Categorieën
Nederlandse kolonialisme Portugees kolonialisme

Het bewind van Luís de Mendonça Furtado e Albuquerque, primeiro Conde de Lavradio (1671-1676) en van Dom Pedro de Almeida, Conde de Assumar (1676-1678). De Estado da India op weg naar herstel

Deel 21 Index

Hoofdstuk 3

De Estado da India op weg naar herstel

3.3 Het bewind van Luís de Mendonça Furtado e Albuquerque, primeiro Conde de Lavradio (1671-1676) en van Dom Pedro de Almeida, Conde de Assumar (1676-1678)

Geschreven door Arnold van Wickeren

De twee driejaarlijkse termijnen die Mendonça Furtado heeft gediend als onderkoning vormen een van de meest cruciale perioden in de geschiedenis van de Estado da India. Pedro’s eerste vice-rei heeft de ervaring, sterkte, wilskracht, zowel als de fama do cabedal e valor om de uitdagingen tegemoet te treden en de belangen in de hand te houden die typisch iedere campagne om een ondoelmatig bureaucratisch systeem te hervormen frustreren. Mendonça Furtado is, als de meeste andere reinados, met zijn geld naar het Reino teruggekeerd na de verschillende ambtsperioden te hebben vervuld, en hij heeft omvang-rijke en nuttige betrekkingen aan het hof. Anders dan velen van zijn voorgangers, echter, heeft hij ook veel tijd doorgebracht in Goa en hij kan zeker, net zoals iedere casado, ofschoon hijzelf nog niet in het huwelijk is getreden, de inherente zwakheid waarderen van het imperiale gebouw. Voor zijn vertrek uit Lissabon, is Mendonça Furtado benaderd door de ambassadeur van Louis XIV, de markies van Saint-Romain, over de mogelijkheid van gezamenlijke acties aangaande de Aziatische handel tegen de zeer gehate VOC. Lavradio wendt voor bedenkingen te koesteren over het vraagstuk van Portugese steun aan iedere openlijke actie tegen Batavia’s belangen. Pedro en zijn nieuwe vice-rei hebben al besloten deze openingen zo diplomatiek mogelijk te verwerpen en in plaats daarvan een serie hervormingen door te voeren, terwijl de Europese rivalen druk doende zijn met Louis XIV’s oorlog van 1672, die de Engelsen en de Fransen gezamenlijk in Europa voeren tegen de Nederlanders en, indien Colbert zijn zin zou hebben gekregen, ook over de handel in de Indische Oceaan. Wat dit laatste betreft is het zeer wel mogelijk dat de belangstelling van Louis XIV en Colbert voor de oosterse handel, die in 1684 zal resulteren in de oprichting van La Compagnie des Indes Orientales, Pedro heeft gebracht tot zijn koerswijziging ten aanzien van de Estado da India.

Gedurende de zes jaren die Lavradio in Goa aan de macht is, richt zijn politiek zich op vier hoofdprioriteiten: Het herstellen van een adequate militaire aanwezigheid in de Estado da India, die iedere aanval van de Reis Vizinhos en van Europese rivalen kan afslaan; het doen herleven van de grote economische voordelen van het oosterse império; het herstellen van de doelmatige controle van de Kroon over de buiten-gebieden van de Estado da India die tijdens de voorafgaande decennia van oorlogvoering hun eigen gang zijn gegaan; de veelheid aan bestuurlijke en religieuze misstanden bestrijden, die de reputatie en positie van de Portugezen in Azië aanzienlijk hebben ondermijnd. Mendonça Furtado’s ambtstermijn zal getuige zijn van de stichting van de permanente Terço van 500 manschappen en officieren in Goa; het betrekkelijk snel wegsturen van de jaarlijkse vloot naar de Straat van Ormoez en naar het zuiden, op zoek naar het vervoer van contrabande; een opmerkelijke herleving van de bijna ten dode opgeschreven Carreira da India, de economische en communicatieve levenslijn van het empire; het herstel van reguliere handelsreizen naar Macau en Timor, eens een bron van aanzienlijke inkomsten voor de Fazenda Real; en een krachtige poging de dominerende sociale en economische kracht van de religieuze orden over te nemen. Tegen 1677 is grote vooruitgang geboekt met het weer plaatsen van de Estado da India op een solide basis.

Het werk van de consolidering van de resultaten valt echter toe aan de directe opvolgers van Mendonça Furtado: de vice-rei Dom Pedro de Almeida (1676-1678) en gouverneur António Pais de Sande (1678). Dom Pedro de Almeida’s familieachtergrond en zijn staat van dienst aan de Kroon ter voorbereiding op zijn benoeming op zijn verheven positie weerspiegelen in hoge mate die van Melo e Castro, Nunes da Cunha en Mendonça Furtado. Hij is geboren in maart 1630 als zoon van Dom João de Almeida en Dona Violante Henriques. Zijn vader stamt uit de Casas van João IV en Afonso VI, kamerheer van de Câmara Real, en alcaide-mor van Alcobaça. Zijn moeder is de dochter van de terceiro Conde de Arcos. Pedro de Almeida heeft ook langdurige betrekkingen van dienstbaarheid in het Aziatische império: Zijn over-overgrootvader, Dom Lopo de Almeida is capitão van Sofala geweest, terwijl zijn overgrootvader en naamgenoot zich zeer heeft onderscheiden bij zijn dienst in Indië, in het bijzonder gedurende de opmerkelijke verdediging van Diu door Dom João Mascarenhas. Dom Pedro de Almeida is zijn loopbaan in dienst van de Kroon begonnen in de Restauratieoorlog in Alentejo, waar hij kapitein van de paarden en mestre do campo in een Terço van Infanterie is geweest. Hij is ten slotte voor zijn diensten beloond met de commanderies van Loures en San Salvador de Souto in de Orde van Christus. Dom Pedro komt vervolgens aan het hof in Lissabon. Vroeg in de jaren zeventig wordt hij een senator van de Câmara Municipal van de hoofdstad en afgevaardigde van de Junta van de Drie Standen, Vedor van de Casa Real, en lid van het Conselho do Estado. In de Letters-Patent van april 1677, benoemt de prins-regent hem tot 32e onderkoning van de Estado da India en hij verheft hem, zoals gebruikelijk, ook tot graaf en wel tot primeiro Conde de Assumar. Een van de meest fundamentele aspecten van het rehabilitatieproject van Pedro in de jaren na 1668 is het geloof dat de ontwikkeling van het rijke Rios de Cuama waterbekken in Moçambique, dat ruwweg overeenkomt met het bassin van de Zambezi, een compensatie kan vormen voor de eerdere verliezen van Malakka, Ceylon en de Malabarkust en inderdaad kan dienen als de basis voor de hergeboorte van een winstgevende Estado da India. António Álvares Pereira heeft in een welbekende brief aan de Kroon van 1661 de loftrompet gestoken over de potentiële minerale rijkdommen van deze regio en hij heeft Dona Luísa dringend verzocht dit gebied te ontwikkelen ten bate van de Kroon en haar onderdanen. Monsters van delfstoffen van de Rios hebben gedurende de jaren zeventig zowel Goa als Lissabon bereikt, waardoor brandende belangstelling voor de streek is gewekt, niet alleen aan het hof van Bragança, maar ook in Parijs, dit naar aanleiding van de brieven van Saint-Romain; speciaal sinds beide kronen opereren onder de vlag van het mercantilisme van die tijd, een theorie van politieke economie die het streven naar voorraden edele metalen als een van haar belangrijkste doelen ziet. In een brief van januari 1677 heeft Mendonça Furtado de noodzaak herhaald het gebied te onderwerpen en het te koloniseren met een aanzienlijk aantal mensen, afkomstig uit Portugal en van elders. In zijn woorden, “dit gebied kan Portugal weelderig maken.” Zelfs voordat hij de hiervoor bedoelde brief had ontvangen, waren Pedro en zijn adviseurs ervan overtuigd dat de tijd is aangebroken om de Rios de Cuama op grote schaal te gaan exploiteren, en Dom Pedro de Almeida’s korte onderkoningschap wordt gedomineerd door deze kwestie en heel weinig door andere zaken. De orders van de prins-regent opvolgend, zeilt de nieuwe vice-rei laat in april uit Lissabon weg aan boord van de nau São Pedro de Ribeira en hij neemt in Goa zijn ambt op zich op 30 oktober 1677. Ter voorbereiding van de expeditie naar de Rios de Cuama, belegt de vice-rei op 6 december 1677 een formele vergadering met het Conselho do Estado. Besproken wordt waar de kolonisten zich het best kunnen vestigen en op welke wijze de vijf schepen en de 600 soldaten die koning Pedro zal zenden, kunnen worden ingezet. Aan de beraadslagingen nemen deel Dom Frei António Brandão, aartsbisschop van Goa, António Pais de Sande, Vedor da Fazenda-geral, Rodrigo da Costa, capitão-mor das naus da India en Francisco d’Algado Matos, Inquisitor-general. Er schijnen geen afspraken te zijn gemaakt over waar precies de kolonisten zullen worden gevestigd.

Voordat vice-rei Dom Pedro de Almeida naar Moçambique vertrekt dient volgens de expliciete instructies van de Kroon eerst in Goa het zesde Conselho de Governo Interino te worden geïnstalleerd. Daartoe wordt op 24 januari 1678, vier dagen voordat de onderkoning naar Afrika vertrekt, in het Palacio de Fortaleza de primeira via van opvolging geopend. In het Conselho blijken zitting te hebben Dom Frei António Brandão, Arcebispo de Goa e Primaz das Indias; António Pais de Sande, op dat moment Vedor-geral da Fazenda en Francisco Cabral de Almeida. Zij dienen de Estado da India te besturen tijdens de afwezigheid van de vice-rei. Cabral de Almeida is bij zijn benoeming tot bestuurder al overleden en Brandão zal in juli 1678 sterven. António Pais de Sande treedt daarom als enige gouverneur van de Estado da India op gedurende het grootste deel van de periode tot september 1681, als Francisco de Tavora, de Conde de Alvor aan de macht zal komen.

Wat de expeditie naar Moçambique betreft wordt besloten de Portugese heerschappij aan de Swahilikust te herstellen. Daartoe wordt de Prins van Faza (of Ampasa), die asiel in Goa heeft genoten, mee naar Afrika genomen, om weer in het bezit van zijn koninkrijk te worden hersteld. Ook is besloten de aanval te richten op het eiland Pate dat bestuurd wordt door de Ba Barayk-dynastie, die haar wortels heeft in Shihr in de Hadramaut. De onderkoning zeilt op 27 januari met een flottielje van drie schepen naar Moçambique: de Nossa Senhora das Cardeas, de Nossa Senhora dos Milagres, en de São Paulo, welk schip is uitgerust op kosten van de Junta. De aankomst van Dom Pedro de Almeida valt op een ongelukkig moment; boodschappers van de Monomotapa en brieven van de capitão van Zimbabwe maken melding van een pokkenepidemie, die nog verergerd wordt door andere ziekten in het voorjaar van 1678. Als de vice-rei naar het noorden, naar Pate, zeilt beschikt hij over een formidabele strijdmacht; bij zijn drie schepen hebben zich vijf schepen gevoegd die Pedro in oktober 1677 uit Lissabon heeft doen vertrekken. De vloot ankert op 9 augustus 1678 voor Pate en drie dagen later gaan de troepen aan land en het beleg van de hoofdplaats begint. Het beleg heeft met toenemende problemen te kampen: de voedselvoorraden raken uitgeput, pinassen die naar de Querimba-eilanden worden gestuurd, keren niet terug. Gelukkig krijgt Almeida hulp uit Goa. De zeer capabele António Pais de Sande heeft de onderkoning beloofd de expeditie op iedere denkbare manier te ondersteunen en deze belofte komt hij na. Spoedig na het begin van het beleg heeft Almeida het fregat Nossa Senhora de Pilar naar Goa gezonden met nieuws en om ammunitie en levensmiddelen te vragen. Zoals António Pais de Sande in januari 1679 Pedro heeft laten weten, heeft hij niet alleen het gevraagde naar Pate gezonden, maar ook nog zes stukken artillerie, waarvoor hij winsten van de zeer lucratieve estanque de tabacco gebruikt. Hij zendt de hulpgoederen met de Pilar en met nog twee andere schepen naar Pate. Wellicht is de Prins van Faza ook aan boord met 1.200 geworven Bajunes en Mascarates.

Begin december gaan de Portugezen tot de bestorming over. Als zij een deel van de stad in handen hebben, vragen dignitarissen van Pate om onderhandelingen. Almeida verlangt dat de sultan zich als gijzelaar overgeeft en 30.000 cruzados betaalt ter bestrijding van Almeida’s uitgaven en om verdere schade te voorkomen. Op 15 december gaat alles goed voor de Portugezen. De sultan van Pate, evenals die van Siyu, Manda en Lamu, bevinden zich aan boord van de Portugese vloot en Almeida heeft zijn residentie ingericht in de grootste moskee. Eind december heeft Pate nog niet meer dan voor 25.000 cruzados betaald. Almeida gebruikt dit als een voorwendsel om de vier gevangen sultans, na een schijnproces te doen executeren en nog ter waarde van 5.000 cruzados te plunderen. Hierna keren de ontwikkelingen zich tegen de Portugezen. Begin januari komen vier Arabische schepen, waarschijnlijk van de sultan van Oman. Er landen troepen die de Portugezen en de aanhangers van de Prins van Faza in gevechten van huis tot huis in een week verdrijven. Almeida moet wegens ziekte aan boord van zijn schip het bed houden, terwijl zijn troepen van Pate verdreven worden en 20.000 cruzados aan buit moeten achterlaten.

Dom Pedro de Almeida en zijn officieren praten op weg naar het zuiden heel wat af over de slechte draai die de expeditie naar Pate uiteindelijk heeft genomen en over de vraag hoeveel soldaten aan de Zambezi dienen te worden achtergelaten om het plan van de Kroon kolonisten te vestigen aan de Rios te ondersteunen. Almeida besluit uiteindelijk niet meer dan 30-40 soldaten als zijn persoonlijke lijfwachten in Afrika te laten en de rest naar Indië terug te sturen. De Pate-vloot mist Moçambique en op de terugweg moeten de schepen een maand lang tegen de wind opboksen om alsnog Moçambique te bereiken. Minder dan een maand nadat Almeida bij Moçambique voor anker is gegaan krijgt hij weer hoge koorts en de vice-rei overlijdt vroeg in maart 1679. De grote koninklijke vloot zeilt daarna naar Goa. Men kijkt onbetwistbaar met gemengde gevoelens op de militaire component van de grote Rios-expeditie terug. In vergelijking met de werkelijk beroerde stand van zake in 1662, toen António de Melo e Castro gedwongen was naar zijn standplaats te reizen aan boord van Marlborough’s vloot, is de stand van zaken thans veel beter. Alleen al het feit dat de Kroon in staat is geweest een dergelijke formidabele expeditie bijeen te brengen, bewijst het succes van Pedro’s hervormingen. Het gemak waarmee de sultan van Pate is verdreven, laat zien dat de Portugese militaire macht weer gevreesd dient te worden, speciaal door de inheemse machten langs de kust van de Indische Oceaan. Er kan echter weinig twijfel aan bestaan, dat de beslissing Pate aan te vallen niet een van Almeida’s verstandigste strategieën is geweest.

3.4 De heilzame hervormingen van Gouverneur António Pais de Sande (1678-1681)