Categorieën
Portugees kolonialisme

Het echec voor Tanger; onrust in het land

Deel 2 Index

Hoofdstuk 1

Het begin van de maritieme expansie

1.3 Het echec voor Tanger; onrust in het land

Geschreven door Arnold van Wickeren

Gedurende de korte regeringsperiode van Duarte (1433-1438) bepleit zijn jongste broer Fernando in 1436 een expe­ditie tegen Tanger en Arzila in Marokko. Fernando’s plan wordt slechts gesteund door zijn broer Henrique. Hun broer Pedro en hun half­broer Afonso, graaf van Barce­los, zijn tegen de onder­ne­ming gekant en ook de op één jongste van de vijf broers, João, sluit zich aan bij het standpunt van Pedro en Barcelos. Koning Duarte neemt aanvankelijk een neutraal stand­punt in. De debat­ten binnen de koninklijke familie duren een jaar. Henrique weet koningin Leonor voor het plan te winnen en tenslotte stemt ook de koning ermee in. Er worden schepen gebouwd of ge­char­terd, munitie wordt aangemaakt en recruteringen worden bevolen, on­danks tegen­werking van Barcelos zeilen op 17 augustus 1437 twee vloten uit: één uit Porto, onder leiding van Henri­que en de ander uit Lissa­bon onder bevel van Fernan­do. Een be­trouwbare schat­ting over het aantal schepen is niet voor­handen. Of­schoon gemikt was op een leger van 14.000 man, lopen de schattin­gen over de omvang van de expedi­tie­macht van zes- tot tienduizend. Kenne­lijk is de veld­tocht niet populair. Duarte heeft aangedron­gen op een drieledige aanval, tegelijkertijd op Tanger, Ksar es Seghir (Alcácer Ceguer) en Arzila. Hij rekende hierbij op het verras­sings­ele­ment en de be­weeg­lijkheid van de vloot. Henri­que, die de aanval leidt, ver­werpt dit plan. Hij vaart in slechts vijf dagen naar de Baai van Algeci­ras en steekt dan in vol dag­licht naar Ceuta over, daarmee heel Marokko alarmerend. Om onduide­lij­ke redenen wordt de ontscheping van de strijd­macht weken uitge­steld. Ver­moede­lijk vindt de landing op 9 sep­tember plaats. Omdat de directe weg naar Tanger onbe­gaan­baar is, wordt Henrique gedwon­gen de omweg over Tétouan te maken.

Deze stad, ofschoon voorzien van een citadel met vijf bastions, geeft zich direct over, evenals El Fendek, halver­wege Tétouan en Tanger. Mogelijk bereikt Henrique op 13 september Tanger, waar de vloot van Fern­ando met voorraden en reserves bij het strand voor anker ligt. Pedro de Mene­zes, reeds meer dan twintig jaar belast met de verde­di­ging van Ceuta, raadt Henrique dringend aan te wachten met een aanval tot er ver­sterkingen uit Portugal zijn aange­voerd. Henri­que slaat deze goede raad in de wind. Zonder enig tactisch plan en zonder zelfs maar te willen wach­ten op de ontscheping van Fernando, valt Henrique Tanger aan. De stad wordt verde­digd door S_lah ibn S_lah (Çallabemçalla), die in 1415 Ceuta zonder slag of stoot aan Henrique heeft gelaten, maar zich nu vastberaden verde­digt. De Portugezen worden met zware verlie­zen terugge­slagen. Als Fernando’s zich bij Henri­que heeft gevoegd, wordt besloten kanonnen, belege­rings­ladders en beweegbare borstwe­ringen uit Ceuta te laten komen en Tanger op be­hoorlijke wijze te gaan belegeren.

Op 20 september wordt een tweede en zorgvuldiger uitge­dach­te aanval uitgevoerd. Helaas blijken de kanonnen te licht om daarmee veel te kunnen uitrichten. De aanval wordt gestaakt, nadat vijfhonderd aanvallers gedood of gewond zijn. Er wordt een schip naar Ceuta gezon­den om twee zwaardere kanonnen te gaan ophalen. Ondertus­sen vullen zich de omrin­gen­de heu­vels met een voortdurend groter wordende ontzet­tings­macht. Fernan­do advi­seert Henrique dringend het strand te behou­den, zodat zijn leger aan één flank gedekt wordt door de vloot. Henrique slaat ook deze raad in de wind; hij graaft zijn kamp in drie kilometer van de landings­plaats. Hij zet dan zijn hoofd­macht opnieuw in tegen S_lah ibn S_lah, terwijl zijn achterhoede de reusachtige ontzet­tingslegers bevecht. Het is onvermijde­lijk dat de Portuge­se aanvallers afgesneden raken van het strand. De aanvoerders van de Moren omsinge­len hun kamp en belege­ren Henrique en zijn mannen. Ondanks hun moedig verzet wordt hun positie hoe langer hoe meer onhoudbaar. Er wordt een plan ge­maakt ‘s nachts uit te breken naar de schepen, maar dit wordt om onbe­grij­pe­lijke redenen aan S_lah ibn S_lah verraden door Frei Mertim Vieyra, de biecht­vader van Henrique. De Portuge­zen, die bijna volledig omsin­geld zijn, zijn gedwongen zich over te ge­ven. De voorwaar­den van de capitulatie worden aan Marokkaan­se zijde onder­tekend door een groot aantal bevelhebbers. Onder hen zijn de roemruchte Lazeraque, algozil mor en regent voor Moley Abde­lac, de min­derjarige koning van Fez; diens broer Ma­nçor Bemzia, heer van Belez; S_lah ibn S_lah, heer van Tanger en Arzila, en Lahene, heer van Meknès en Salé. De verslagen Portugezen wordt toege­staan zich in te sche­pen, onder ach­terla­ting van Dom Fernando en twaalf edelen. Zij blijven als gijze­laars in Marokko en zullen worden vrijgela­ten als de Portuge­zen hun belofte hebben inge­lost Ceuta aan de Moren terug te ge­ven. Garant voor de overdracht stelt zich de Nasridische koning van Grana­da. Op zijn verzoek wor­den Dom Fern­ando en de zijnen in afwachting van de over­dracht onder­ge­bracht bij Genue­se en Castiliaanse kooplie­den in Arzila. Opmerkelijk is dat deze christenen in Arzila over een eigen godshuis beschikken. Wij weten dit, omdat de kroniek­schrijver vermeldt dat Frei Gil Mendes in deze kerk begraven wordt. Hij is de biechtva­der van Fernan­do, die in Arzila aan dysenterie overle­den is. Ceuta wordt uiteinde­lijk niet terug­gege­ven, omdat de kerk en koning Duarte van oordeel zijn, dat de inmid­dels christe­lij­ke stad, zelfs verhe­ven tot bisdom, niet aan de ongelovi­gen over­gedragen kan worden. Als in mei 1438 duide­lijk wordt dat de Portugezen hun toezegging niet nakomen, heeft dit kwalijke gevolgen voor de gijzelaars. Zij worden eind mei overgebracht naar Fez. Fernando wordt, gescheiden van de anderen, opgesloten in het Alçacer del Rey (koninklijk paleis) `in een gebouw zonder verdiepingen, waarin zich de latrines bevin­den van de eunuchen, die de Poort van Benbuziga­ry bewaken. Henrique en zijn aanhan­gers, die voor het lot van de gijzelaars vrezen, zijn voorstan­der van een nieuwe veldtocht in Marokko. De oorlogspartij weet koning Duarte daartoe echter niet te bewe­gen. Duarte, gekweld door wroe­ging om het lot van zijn jongste broer, wordt ziek, kwijnt weg en overlijdt in 1438 een te vroege dood. Fernando sterft, nog niet vrijgekocht, in juni 1443. Zijn secreta­ris, Frei João Álvares, wordt eerst in 1448 vrijge­kocht en keert in 1450 in Portugal terug. Henrique ver­zoekt hem een kroniek te schrijven van het verblijf van Fernando in Marokko. Het wordt een pathetisch relaas over diens lijden in gevangen­schap, onder de titel: Chroni­ca do Infante Santo D. Fern­ando. De hiervoor vermelde bijzon­derhe­den zijn indirect aan deze kroniek ontleend.

Bij het overlijden van Duarte is zijn zoon Afonso zes jaar oud. De koning heeft de domheid begaan zijn vrouw, Leo­nor van Aragón, aan te wijzen als regentes voor haar zoon, die onder de naam Afon­so V (1438-1481) de troon bestijgt. Zij geniet de steun van het grootste deel van de oorlogspartij, die wordt aangevoerd door haar zwager Henrique, hertog van Viseu, en Afonso, graaf van Barcelos, de onwettige zoon van João I en gehuwd met de doch­ter van Nuno Alva­res Perei­ra. Barcelos is derhalve een halfbroer van de over­leden koning Duarte en diens broers: Pedro, Henrique, João en Fernando. Pedro, hertog van Coim­bra, eist het regent­schap van de konin­gin-weduwe op. Hij vindt daarbij João, Mees­ter van de Orde van Santiago, en een groot deel van de bour­geoisie en de lagere klassen van Lissabon en andere steden aan zijn zijde. De geestelijkheid is verdeeld. In 1440 werpt Pedro zich op als regent. Zijn re­gentschap wordt uitge­daagd door Barce­los, die eist dat konin­gin Leonor een aandeel krijgt in het bestuur van het land. De situatie lijkt op die van de jaren 1383-1385. Toen echter vormde de adel een gesloten groep en genoot de steun van de overgrote meerder­heid van de bevol­king. Nu is de adel verdeeld, terwijl de edelen zich laten leiden door persoonlijke belangen en haat tegenover elkaar. Er is sprake van feodale tegenstellin­gen, zoals die in die dagen overal in Europa voorko­men. Henri­que werkt een compro­mis uit, dat Leonor aanvaardt en Pedro’s regent­schap legali­seert. Pedro heeft veel mee om een goed regent te zijn. Hij is niet alleen energiek, intelli­gent en cul­tuurmin­nend, maar hij heeft vanaf 1416 een oriënta­tiereis gemaakt door het Midden-Oosten en Europa. Hij heeft bezoeken ge­bracht aan de heilige plaatsen in Pale­stina en aan het hof van de Grote Turk; hij is met veel ceremo­nieel ontvangen door de Grote Sultan van Babylon; ter ere van zijn bezoek aan de Heilige Stoel heeft paus Martinus V de Portugese koningen het voorrecht toe­gekend bij hun kroning gezalfd te wor­den, welk voorrecht de konin­gen van Enge­land en Frank­rijk ook bezit­ten; hij heeft de hoven van de koningen van Hongarije en Dene­marken be­zocht en heeft in Venetië een copie ontvan­gen van Marco Polo’s reisver­slag. Als laatste land heeft Pedro in 1427 Engeland aangedaan en is door Henry VI opgeno­men in de Orde van de Kouseband, terwijl door zijn toedoen de Anglo-Portugese handel aanzien­lijk is toegeno­men. Pedro ziet de dwaa­sheid in van de pogin­gen territoria­le uitbreding in Marokko te zoeken. In plaats daar­van geeft hij een nieuwe impuls aan de maritie­me ex­pansie en de over­zeese handel. Barcelos verwerpt echter het door Henrique uitgewerkte com­promis, hetgeen nog tot veel problemen zal leiden. Leo­nor wijkt uit naar Alen­quer en later naar Castilië, en over­lijdt in 1445 in Toledo.

1.4. De eerste slaven