Categorieën
Portugees kolonialisme

Francisco Xavier naar Japan. Portugese kooplieden en missionarissen in Japan

Deel 12 Index

Hoofdstuk 5.

Portugese kooplieden en missionarissen in Japan

5.1. Francisco Xavier naar Japan

Geschreven door Arnold van Wickeren

Als Jorge Álvarez enige maanden in Yamagawa ligt, vernielt een tyfoon bijna alle jonken, de lading gaat hierbij verloren, terwijl de meeste bemanningen omkomen. Jorge Álvarez kan door de plotseling opgetreden schaarste zijn handelswaar tegen elke prijs verkopen. Als hij zijn goederen kwijt is en wil vertrekken knappen de touwen van het grootzeil en komt de mast naar beneden en breekt in stukken. De mast wordt, dankzij een geschenk aan de plaatselijke autoriteit, binnen een dag vervangen. Als daarna het ankertouw breekt, moet het anker door duikers geborgen worden. Als de nau daarna uitzeilt vragen drie Japanners, die aan hun achtervolgers te trachten te ontkomen, hen mee te nemen op het schip. De Japanners, van wie er een Anjiro blijkt te heten, worden aan boord genomen. Jorge Álvarez ontmoet bij aankomst in Malacca of – volgens Pinto – bij een stop in het Chinese Lamau zijn vriend Francisco Xavier, op wiens verzoek hij wetenswaardigheden over land en volk van Japan heeft genoteerd. De pater is enkele dagen1 eerder aangekomen uit de Molukken waar hij, door de wonderen die hij er verricht zou hebben, zich een reputatie van heiligheid heeft verworven. Francisco Xavier maakt kennis met de Japanners aan boord, die op hem een zeer goede indruk maken. Als hij van Jorge Álvarez nog allerlei wetenswaardigheden over Japan en zijn bevolking vernomen heeft, besluit hij zijn missiewerk naar dit land te vergen. Als de nau do trato van Jorge Álvarez in 1547 in Malacca terugkeert, kan de missionaris niet met de Japanners doorreizen naar Goa, omdat Malacca door Atjeh bedreigd wordt. In hoofdstuk 2 is verslag gedaan van de prominente rol die de jezuïet speelt bij het afwenden van deze dreiging.

Jorge Álvarez begint zijn rapport over Japan en de Japanners, gedateerd december 1547, met de eerlijke mededeling dat hij nooit meer dan negen mijl landinwaarts is gereisd en dat zijn waarnemingen zich beperken tot de omgeving van de havenstad Yamagawa, an de zuidpunt vn Satsuma, de enige haven die hij heeft bezocht. L het land dat hij heeft gezien, was in cultuur gebracht heuvelland, maar men heeft hem verteld dat er ook vlakten in Japan zijn. Er zijn prachtige landschappen en mooie bossen van pijnbomen, ceders, laurier, kastanjes, eiken enzovoort. Hij vermeldt verschillende soorten fruit en groenten en de zoete geur van rozen, anjelieren en andere bloemen, waarmee hij zich een beter waarnemer toont dan de Engelse diplomaat uit de 19e eeuw, die heeft beweerd dat in Japan de bloemen geen geur verspreiden en de vogels niet zingen. De bodem wordt intensief bebouwd waarbij gebruik wordt gemaakt van paardenmest. De belangrijkste voortbrengselen zijn tarwe, gerst, rapen, radijs en bietsuiker, gezaaid in november; gierst, peulen, bonen, komkommers en meloenen worden in maart geplant en rijst, zoete aardappelen en uien in juli. Japanse paarden zijn klein, maar sterk. Er zijn weinig runderen, varkens, geiten en schapen. Verrassend is, dat er ook weinig kippen zijn en die zijn ook nog mager. Jorge Álvarez meldt een overvloed aan herten, konijnen (bedoeld zijn hazen), fazanten, kalkoenen enzovoort en evenals Pinto laat hij weten dat de Japanners gek zijn op jagen en dat de favoriete sport van de adel de valkenjacht is. De taltijke soorten vis en weekdieren waarvan de Japanse wateren wemelen, onttrekken zich aan zijn waarneming.

Hij merkt terecht de hete bronnen en de vulkanische geaardheid van het land op. Hierover merkt hij op dat de inwoners van beide seksen gek zijn op baden en zich wassen in de warme bronnen en rivieren, wat voor Europeanen nieuw en vreemd is. Hij zinspeelt met werkelijke of voorgewende preutsheid op hun schaamteloosheid hierbij, waarbij het hun onverschillig is of voorbijgangers hun schaamdelen zien. Jorge Álvarez noemt de veelvuldige aardbevingen en het voorkomen van actieve vulcanen, evenals de stormachtige zeeën en de gevaarlijke tyfoons die de scheepvaart in de Japanse wateren vaak bedreigen. Tijdens zijn verblijf in Kyushu, zijn 60 Chinese jonken en een Portugees schip gestrand door een tyfoon en hij verzekerd zijn lezers dat het niet ongewoon is dat schepen van enige afstand op de kust worden geworpen en dat zij door het tij weer vlot komen. Japanse huizen zijn meestal laag wegens de vele stormen en daarom worden op de daken vaak grote stenen gelegd, om te voorkomen dat zij worden weggeblazen.

De buitensporige nauwgezetheid waarmee de Japanners hun omgangsvormen in acht nemen, ontsnapt natuurlijk niet aan zijn waarneming, evenmin als het zelfvoorzienend karakter van de gemiddelde huishouding, waarbij vrouwen al het huishoudelijk werk opknappen en hun eigen kleren weven van thuis gesponnen materiaal. Een gezinshuishouding heeft zijn eigen bron en een boomgaard of moestuin. Alles bij elkaar schildert Jorge Álvarez een idyllisch beeld van tevreden op het platteland levende mensen. De trotse en krijgslustige aard van de Japanners maakt indruk en hij vermeldt dat jongetjes gewoonlijk al vanaf hun achtste jaar een zwaard dragen. Hij maakt een belangwekkende vergelijking tussen een grote Japanse boog en een Engelse handboog. Hij prijst het edelmoedige en vrijgevige karakter van de gemiddelde japanner en merkt op dat zij gastvrij uitnodigen in hun huizen, niet alleen om te eten en te drinken, maar ook om er de nacht doorte brengen. Dit laatste is voor de Portugezen een geheel nieuwe vorm van oosterse gastvrijheid. De mensen in Japan zijn zeer nieuwsgierig naar en vragen naar allerlei aspecten van Europa en het leven daar, waarbij zij zich verdraagzaam en ruimdenkend tonen. Japanners verwachten op dezelfde wijze te worden behandeld. Als zij een Portugees schip bezoeken, verwachten zij niet alleen te eten en te drinken te krijgen, maar willen zij ook alles van belang zien.

Diefstal wordt zeer zwaar gestraft en het doden van een dief wordt niet als een misdaad gezien, zelfs niet als het een kruimeldief betreft, maar integendeel als een daad van eer. Als zich het gerucht verspreidt dat er een dief in de buurt is, worden er groepen gevormd die de omgeving naar hem afstropen en als zij hem gevangen hebben, wordt hij als een gevangen dier gedood. Japanners eten zeer sober, zowel wat de kwantiteit als wat de kwaliteit van hun voedsel aangaat. Zij zij eten rijst en raken zelden vlees aan; er zijn ook veel vegetariërs. Curieus is Álvarez’ waarneming dat hij nooit getuige is geweest van drankmisbruik; als iemand genoeg rijstwijn of saké heeft gedronken, gaat hij liggen slapen. De juistheid van deze waarneming kan worden betwijfeld, omdat Japanners tegenwoordig vaak en gemakkelijk beschonken raken, in tegenstelling tot Chinezen, die gewoonlijk zware drinkers zijn, maar drank veel beter verdragen. Japanners drinken nooit koud water, maar gerstenat in de zomer en in de winter water met kruiden, dat Jorge Álvarez niet kan thuisbrengen, wat vreemd is, omdat hij in China moet hebben kennisgemaakt met thee.

Hij merkt op dat Japanners monogaam zijn, ofschoon rijke mensen vaak meisjes slavinnen in hun huishouden opnemen. Op overspel van de vrouw staat de doodstraf; het doden van een overspelige echtgenote wordt niet als een misdaad gezien. Er bestaan geen gevangenissen of andere strafinrichtingen, `want iedere man bedeelt recht aan zijn huisgenoten.’ Er zijn erg weinig slaven en de meesten van hen zijn schuldenaren. Als zij niet tevreden zijn over hun meester kunnen zij van hem verlangen dat hij hen verkoopt aan een ander. Gekleurede mensen intrigeren Japanners in hoge mate. De negerslaven van de Portugezen wekken hun uiterste nieuwsgierigheid op. Zij leggen vaak dertig of veertig mijl af om hen te zien en zij vermaken hen met achting gedurende drie of vier dagen. Japanners zijn gewoonlijk trouw aan hun feodale meesters en zij laten zich voorstaan op hun ijzeren discipline en zelfbeheersing. Zij keuren af dat de Portugezen gemakkelijk uiting geven aan hun emoties. Jorge Álvarez vertelt terloops dat Japanners gek zijn op muziek en een hekel hebben aan gokken; hij noemt ook hun theatrale blijspelen (autos da folgar). Hij memoreert de wijze waarop zij kastelen bouwen en steden op heuveltoppen fortificeren. Deze zijn soms onneembaar, door hun ligging en fortificatie. Zijn rapport over de Japanse religie beperkt zich tot wat uiterlijk bij boeddhistische plechtigheden waarneembaar is. Deze lijken oppervlakkig beschouwd op de rooms katholieke eredienst. Álvarez’ opmerking dat het boeddhisme uit China is ingevoerd, is juist. Dat hij geen doorsnee waarnemer is, blijkt uit zijn opmerking dat, ondanks dat de vrouwin Japan als inferieur en opzichte van de man wordt beschouwd, de grijze merrie meestal het betere paard is. Hij verbaast zich over de relatieve vrijheid die vrouwen genieten; zij kunnen zich vrij bewegen zonder mannelijke begeleiding. Álvarez verbazing is begrijpelijk, omdat het afzonderen van vrouwen op het Iberisch schiereiland, door de eeuwenlange moslimoverheersing, veel stringenter is dan elders in Europa. Evenals al zijn landgenoten voelt hij grote weerzin als hij hoort over het voorkomen van sodomie, met name in de afgesloten ruimten van boeddhistische tempels. Hij merkt ook op dat, ofschoom Japanners en Chinezen elkaars schrift kunnen lezen, zij elkaars spraak niet begrijpen. Al met al is het duidelijk dat kapitein Jorge Álvarez zijn ogen en oren in Japan goed de kost heeft gegeven en dat veel van zijn waarnemingen nog vandaag de dag gelden.

Als Francisco Xavier het rapport van Jorge Álvarez ontvangt zegt hij `als alle Japanners zo weetgierig zijn als deze Anjiro, komt het mij voor dat deze mensen weetgieriger zijn dan de mensen die we in alle andere landen hebben ontdekt.’ De missionaris preciseert zijn beschrijving met de volgende woorden: `Ik heb Anjiro gevraagd of, in het geval dat ik met hem naar zijn land zou gaan, de mensen in zijn land christenen zouden worden. Hij heeft mij geantwoord dat de mensen in zijn land niet direct christenen zouden worden. Hij heeft mij gezegd dat zij mij eerst veel vragen zouden stellen, dat zij zouden afwachten wat ik hun zou antwoorden, vooral als ik instemming zou bespeuren met wat ik gezegd had. Als ik twee zaken goed zou doen, goed spreken en hun vragen op bevredigende wijze beantwoorden, evenals leven op en wijze die niet aanstootgevend is, het minder dan een halfjaar zou vergen, voordat de koning, de edelen en andere personen met onderscheidingsvermogen zich tot het christendom zouden bekeren. Hij heeft mij dit gezegd omdat dit mensen zijn die zich inderdaad door de rede laten regeren.’

Jorge Álvarez vat zijn mening over de Japanners samen met de woorden: `Zij zijn trots en lichtgeraakt, niet inhalig, maar vrijgevig en gastvrij voor vreemdelingen, nieuwsgierig, waarbij zij onophoudelijk naar alles vragen. Zij haten diefstal, die ze met de dood straffen. Zij kennen geen dronkenschap. Zij zijn discreet en spreken zacht; zij keuren het af als vreemdelingen hun stem verheffen. Het is een religieus volk.’

Het moet Jorge Álvarez niet zijn ontgaan dat, waar het Chinese sociale systeem de geleerde aan de top van de sociale ladder plaatst, de Japanners deze positie toekennen aan de krijgsman. De samurai heeft in geestelijk opzicht meer gemeen met de fidalgos dan met de Confucianistische intelligensia. In dit opzicht lijkt Japan meer op Europa dan China, want in Europa worden in die tijd wapens onbetwistbaar gesteld boven brieven.

Francisco Xavier vertrekt eind 1547 uit Malacca naar Goa, om met vice rey Dom João de Castro (1545-1548) zijn reis naar Japan voor te bereiden. Hij neemt Anjiro en zijn twee landgenoten met zich mee. De drie Japanners gaan studeren aan het Colégio da Santa Fé en zullen op 25 mei 1548 in de kathedraal van Goa gedoopt worden, waarbij Anjiro de naam Paulo ontvangt, de beide anderen João en António gaan heten en allen de achternaam ‘da Santa Fé’ gaan voeren. De capitão van Malacca, Simão de Mello (1545-1548), zendt gouverneur Dom João de Castro een brief. Hij beschrijft daarin wat Francisco Xavier op de Molukken heeft gedaan voor de verbreiding van het geloof en welke wonderen hij daar heeft verricht. Hij laat ook de inspirerende rol van de pater in Malacca niet onvermeld. Xavier heeft als generaal-overste eerst het een en ander te doen in Goa, hetgeen hem verhindert om direct door te reizen naar Japan. Vervolgens overlijdt Dom João de Castro in juli 1548, wat opnieuw tot uitstel leidt. Onder gouverneur-generaal Garcia de Sá (1548-1549) scheept Xavier zich 14 april in Goa in op een fusta, met bestemming Cochin, het eerste traject van zijn reis, naar Japan.

De reis van Goa naar Malacca en vervolgens via Macau naar Japan kent vele gevaren. Stormen, zeerovers en riffen zijn er de oorzaken van dat slechts de helft van de schepen veilig aankomt. Schepen die in april uit Goa uitvaren komen gewoonlijk in augustus in Japan aan, als zij Malacca en Macau niet aandoen. Zeilt een schip niet rechtstreeks naar Japan dan moet het tien maanden in Macau wachten om in mei, voor de moessonwind in twee tot drie weken naar Japan te zeilen. De terugreis begint in de late herfst of de vroege winter, terwijl – na een maand wachten in Macau – in januari/februari doorgevaren kan worden naar Goa. De terugreis vergt niet meer dan vijf maanden, tegen zeventien maanden voor de heenreis. Van de vloot van gemiddeld zes schepen die, onder leiding van een Capitão-mór da Viagem da China e Japão, jaarlijks uit Lissabon naar Goa vertrekt vaart er meestal maar één naar Japan.

Van García de Sá krijgt Xavier geloofsbrieven mee voor de Japanse autoriteiten. Hij neemt ook een opdracht mee voor de capitão van Malacca, Dom Pedro da Silva da Gama (1548-1552); hij dient Xavier van dienst te zijn. Xavier wordt op zijn reis naar Japan vergezeld door twee andere Spaanse jezuïeten, pater Cosme de Torres uit Valencia, die hij in de Molukken heeft ontmoet en Juan Fernandez Oviedo uit Córdoba, die uit louter nederigheid heeft verkozen niet meer te zijn dan broeder-coadjuteur, een lekenbroeder in burger behorend tot de laagste categorie die de Societas Jesu kent. Voorts reizen mee Anjiro, diens dienaar en een andere landgenoot die bij hun doop in Goa, op Pinksterzondag 25 mei 1548, respectievelijk de namen Paulo, António en João da Santa Fé hebben aangenomen; een gekerstende Chinees die luistert naar de naam Manuel Sina, en Amador of Cristovão, een jongen uit Malabar. De laaste twee zijn dienaren van de jezuïten. Tenslotte reizen mee Manuel Morales s.j. en Afonso de Castro s.j. Zij zullen respectievelijk in Malacca achterblijven en doorreizen naar de Molukken.

Het gezelschap van Francisco Xavier scheept zich op 25 april in Cochin in op een schip met bestemming Malacca. De missionarissen arriveren daar op 31 mei en worden door de capitão2 en de bevolking met vreugde begroet, maar zij kunnen niet direct doorreizen naar Japan, omdat er geen Portugees schip is dat de reis naar Japan zal ondernemen. Portugese kapiteins starten hun reis naar Japan altijd vanaf een eiland voor de kust van Kwangtung of Fukien. Er blijkt alleen een 15 meter lange Chinese jonk, een tweemaster, van 250 ton, naar Japan te gaan. De kapitein is de heidense Chinees Avan, bijgenaamd o Ladrão (de Dief). Dom Pedro da Silva sluit een contract met hem, waarbij hij zijn vrouw en kinderen in gijzeling geeft en toestemt in confiscatie van zijn bezit als hij niet zou kunnen bewijzen dat de missionarissen veilig in Japan zijn aangekomen. De evangelisatie van Japan kan beginnen dankzij een mengeling van chantage en het nemen van gijzelaars, ad majorem Dei gloriam, al is het de vraag of de missionarissen daarvan weten. Nadat zij in de Igreja da Santissima Trindade een solemnele mis hebben gecelebreerd, gaan de missionarissen op 22 juni, de feestdag van São João Baptista, aan boord van de Chinese jonk. De Japanse historicus Frei João Rodrigues Tçuzzu s.j. vermeldt dat Dom Pedro da Silva, capitão van Malacca, Francisco Xavier een lading van 30 vaten peper meegeeft die meer dan 1.000 cruzados waard is, voor de bekostiging van het levensonderhoud van de missionarissen in Japan en voor het bouwen van een kapel.

Om uit handen van zeerovers te blijven, verlegd de kapitein alsmaar zijn koers en doet vele eilanden aan. De missionarissen ergeren zich aan het tijdverlies dat hiervan het gevolg is en zij betreuren vooral dat overwinterd moet worden aan de kust van China. Een andere bron van ergernis is het afgodsbeeld op de achtersteven, waarvoor aloëhout en kaarsen worden gebrand. De kapitein wil overwinteren in de buurt van Canton, maar omdat het daar wemelt van de zeerovers wier brigantijnen men ziet liggen, kiest de kapitein weer zee, waarna zijn jonk door naar Japan geblazen wordt. Francisco Xavier en de zijnen komen op 15 augustus 1549, op de feestdag van de Assunção da Santa Virgem, aan in Kagoshima, de woonplaats van Paulo da Santa Fé.

1 Boxer pag.36; Xavier is echter al in juli 1547 uit de Molukken in Malacca teruggekeerd en heeft in de tweede helft van het jaar een grote rol gespeeld in de verdediging van de stad.

2 De capitão van Ma, Dom Pedro da Silva da Gama, is de derde zoon van Vasco da Gama

5.2 De eerste jezuïeten in Japan.