Categorieën
Portugees kolonialisme

Geschiedenis van Portugal en van de Portugezen overzee. DEEL 3.

Geschreven door Arnold van Wickeren

Geschiedenis van Portugal en van de Portugezen overzee. DEEL 3.

Portugal onder koning Manuel I (1495-1521), De Portugese positie in Marokko, De eerste reis van Vasco da Gama naar Indië, Het verblijf in Calicut; de terugreis, De reis van Pedro Álvares Cabral.

Verantwoording

Inleiding

Hoofdstuk 1. Portugal onder koning Manuel I (1495-1521)

1.1. Kroon en adel

1.2. Bestuur, wetgeving en rechtspraak

1.3. Demografische en economische factoren

1.4. Sociale, levensbeschouwelijke en culturele aspecten

1.5. Buitenlandse politiek; de positie van de joden

Hoofdstuk 2. De Portugese positie in Marokko

2.1. Militaire ontwikkeling

2.2. Commerciële en andere niet-militaire aspecten

Hoofdstuk 3. De eerste reis van Vasco da Gama naar Indië

3.1. De bronnen

3.2. Plan en voorbereiding

3.3. Vertrek; tocht over de Atlantische Oceaan

3.4. Sint Helenabaai

3.5. Mosselbaai

3.6. Terra da Boa Gente

3.7. Quelimane (Rio dos Bons Signães)

3.8. Moçambique

3.9. Mombaça

3.10. Malindi; oversteek naar Calicut

Hoofdstuk 4. Het verblijf in Calicut; de terugreis

4.1. Vorderingen in Calicut

4.2. De Portugese factorij in Pandarane

4.3. De audiëntie bij de zamorin

4.4. Toenemende problemen

4.5. Vertrek uit Calicut

4.6. Cannanore en Anjediva

4.7. De terugreis; aankomst in Lissabon

Hoofdstuk 5. De reis van Pedro Álvares Cabral

5.1. De situatie in het zuiden van Voor-Indië rond 1500

5.2. Het vraagstuk van de rechtvaardige oor­log

5.3. De bronnen

5.4. Plan en voorbereiding

5.5. Het vertrek en de ontdekking van Brazilië

5.6. Op weg naar Indië

5.7. Het verblijf in Calicut

5.8. Bezoek aan Cochin en aan Cannanore; terugtocht en gevolgen van Cabrals reis

Verantwoording

Bij het schrijven van mijn door de Hogeschool Alkmaar in 1994 uitgebrachte `Ge­schie­denis van Portu­gal en van de Portugezen overzee’ (ISBN 90-802098-1-3) heb ik, om het eende­lige werk niet te omvangrijk te maken, veel zaken beknopter moeten bespreken dan mij lief was. De onvrede over deze beperking en het feit dat ik in 1996, door VUT, over veel vrije tijd ben gaan beschikken, hebben tot het besluit geleid mij veel diepgaander dan eerst met het onder­werp van mijn boek te gaan bezighouden. Dit resulteert in een reeks afzonderlijke deeltjes van ruim 200 pagina’s, waarvan het aantal niet van te voren is bepaald. De werkjes verschijnen in een beperkte oplage en zij zijn bestemd voor bibliotheken en voor geïnteresseerden uit eigen kring. Met de uitgifte van de deeltjes wordt geen commercieel doel nage­streefd en de uitvoering is dan ook zo goedkoop moge­lijk gehouden. Dat bij het schrijven van de opeenvolgende werkjes gebruik wordt gemaakt van veel nog niet eerder geraadpleegde literatuur spreekt voor zich.

Mijn fascinatie betreft vooral de volgende aspecten van de Portugese geschiedenis: de wereldwijde maritieme expansie­ in de 15e en de eerste helft van de 16e eeuw; het langzame verval van de Portugese positie in Azië in de tweede helft van de 16e eeuw en de vrijwel volledige teloorgang van deze positie in de 17e eeuw. Dit laatste door toedoen van de VOC, een macht die, niet minder vastbesloten en agres­sief dan de Portugezen een eeuw daarvoor, zich heeft mees­ter gemaakt van de rijkdommen van het Oosten; de eind­strijd om Brazilië, tegen de WIC, na het herwinnen van de Portugese onafhan­kelijkheid in 1640; de bloei en het verlies van Brazilië in de 18e, respectievelijk de 19e eeuw; de uit­bouw van het kolo­niale rijk in Afrika naar de binnenlanden aan het einde van de 19e en in de eerste helft van de 20e eeuw en uitein­delijk het einde van de koloniale droom een kwart eeuw geleden. Deze en soortgelijke zaken komen uitvoerig in mijn werk aan de orde. De ontwikkelingen in Portugal zelf ver­schaffen de noodzakelijke achtergrondinfor­matie voor het Portugese optreden overzee.

Deel II werd beëindigd met het overlijden van ko­ning João II, onder wiens bezielende leiding de Portugese maritieme ex­pansie, in gang gezet door Prins Hendrik de Zeevaarder, een grote vlucht heeft genomen. Dit derde deel begint dus met de troonsbestijging van koning Manuel I (1495-1521), onder wiens bewind de Portugese expansie haar grootste omvang bereikt. In de `Inleiding’ van dit deel wordt een korte samen­vatting gegeven van de delen I en II. Hoofdstuk 1 bevat een beschrij­ving van de regeringsperiode van koning Manuel. De Portugese expansie in Marokko ten tijde van deze vorst­ wordt behandeld in hoofdstuk 2. De beroemde eerste reis van Vasco da Gama naar Indië wordt uitvoerig besproken in hoofd­stuk 3. Aan de belevenissen van Da Gama’s expedi­tie in Indië en aan diens terugkeer in Portugal wordt ruim aan­dacht gegeven in hoofd­stuk 4. In hoofdstuk 5 tenslot­te wordt een beschrij­ving gegeven van de politie­ke en eco­no­mische situa­tie in het zuiden van Voor-Indië aan het einde van de 15e eeuw en aan de plan­nen van Portugal in dit gebied. Voorts bevat dit laatste hoofdstruk een be­schrij­ving van de reis van Pedro Álv­ares Cabral, tijdens welke Brazilië en Madagas­car zijn ont­dekt en han­delsbetrek­kingen met vor­sten aan de kust van Malabar zijn aange­knoopt.

Er is veelal gebruikgemaakt van, ruim van annotaties voor­ziene, moderne vertalingen van de oorspronkelijke bronnen, alsmede van secun­daire litera­tuur, waarin veelvul­dig uit de oorspronkelij­ke bronnen is geci­teerd. Hierna volgt een op­somming van de bij het schrijven van ieder hoofdstuk vooral geraadpleegde literatuur; in het laatste deel van dit werk zal een volledige literatuur­lijst worden opgenomen.

Bij Hoofdstuk 1 zijn vooral geraadpleegd:

  • A New History of Portugal van H.V. Livermore, Cam­bridge, 1966;

  • History of Portugal van A.H. Oliveira Marques, New York, 1976;

  • História consisa de Portugal van José Hermano Sarai­va, Lisboa, 1979

Hoofdstuk 2 is vooral gebaseerd op:

  • La domination portugais au Maroc du XVème au XVIIème siècle (1415-1769) van Vasco de Carval­ho, Lisbonne, 1942;

  • L’économie de l’empire Portugais aux XVe et XVIe siècles van Vitorino Magalhães-Godinho, Paris, 1969; Études sur l’histoire des Portugais au Maroc van Ro­bert Ricard, Coimbra, 1955.

Bij het schrijven van de hoofdstukken 3 en 4 is verreweg het meest afgegaan op:

  • The Tree Voyages of Vasco da Gama, zijnde de verta­ling van de relevante gedeelten van Gaspar Correia’s Lendas da India door Lord Stanley of Alderley, gedrukt voor de Hakluyt Society, London, 1869;

  • A journal of the first voyage of Vasco da Gama, 1497-1499, zijnde de vertaling van het Diário van Álvaro Velho, door E.G. Ravenstein, gedrukt voor de Hakluyt Society, London, 1898.

Bij het concipiëren van Hoofdstuk 5 zijn de volgende werken van zeer veel belang geweest:

  • A History of Colonial Brazil, 1500-1792 van Bailey W. Diffie, Florida, 1987;

  • Asian Trade and European Influence in the Indonesian Archipelago between 1500 and about 1630 van M.A­.P. Meilink-Roelofsz, ‘s-Gravenha­ge, 1962;

  • The Voyage of Pedro Álvares Cabral to Brazil and India van William Brooks Greenlee, gedrukt voor de Hakluyt So­cie­ty, London, 1938.

Voorts zijn bij het schrijven van de hoofdstukken 3, 4 en 5 de volgende boeken geraadpleegd:

  • Portuguese in South-East Africa 1488-1600 van Eric Axelson, Johannesburg, 1973;

  • The Coast from the Portuguese invasion to the Rise of the Zanzibar Sultanate van F.J. Berg, Nairobi, 1968;

  • The Portuguese Seaborne Empire 1415-1825 van Charles Ralph Boxer, London, 1969;

  • The Portuguese in India, being a history of the rise and decline of the Eastern Empire van Frederick Charles Dan­vers, London, 1894;

  • The Opening of the World van David Divine, London, 1973;

  • A History of Africa en An Atlas of African History van J.D. Fage, London, 1978;

  • The Cambridge History of Africa, Volume 3 from c. 1050 – c. 1600 van Roland Oliver, Cambridge, 1977

  • Malabar and the Portuguese: Being a History of the Relations of the Portuguese with Malabar from 1500 to 1663 van K.M. Panikkar, Bombay, 1929;

  • The Portuguese in India van N.M. Pearson, Cambridge, 1987;

  • A história dos descobrimentos portugueses van Damião Peres, Porto, 1982;

  • História dos Descobrimentos Portugueses van Damião Peres, 4a edição, Porto, 1992;

  • Portuguese Colonization in the Sixteenth Century: A Study of the Royal Ordinances (Regimentos) van António da Silva Rego s.j., Johannesburg, 1959.

Vanzelfsprekend zijn er ook artikelen geraadpleegd. Geen daarvan behoort thuis in bovenstaande lijst van de belang­rijkste geraadpleegde literatuur. Hetzelfde geldt voor gege­vens verkregen door te zoeken op het `World Wide Web’, dat slechts een aantal biografische bijzonderheden van een aantal in het boek genoemde perso­nen heeft opgeleverd.

In verschillende geraadpleegde boeken zijn tegenstrijdig­heden in de diverse kronieken in voetnoten toegelicht. Interessante verschillen in de kronieken zijn in de tekst opgenomen en kleine verschillen zijn meestal gene­geerd. Om de leesbaarheid van het boek te bevorderen, is namelijk afgezien van het opne­men van voetnoten. De index omvat een com­pleet perso­nenregister en alle in de tekst voorko­mende geogra­fische namen. Bovendien zijn in de index de namen van de kroniekschrijvers en van andere auteurs opgeno­men naar wier geschriften in de tekst verwezen wordt. Enige kaarten, aan de hand waarvan onder meer de reizen van Vasco da Gama en Pedro Álvares Cabral gevolgd kunnen worden, alsmede een ver­klaren­de woorden­lijst completeren het geheel.

Velen hebben mij gestimuleerd bij het schrijven van dit deel. Mijn dank gaat uit naar mijn schoondochter Bianca Van Wickeren-Koomen, die ook het manuscript van Deel III op taalkundige en andere onvolkomenheden heeft doorgeno­men. Voor wat daarbij onopgemerkt is gebleven ben ik als schrijver uiteraard alleen zelf verantwoordelijk. Mijn dank gaat ook uit naar Rob Struyk, van wiens kantoorapparatuur steeds gebruik ge­maakt kon worden, en naar Piet Vermaas, die desgevraagd telkens bereid bleek voor mij op het World Wide Web naar gegevens te speuren. Ik betrek mede in mijn dank Fred Niesten en Fred de Groot van de repro-afdeling van Hoge­school Alkmaar, die mij in de gelegenheid hebben gesteld uit bibliotheken geleende boeken te kopiëren en die ook dit deel hebben gedrukt. Tenslotte spreek ik in het bijzonder mijn dank uit aan mijn vrouw, die – na mijn ver­vroegde uittre­ding uit het arbeidsproces – mij niet belast met huishoude­lijke taken, maar mij alle gelegenheid geeft dit boek te schrij­ven.

De schrijver

Inleiding

Portugal is als afzonderlijk land ontstaan: door zich in een eeuwen­lan­ge strijd te ont­doen van de Moorse overheer­sing, door zijn feoda­le banden met het koninkrijk León te slechten en door zijn verkregen onafhan­ke­lijkheid met succes te verdedi­gen tegenover zijn machtige nabuur­staat Castilië. Het begin van de Moorse overheersing ligt in het jaar 711. In dat jaar landt een invasie­macht van Ber­bers uit Noord-Afrika op het Iberisch schierei­land. De Moren (de gangba­re verzamel­naam voor Berbers en Arabie­ren) maken een einde aan de Visigoti­sche koninkrijk, dat sedert 439 op het Ibe­risch schiereiland bestaat en dat eerst in 475, een jaar voor de ineen­storting van het We­stro­meinse rijk, door Rome is erkend. De Moren verove­ren in enkele jaren bijna het gehele Schier­eiland. Slechts in het bergachtige noord­westen daar­van weten de christenen zich te handhaven. Er ontstaan in het noorden enige kleine rivaliserende christelijke konink­rijkjes, van waar­uit de Moren geleidelijk aan worden terugge­dron­gen. Aanvankelijk gaat dat langzaam, maar in de 11e eeuw komt er enig schot in de Recon­quista (herovering). Fernan­do de Grote, koning van Castilië, León en Galicië, dringt de Moren naar het zuiden. Als zijn zoon, Alfonso VI van León, in 1064 de latere Portugese hoofdstad Coimbra, na een beleg van zes maan­den, in­neemt, is een groot deel van het grondge­bied van het toekomstige Portu­gal in chris­telijke handen. De heroveringen in het westen van het Schiereiland worden geconso­lideerd, doordat Alfonso VI in 1085 de oude Visigotische hoofd­stad Toledo binnen­trekt. Daarmee is de noordelijke helft van het Iberisch schierei­land vast in handen van de christenen.

In 1095 verleent koning Alfonso VI de Bourgondische graaf Henri, die gehuwd is met Alfonso’s dochter Teresa, de titel `graaf van Portuca­le’. Het graafschap omvat het gehele gebied tussen de Rio Minho (de noordelijke grensrivier van het huidige Portugal) en de Taag. Uit het huwelijk van Henri en Teresa wordt een zoon geboren, Afonso Henri­ques. Deze volgt in 1128 zijn vader op als graaf van Portuca­le. Nadat Afonso Henriques op 25 juli 1139 bij Ourique een overwin­ning op de Moren heeft behaald, noemt hij zich `koning’ van Portugal. In 1147 wordt Lissabon inge­nomen, naar verluidt met behulp van passerende kruisrid­ders. Na vele andere veroveringen erkent tenslotte ook de Heilige Stoel in 1179 Portu­gal als een onaf­hankelijk koninkrijk. Onder de opvol­gers van Afonso Henri­ques/Afon­so I, de koningen Sancho I, Afonso II, San­cho II en Afonso III, wordt de Re­conquista voortgezet en uiteinde­lijk in 1250 voltooid. Daar­mee bereikt Portugal ongeveer de grenzen die het thans nog bezit. Ook in Spanje verliezen de Moren steeds meer terrein; Castilië, inmiddels de machtigste staat op het Iberisch schiereiland, verovert in 1236 de Moorse hoofdstad Córdoba. Dit gevoeli­ge verlies luidt overigens niet het einde van de Moorse aanwezigheid op het Schiereiland in. Nog in 1340 ontvan­gen de moslims daar steun van hun geloofsgenoten uit Noord-Afrika. Het is de laatste maal dat er een Moorse invasiemacht het Schierei­land binnenvalt. Alfonso XI van Castilië, bijgestaan door Afonso IV van Portugal, verslaat de Moren in de Slag aan de Rio Salado. Het zal echter nog tot 1492 duren voor hun rol op het Iberisch schiereiland geheel zal zijn uitgespeeld. In dat jaar veroveren de Reis Católicos (het Katholieke Ko­nings­paar), Ferdinand van Aragón en Isabella van Castilië, het islamitische konink­rijk Granada.

Onder koning Dinis (1279-1325), de opvolger van koning Afonso III, ontwikkelt Portugal zich tot een handelsnatie. Portugese kooplieden vestigen zich overal in Europa, onder andere in Brugge (1308), het grote handelscentrum in het noordwesten van Europa. Het aandeel van Portu­gese koop­lie­den in de zogenoemde `commerciële revolutie’ zal van grote betekenis blijken te zijn voor de latere maritieme expansie van Portu­gal. Onder de opvolgers van Dinis, de koningen: Afonso IV, Pedro I en Fernan­do I, ontwikkelt Portugal zich tot een belangrijke handelsnatie. Tegen het einde van de 14e eeuw beschikt het land over een grote handels-, vis­sers- en oor­logsvloot, alsmede over voldoende ervaren zeelieden. Even­als in andere Westeuropese landen openbaart zich in Portu­gal in het tweede kwart van de 14e eeuw de crisis van het feoda­lisme. Er ontstaat een door handel en nijverheid welva­rend geworden bour­geoisie, die haar aandeel opeist in de politiek. Een groot deel van de 14e eeuw wordt geken­merkt door economische en sociale on­rust. Veel door feoda­le landheren uitgebuite boerenge­zinnen trekken naar de steden; zij vormen het stadsproletari­aat, waaruit solda­ten en zeelieden gerekruteerd kunnen worden.

Koning Afonso IV (1325-1357) geraakt herhaaldelijk in conflict met Castilië, terwijl Fernando I (1367-1383) zich in de Honderdjarige Oorlog mengt, door met Engelse steun, de strijd aan te binden met Frankrijks bondgenoot Castilië. De oorlogen brengen grote verwoes­tingen met zich mee en verergeren de sociale misère. Een punt van voortduren­de wrijving tussen Portugal en Castilië vormt beider aanspraken op het bezit van de Canarische eilanden. Het conflict ont­staat als de paus deze archipel in 1343 toewijst aan een Castiliaans edelman, terwijl Portugal zijn aanspraken op deze eilanden baseert op een twee jaar daarvoor door twee in Lissabon gevestig­de Italiaan­se koop­lieden, met steun van koning Afonso IV, ondernomen expeditie naar deze archipel.

Na het overlijden in 1383 van Fernando I, die geen mannelij­ke nakomelingen heeft, roept João, Meester van de militair-religieuze Orde van Avis, zich uit tot koning van Portugal. De cortes stemt hiermee op 6 april 1385 in. Juan I van Castilië eist echter de Portugese troon voor zich op. Om zijn eisen kracht bij te zetten valt hij Portugal binnen. Nuno Álvares Pereira verslaat de Castiliaanse invasiemacht in de Slag van Aljubarrota (14 augustus 1385), mede dank zij de hulp van een legertje Engelse boogschutters. De overwin­ning bij Aljubarrota, het bondgenootschap met Engeland en de krachtige persoon van koning João I maken Portugal tot een stabiel koninkrijk, zeker nadat in 1411 een wapenstil­standsverdrag met Castilië is gesloten.

Ondanks de expedities naar de Canari­sche eilan­den in de 14e eeuw, wordt de verovering van de Marok­kaanse haven­stad Ceuta in 1415 door veel historici be­schouwd als het begin van de Portugese maritie­me expansie. Dom Henrique o Navegador (Prins Hendrik de Zeevaarder), de derde zoon van koning João I en zijn Engelse gade Filipa van Lancas­ter, heeft een belangrijke rol heeft gespeeld bij de inname van Ceuta. Onder zijn bezie­lende leiding wordt de maritieme expansie voortgezet. In 1419 en 1420 worden de eilanden Porto Santo en Madei­ra gekoloniseerd; in 1427 volgt de ontdek­king van de ooste­lijke Azo­ren-eilan­den, waarvan de kolonisa­tie in 1439 begint en in de jaren 1434-1436 wordt vijfhon­derd kilometer onbeken­de Afrikaan­se woestijnkust verkend. De ontdek­kingsreizen worden onderbroken voor een veld­tocht in Marokko, die in 1437 strandt voor de poor­ten van Tanger. In de jaren 1441-1446 reiken de ontdek­kingsreizen tot de monding van de Saloum of misschien zelfs tot die van de Gambia en wordt een handels­post ge­sticht op het eiland Arguim, voor de kust van Maure­tanië (1445). Het volgende decennium zendt Henrique herhaalde malen oor­logsvlo­ten naar de Canari­sche eilanden, zonder dat de Casti­lianen uit de archi­pel verdreven worden. In de jaren 1455-1456 bereiken Henriques karvelen de kusten van Guinée en de daarvoor liggende Bissagos eilan­den. De ont­dekkingsrei­zen worden daarna opgeschort voor een nieuwe aanval in Marokko. Hierbij wordt in 1458 de kleine haven­stad Al-Ksar es Seghir (Alcácer Ceguer) veroverd. De laatste door Henrique voor zijn overlijden in 1460 uitge­zon­den ontdekkingsreizen zijn zeer succesrijk. Zij leiden tot de ontdekking van Sierra Leone, de Peperkust (Liberia) en de Kaapverdische eilanden. Het overlijden van de grote inspira­tor van de maritieme expansie doet de ontdekkings- en han- delsreizen naar West-Afrika tijdelijk stokken, temeer daar koning Afonso V (1438-1481) zelf weinig belang­stel­ling voor deze reizen heeft. Hij verpacht in 1470 de handel op grote delen van de kust van Afrika aan de koop­man Fernão Go­mes, wiens kapiteins in zes jaar de gehele kust van de Golf van Guinée, met inbegrip van de Goudkust, alsmede de eilanden Fernando Po, São Tomé en Principe ontdekken en zelfs doordringen op het zuidelijk halfrond. Afonso V con­centreert zich op Marokko. In 1471 boekt hij daar een militair succes met de verovering van de Atlanti­sche haven­stad Arzila, waarna de moslims het nabije Tanger opge­ven. De ontdekking van de Goudkust, door de Portugezen Costa da Mina genoemd, omdat zij – overigens ten onrechte – denken dat zich daar een goudmijn bevindt, leidt ertoe, dat zij zich in korte tijd meester maken van het overgrote deel van het gewonnen goud. Zij verkrijgen dat door zeer voorde­lige ruilhandel. Het `Soe­danese’ goud, dat eeuwen­lang door Berbers met karava­nen naar de kusten van Noord-Afrika is vervoerd en daar verhan­deld werd met veelal Italiaanse kooplieden, komt thans in Lissabon terecht. Dit wekt de afgunst van onder meer Castilië. Als koning Afonso V in 1475 Castilië binnen­valt, om de vermeende rechten van zijn vrouw op de troon van dat land te onderstrepen, is dat voor koningin Isabella aanleiding haar onder­danen aan te moedi­gen een aandeel in de goudhan­del aan de Mina-kust te verwer­ven. Dit lukt niet, omdat de Portugezen zeer fortuin­lijk zijn bij het verhinderen van de Castiliaanse penetra­tie- po­gingen. Na het beëindi­gen van de oorlog tussen Portugal en Castilië sluiten beide landen in 1479 het Verdrag van Alcáço­vas, dat in het voorjaar van 1480 in Toledo wordt geratificeerd. Portugal ziet af van de aan­spraak van koning Afon­so’s vrouw op de troon van Castilië en laat ook zijn claim op de Canarische eilanden vallen. Castilië erkent het Portugese handelsmono­polie ten zuiden van deze archipel, alsmede de soevereini­teit van Portugal over Madeira, de Azoren en de Kaapverdi­sche eilanden. Castilië verleent Portugal tenslotte de vrije hand in het Marokkaan­se konink­rijk Fez.

Anders dan zijn vader Afonso V, heeft koning João II (1481-1495) grote belangstelling voor de maritieme expansie. Zijn uiteindelijke doel is het doen ontdekken van de zeeweg naar Indië, waar de specerijen en edelstenen vandaan komen die de Venetianen uit het Mid­den-Oosten van de Arabie­ren betrekken. De koning wil rechtstreeks toegang krijgen tot de rijkdommen van het Oosten, om de lucratieve handel in oosterse producten van Venetië over te nemen. Een ander doel is contact te maken met Preste Joam, de legendarische priester-vorst Johannes, wiens rijk Ethiopië ergens in Afrika moet liggen. Dom Henrique heeft zijn kapiteins, bij de explo­ratie van de kusten van de Golf van Guinée al opdracht gegeven het rijk van Preste Joam te zoeken. De prins ver­wachtte een christelijke bondgenoot tegen de mos­lims te vinden. Naarmate meer Afrikaanse kustlijn ontdekt wordt en het vinden van de zeeweg naar Indië een bereik­baar doel lijkt, wordt verondersteld dat Ethiopië wel eens aan de zeeweg naar Indië zou kunnen liggen. Als dit het geval zou blijken te zijn, zouden Portugese schepen, op weg naar of van Indië, veilige tussenstops kunnen maken in de havens van Preste Joam.

Nog voordat koning João II de ontdekkingsreizen hervat, na afloop van de oorlog met Castilië, laat hij begin 1482 aan de Mina-kust het kasteel São Jorge bouwen, dat tevens een marinebasis is. De perma­nente Portugese aanwe­zigheid aan de Mina-kust dient het koninklijk goudmonopolie te bescher­men tegen indringers en bevordert de goudhandel. In 1482 zendt de koning Diogo Cão uit voor een ontdek­kingsreis langs de kust van Afrika. Deze verkent de westkust van Afrika van 153′ ZB tot 1326′ ZB en denkt het einde van het conti­nent bereikt te hebben, hetgeen hij koning João na zijn terugkeer in het voorjaar van 1484 meedeelt. In hetzelf­de jaar legt Christoffel Columbus zijn plan, naar Indië te zeilen, voor aan ko­ning João. Daartoe wil hij de Atlantische Oceaan oversteken. Columbus blijkt, op basis van ama­teu-ristische bere­ke­ningen, van oordeel te zijn dat de globe veel kleiner is, dan João’s­ geogra­fen weten. Daardoor on­der­schat hij schromelijk de afstand naar Japan via de Atlanti­sche Oceaan. Koning João II deelt Columbus mee dat Diogo Cão op zijn eerste reis de zuidpunt van Afrika reeds heeft bereikt en dat de oostelijke route naar Indië, waarbij het Afrikaanse conti­nent gerond wordt, veel korter is dan een westelijke route kan zijn. Met dit laatste heeft de vorst gelijk. Hij is niet bereid geld te steken in een onderne­ming waarin hij niets ziet. Daar komt nog bij dat de Portuge­se kroon slechts ontdekkingsrei­zen financiert, die uiteindelijk moeten leiden tot het vinden van de oostelijke route naar Indië. Ontdek­kingsreizen in westelijke richting worden over­gelaten aan het particuliere initiatief. Dit geldt bijvoorbeeld voor de grote omzwerving over de noordelijke wateren van de Atlantische Oceaan, van João Vaz Corte-Real en Álvaro Martins Ho­men. Zij zijn in 1474 vanaf de Azoren vertrokken en hebben Newfoundland ontdekt. Hetzelfde geldt voor de plannen van Fernão Dulmo uit 1486 die, als zij geslaagd zouden zijn, tot de ontdek­king van Amerika zouden hebben geleid, vijf jaar eerder dan Colum­bus daar voet aan wal zou zetten.

In 1485 zendt João II opnieuw een expeditie uit onder leiding van Diogo Cão. Tijdens deze tweede reis blijkt de Afri­kaanse kust veel verder naar het zuiden door te lopen, dan hij eerst dacht. Ondanks dat Diogo Cão nog bijna 8 graden verder naar het zuiden zeilt, bereikt hij niet de zuid­punt van het Afrikaanse conti­nent en slaagt er evenmin in contact te maken met Preste Joam. De verdiensten van Diogo Cão zijn: de verkenning van meer dan twintig graden Afri­kaanse kustlijn en de totstandbrenging van zeer hartelij­ke betrekkin­gen tussen koning João II en de vorst van het Bantoe-konink­rijk Congo. Nadat Diogo Cão’s tweede reis niet de beoogde resultaten heeft opgele­verd, vaart zijn opvolger Barto­lomeu Dias in 1487 uit en slaagt er in 1488 in de zuidpunt van Afrika te ronden en daarmee de zeeweg naar Indië te ontdekken.

Er is wel betoogd dat Portugal het initiatief op de ontdek­kingen uit handen heeft gegeven. In dit verband wordt gewezen op het afwijzen door koning João II van het plan van Colum­bus in 1484 en op het feit dat Vasco da Gama pas in 1497 voor zijn eerste reis naar Indië vertrekt, maar liefst negen jaar na de ontdek­king van de zeeweg naar Indië. Wat de afwijzing van Columbus’ plan betreft, stelt het succes van Bartolomeu Dias koning João II in het gelijk. Waarom de eerste expeditie naar Indië pas in 1497 vertrekt, blijkt uit de loop van de volgende gebeurtenissen.

Terwijl João II in afwachting is van de resulta­ten van Diogo Cão’s tweede reis, verneemt hij van de ambassadeur van de ko­ning van Benin, met welk konink­rijk de Portugezen goede betrekkin­gen hebben aangeknoopt, dat het rijk van de mach­tige vorst Ogane, die koning João II – op basis van de gege­ven beschrijving – voor Preste Joam houdt, zich in Oost-Afrika bevindt. Nog voordat Bartolomeu Dias uitzeilt, zendt de koning Pero de Covilhã en Afonso de Paiva naar het Midden-Oosten. Zij dienen zich naar Ethiopië te begeven, om Preste Joam boodschappen van de Portugese koning over te bren­gen, terwijl Pero de Covilhão, die een grote staat van dienst heeft, bovendien belast wordt met een spiona­geop­dracht naar de Indische Oceaan. Hij kwijt zich voor­treffe­lijk van zijn spionage­taak. Hij bezoekt, ver­momd als Arabische koop­man, vrijwel alle grote havens aan de west­kust van Voor-Indië en aan de oostkust van Afrika en verzamelt veel infor­matie over handelsstro­men, moesson­winden en dergelij­ke. Als Pero de Covilhã in 1490 of 1491 op de terugweg naar Portugal Cairo aandoet, verneemt hij dat Afonso de Paiva gestorven is, voordat hij Ethiopië heeft bereikt. Hij ontmoet daar ook twee afgezanten van koning João, die de vorst hem heeft tegemoet gezonden. Uit hun instructies blijkt dat Pero de Covilhã zich alsnog naar het hof van Preste Joam in Ethio­pië dient te begeven, nadat hij een van de gezanten uitgebreid schriftelijk rapport van zijn bevindingen heeft gegeven, waarmee deze naar Portugal terugkeert.

Vanzelfsprekend heeft koning João II, na de terugkeer van Bartolomeu Dias, in december 1488, vol ongeduld gewacht op de terugkeer van Pero de Covilhã en Afonso de Paiva. Toen zij ongeveer drie jaar na hun vertrek nog niet waren teruggekeerd, heeft de koning gezanten naar het Midden-Oosten gezonden om te vernemen wat er van hen geworden was. Uit het rapport van Pero de Covilhã, dat João II om­streeks 1491 zou hebben bereikt, heeft hij ongetwijfeld vernomen dat de specerijenhandel in de Indische Oceaan al eeuwen­lang in handen van de moslims is. De koning moet zich gerealiseerd hebben dat het aantasten van dit handels­monopolie strijd met de Turkse zeemacht betekent. De offensieve kracht van de karvelen die de Portugezen voor de vaart op Afrika ge­bruiken, is te gering om de strijd met de Turkse vloot aan te binden. Er dient voor de vaart in de Indische Oceaan een nieuw type schip ontwikkeld te wor­den, dat met krachtiger stukken artillerie kan worden uitge­rust. Bovendien heeft de tocht van Bartolomeu Dias geleerd dat er een zodanige route over de Atlanti­sche Oce­aan dient te worden gevonden, dat niet voort­du­rend tegen de zuid­westpas­saat behoeft te worden opgetornd.

Terwijl een nieuw type schip, de nau (kraak), ontwikkeld wordt en er wellicht ook geheim geble­ven verkenningstoch­ten in het zuiden van de Atlantische Oceaan worden onder­nomen, verschijnt Colum­bus in maart 1493, op de terugweg van zijn eerste reis naar Amerika, op de Taag. Tijdens een audiëntie bij koning João II beweert hij Cipango (Japan)) ontdekt te hebben. Omdat Cipango volgens de kaarten uit die tijd, hoewel ver naar het oosten, ten zuiden van de Canari­sche eilanden ligt, eist João II de door Columbus ontdekte gebieden, op basis van het Verdrag van Alcáçovas, voor Portugal op. Terwijl er vrijwel direct onder­handelingen tussen Spanje en Portugal over de kwestie beginnen, zoeken de Reis Católicos steun bij de Spaanse paus Alexander VI. Deze vaardigt in 1493 een aantal bullen uit, waarin al het gebied ten westen van een lijn, die van pool tot pool getrok­ken wordt op 100 léguas (320 zeemijl) ten westen van de Kaapverdische eilanden, aan Spanje toevalt, terwijl Spanje ook gerechtigd wordt nog niet ont­dekte gebieden op het oostelijk halfrond in bezit te nemen. Bovendien verleent de paus de Reis Católicos, met terug­wer­kende kra­cht, zelfs privileges ten aanzien van Afrika, die voorheen verleend zijn aan de Portugese kroon­. Koning João II, die zich vanzelf­sprekend niet met de pause­lijke uitspraken kan verenigen, wendt voor ze niet te begrij­pen, zodat de onderhandelingen met Spanje worden voort­gezet. Deze leiden tot een diploma­tiek akkoord, dat wordt vastgelegd in het Verdrag van Torde­sillas, geda­teerd 7 juni 1494. In dit verdrag verdelen Spanje en Portugal de `nog te ontdek­ken wereld’ door de demarca­tielijn niet te bepalen op 100, maar op 370 léguas (1.184 zeemijl), ten westen van de Kaap­verdi­sche eilanden. Door de meridiaan – op verzoek van Portugal – naar het westen op te schuiven, komt Cipango, de ver­meende ont­dekking van Columbus, op het `Spaanse half­rond te liggen, hetgeen ongetwijfeld door Ferdinand en Isabella als een groot diplo­matiek succes zal zijn be­schouwd. Portugal verwerft echter de heerschappij over de wateren van de zuidelijke Atlanti­sche Oceaan, hetgeen van eminent belang is voor de vaart op Kaap de Goede Hoop en Indië. Boven­dien komt aan Portugal het oosten van Brazilië, waarvan de kustlijn hoogst­waarschijnlijk al door Portugese zeelieden is waargenomen. Tenslotte krijgt Portugal de vrije hand in Azië en ziet Spanje af van zijn oude aanspraken op Afrika. Het Verdrag van Tordesillas maakt de weg vrij voor de eerste expeditie naar Indië, met de voorbe­reiding waar­van direct begonnen wordt. Tijdens deze voor­bereidingen sterft koning João II op 25 oktober 1495, nadat hij het land veertien jaar krachtig en bekwaam geregeerd heeft. Hier­mee heeft hij zich de eretitel Príncipe Perfeito (volmaakte vorst) verworven. Hij wordt opge­volgd door zijn neef Manu­el, hertog van Be­ja en Mees­ter van de rijke en machti­ge militair-reli­gieuze Orde van Christus. De troonswis­seling leidt van­zelfspre­kend tot enig uitstel van de voorgeno­men eerste expeditie naar Indië, zodat deze pas in 1497 uitzeilt.

1.1. Kroon en adel