Hoofdstuk 5
Albuquerque terug in Malabar
5.4 Het eerste contact met Ethiopië
Geschreven door Arnold van Wickeren
In november 1512 ontvangt de capitão-geral een boodschap van een in Dabul door de Moren gearresteerde Armeense christen, Mattheus geheten, die beweert een afgezant van keizerin Eleni van Abessinië naar de koning van Portugal te zijn. Albuquerque bewerkstelligt de vrijlating van deze wel heel bijzondere gezant. In Europa wordt aangenomen dat de heerser over Abessinië de legendarische priester-vorst of presbyter Johannes is, naar wiens rijk de Portugese ontdekkingsreizigers en conquistadores al bijna een eeuw op zoek zijn. Al hun pogingen om in contact te komen met Preste Joam zijn mislukt. Ook de reeds gememoreerde poging van João Machado en Luiz de Moura, opvarenden van de vloot van Cabral, om Ethiopië in 1500 vanuit Malindi over land te bereiken, is zonder resultaat gebleven. In april 1503 heeft koning Manuel de Spanjaard Antonio Lopes als ambassadeur naar Ethiopië gezonden. Hij heeft zich aan boord bevonden van het schip van Diogo Fernandes Pereira, dat op de heenreis naar Indië, nabij het eiland São Tomé, spoorloos is verdwenen. Tristão da Cunha heeft, op last de koning, in 1507 opnieuw enige mannen in Malindi achtergelaten, om vandaar uit in contact te komen met Preste Joam. Het zijn Fernão Gomes, João Sanchez en de Tunesiër Sid Mohammed. Het drietal wordt door de sultan van Malindi voorzien van gidsen en leeftocht, maar het binnenland blijkt opnieuw ondoordringbaar. Zij keren terug naar Malindi en gaan vandaar naar de Portugese basis op het eiland Socotra. Zij worden in april 1508 opgepikt door een Portugees schip, dat voor Kaap Guardafui op Arabische koopvaarders jaagt. De kapitein die hen vervoert, is waarschijnlijk Francisco de Távora, die opdracht heeft in Malindi voedsel voor het garnizoen op Socotra te halen en die zich daarna bij Albuquerque dient te voegen. Tavora arriveert eind april bij Albuquerque, samen met Diogo de Melo en Martim Coelho, die hij bij Malindi heeft aangetroffen. Albuquerque, laat Tavora de drie mannen naar Filuk, bij Cabo Guardafui, brengen. Van hieruit weten zij Adel, een aan Ethiopië grenzende islamitische staat, en vervolgens het Ethiopische hof in Shoa te bereiken. Bij aankomst blijkt keizer Noad (1494-1508) juist te zijn overleden. Zijn opvolger, Lebna Dengel, is pas twaalf jaar. In zijn naam regeert de bekwam e en geliefde keizerin Eleni, een kinderloze weduwe van keizer Baeda Maryam (1468-1478). De boodschappers leggen aan de keizerin de moeilijke situatie uit waarin de Portugezen op Socotra verkeren, namelijk gebrek aan aanvoer van voedsel en de voortdurende geruchten over de nadering van een Egyptische vloot.
Fernão Gomes en zijn metgezellen keren niet met een antwoord van Eleni naar het Portugese kamp terug; zij zouden (ruim) voor 1520 in Ethiopië zijn overleden. Pater Francisco Álvarez, schrijft in zijn beroemde Verdadeira informação das terras do Preste João das Indias (1540) echter dat van de door Tristão da Cunha gezonden gezanten, die hij aanduidt als Joam Gomez, de priester Joane en een Moor, de Moor in 1520 nog in leven is en in het Ethiopische Manadeley woont. Dat Eleni wel oren gehad heeft naar een tegen de moslims gerichte militaire samenwerking met de machtige Portugezen, blijkt uit de voorstellen die zij, via haar ambassadeur Mattheus, aan koning Manuel doet. Nu is de idee van een kruistocht tegen de moslims in het algemeen en tegen Egypte in het bijzonder niet nieuw in Ethiopië. Keizers en geestelijken hebben vaak protest aangetekend tegen de vervolgingen van christenen in Arabië en Egypte. Zelfs nadat de christelijke gemeenschappen tot onbeduidende aantallen gereduceerd zijn, vergeten de Ethiopiërs de wreedheden van de moslims niet. Ondanks voortdurende ergernissen heeft de afstand tot Egypte en het obstakel dat de Rode Zee vormt, de Ethiopiërs van een aanval op Egypte weerhouden. De wijdverspreide profetie, dat een kruistocht van Ethiopië tezamen met een Europese macht het einde van de islam zou betekenen, leidt tot het voorstel van Eleni tot een militair bondgenootschap. Eleni legt koning Manuel niet zozeer een militair plan voor; het is haar er meer om te doen het isolement, waarin Ethiopië verkeert, omringd als het is door vijandige islamitische staten, te doorbreken. Zodra Albuquerque de aankomst van gezant Mattheus in Dabul verneemt laat hij hem naar Goa overbrengen. Keizerin Eleni biedt koning Manuel troepen en voedselvoorraden aan om het `Huis van Mecca’ en de `Grote Sultan’ van Caïro met vereende krachten te vernietigen. De Portugezen mogen bepalen naar welke Ethiopische haven de aangeboden troepen en voorraden gezonden dienen te worden.
De Portugezen in Goa zouden zeer verheugd moeten zijn met de komst van de ambassadeur en zijn boodschap moet hen als muziek in de oren klinken. Zij dromen immers al bijna een eeuw van een tegen de moslims gericht bondgenootschap met het rijk van Preste Joam. De tragiek is echter dat zij Mattheus niet geloven. Zij kunnen zich niet voorstellen dat Preste Joam een Armenier als zijn ambassadeur naar hen heeft gezonden. Zij houden hem voor een Moor en een spion van de `Grote Sultan’. Als de gezant ook nog beweert een stuk van het kruishout van Christus, afkomstig van de gouverneur van Jeruzalem, als geschenk voor koning Manuel bij zich te hebben, houden zij hem voor een oplichter. Zij worden in hun mening gesterkt door het weinig diplomatieke optreden van de gezant, die over een opvliegend temperament beschikt. Albuquerque zelf ontvangt Mattheus hoffelijk en zendt hem dan door naar Cannanore, vanwaar spoedig een schip zal vertrekken naar Lissabon. Hij is zeer ingenomen met het vlotte vertrek van Mattheus omdat hij, na zijn boodschap vernomen te hebben, zijn plannen heeft gewijzigd en nu popelt Manuels toestemming te krijgen om Arabië en Egypte binnen te vallen, dit ondanks dat zijn invloedrijke vijanden in Cochin en hun medestanders aan het hof zijn expansionistische politiek veroordelen. De kapitein van het schip waarmee Mattheus naar Portugal reist, Bernaldim Freire, behandelt hem slecht en in Moçambique wordt hij, op advies van Francisco Pereira, zelfs in de ijzers geslagen. Koning Manuel ontvangt de gezant goed en als deze zich beklaagt over de tijdens de zeereis ondergane slechte behandeling geeft de koning opdracht Bernaldim Freire en Francisco Pereira in het Kasteel van Lissabon op te sluiten. Zij zullen eerst worden vrijgelaten als de gezant in 1515 naar zijn land terugkeert.
Dat koning Manuel met Albuquerque zeer gebrand is op een militair bondgenootschap met Ethiopië en ook diens plannen steunt voor een aanval op Egypte, blijkt uit de samenstelling van het Portugese gezantschap naar het Ethiopische hof, dat op 7 april 1515 met de vloot van Lopo Soares de Albergaria naar Goa vertrekt en vandaar zal doorreizen naar Ethiopië. Het gezantschap staat onder leiding van Dom Rodrigo de Lima. Met hem vertrekt Duarte Galvão, de eerste permanente Portugese ambassadeur in Ethiopië, die er in 1504 niet in is geslaagd paus Julius II de ernst van de Egyptische dreiging in de Indische Oceaan te doen inzien. Galvão, die een warm voorstander is van Albuquerques plan een kruistocht tegen Egypte te ondernemen, heeft een tweevoudige opdracht: hij dient een schatting te maken van de bijdrage die Ethiopië kan leveren aan een eventuele oorlog tegen Egypte en hij dient Eleni en de jonge keizer Lebna Dengel hun ketterij te doen afzweren en hun volk naar het katholicisme te leiden. Duarte Galvão zal zijn standplaats niet bereiken; hij overlijdt onderweg op het eiland Kamaran.Tot het gezantschap behoort voorts de priester Francisco Álvarez, een eenvoudig en beminlijk man, zonder wetenschappelijke pretenties, wiens reeds genoemde werk eeuwenlang de voornaamste bron van informatie over Ethiopië zal blijven. Met het gezantschap keert ook Eleni’s ambassadeur Mattheus naar zijn land terug. Hij overlijdt kort na aankomst in Ethiopië, in het klooster van Bisam. Dom Rodrigo de Lima en de zijnen zetten hun tocht naar het voortdurend rondreizende hof van Preste Joam voort. Hun aankomst in Shoa in 1520 markeert het begin van een zeer langdurig bondgenootschap tussen Portugal en Ethiopië. Aan het zesjarige verblijf van het Portugese gezantschap in Ethiopië en aan de hartelijke Luso-Ethiopische betrekkingen die daarmee worden ingeluid, zal in volgende delen ruim aandacht zal worden geschonken.