Hoofdstuk 2
Portugal ten tijde van Afonso V (1438-1481)
2.6 Handel aan de kusten van Guinée en Serra Leôa
Geschreven door Arnold van Wickeren
De ontdekkingsreizigers worden gevolgd door handelaren, die de commerciële mogelijkheden aan de pas ontdekte kusten onderzoeken. Daarbij is het de kooplieden te doen om vreedzaam handeldrijven, want zij hebben geleerd dat daarmee op lange termijn meer te bereiken is, dan met kidnapping en geweld. De particuliere handel krijgt een extra stimulans door het ontbreken van belangstelling van koning Afonso of een ander lid van het koninklijk huis voor de exploiratie van de kusten van West-Afrika. Portugese karvelen drijven handel aan de kust van Guinée, tussen de Rio Buguba en Cabo da Verga. Zij ruilen slaven en soms enige grammen goud tegen cornaline stenen, zink, geelkoperen manilles, scheerkommen, linnen en rode stoffen. Erg intensief is de handel overigens niet. Duarte Pacheco en Valentim Ferbnandes memoreren in de Esmeraldo en in De prima inventione Guineae handel met de Bagas aan de Rio de Nuno zonder te spreken over goud. Enkele decennia later ruilen de Portugezen aan dit deel van de kust: zout, geelkoperen schalen, zink, koper en ijzer, gezouten vlees, rode lakens en grote cauris (schelpen van de porseleinslak, die als geld dienst doen) tegen slaven, lak, ivoor en zelfs een beetje goud. Groepen van duizend tot tweeduizend zwarten komen vanuit het achterland om zout te verkrijgen voor witte katoentjes, goud en soms wapens. De kust van Guinée voorbij Cabo da Verga wordt zelden door blanke handelaren bezocht, maar aan de kust van Serra Leôa, aan de Rio de Case (Kaba) doen zich betere mogelijkheden voor. Hier verkrijgen de Portugezen voor hun cornaline-stenen, koperwerk en stoffen, naast slaven en ivoren colliers, ook bijna zuiver goud, helaas echter in kleine hoeveelheden.
Dit goud is niet afkomstig uit van de bovenlopen van de Senegal en de Niger, maar wordt in Serra Leôa zelf gewonnen. Het gebied heeft een complexe economie; de uitvoer bestaat uit: ijzer, voorwerpen van ivoor, goud en kola (noten van de gelijknamige boomsoort, die rijk zijn aan cafeïne en daarom gebruikt worden als oppepmiddel tegen honger en vermoeidheid). Kola en ijzer worden geruild in dorpen en steden in het rijk van de Mandi-Mansa in het noorden. De Boulons, de kustbewoners van Serra Leôa, beschikken over almadies, grote kano’s van uitgeholde boomstammen, waarin vijftig tot honderd krijgers, met wapens en uitrusting kunnen plaatsnemen. Hiermee wordt kustvaart bedreven tot aan Cabo da Verga toe. Ijzer, kola en voorwerpen van ivoor worden langs de kust geruild tegen zout, waarnaar in het achterland van Serra Leôa grote vraag is. De Portugezen kunnen hierin voorzien. De Boulons hebben ook belangstelling voor de gebruikelijke handelswaar van de Portugezen. Zij ontvangen in ruil: bijna zuiver goud, civet (van de civetkat en een grondstof voor de parfumindustrie), ivoor, malaguette en grijze papegaaien. De handel met Serra Leôa neemt een grote vlucht, Karvelen verschijnen op alle rivieren en in alle baaien langs de gehele kust van het gebied. Ten tijde van João II (1481-1495) worden er op vijf plaatsen aan mondingen van rivieren een fort gebouwd. Om onduidelijke redenen worden die na enkele jaren verlaten. De Portugezen schijnen zich ook gevestigd te hebben in de buurt van Kaap Ledo, mogelijk bij het huidige Port Loko. De handel is vooral van betekenis aan de Rio das Palmas. In het dorp Quinamo verwerven de Portugezen jaarlijk, naast enkele slaven, goud ter waarde van 1500 dobras. Ofschoon de Portugezen, volgens een schatting van Magalhães-Godinho, in Serra Leôa goud verwerven met een totale waarde tussen de twaalf- en twintigduizend dobras, bereikt maar weinig hiervan de tesouraria van de koning in Lissabon. Een van de oorzaken is, dat veel goud wordt bemachtigd door particuliere handelaren die het koninklijk monopolie op de goudhandel doorbreken. Veel van deze handelaren zijn afkomstig van de Kaapverdische eilanden, of hebben zich gevestigd aan de Rio de São Domingos of de Rio Grande. Een andere oorzaak is, dat het goud van Serra Leôa, na de bouw van het kasteel São Jorge da Mina, daar naar toe wordt verscheept. Bij aankomst in Lissabon blijkt niet dat een deel van het goud oorspronkelijk in Serra Leôa is verkregen.