Hoofdstuk 2
De komst van andere Europeanen naar het Verre Oosten
2.1 Het lot van de Madre de Deus
Geschreven door Arnold van Wickeren
Een andere belangrijke oorzaak van het snelle verval van Macau is er een waarover de Portugezen geen controle hebben. Met de opkomst van het protestantisme erkent Engeland niet langer de pauselijke bullen die vrijwel het gehele grondgebied van de aarde aan Portugal en Spanje hebben toebedeeld. De wrijving tussen Engeland en de twee, thans onder een vorst verenigde, Iberische naties neemt toe tot aan het tragische jaar 1588 als de Onoverwinlijke Armada door de Engelsen vernietigd wordt. Deze gebeurtenis markeert het begin van een snel verval van de Luso-Spaanse koloniale macht. De Iberische handelsvaart wordt uitgeleverd aan verwoede kaapvaart, wat niet veel verschilt van piraterij, terwijl de Portugese en Spaanse koloniën zijn overgeleverd aan aanvallen zonder dat deze in staat zijn veel bescherming van het moederland te ontvangen.
Hoezeer de Portugese handelsvaart bloot staat aan Engelse aanvallen blijkt in 1592. In dat jaar is het Anglo-Portugese Verdrag van 1373, tengevolge van de Iberische Unie, tijdelijk buiten werking en aangezien de Anglo-Spaanse Oorlog nog voortduurt vormt de Portugese scheepvaart een legitiem doel voor de Royal Navy.
Tot de retourvloot die rond de jaarwisseling 1591/1592 uit Indië naar Lissabon vertrekt behoren twee schepen waarmee het slecht zal aflopen, het zijn de nau Santa Cruz, onder bevel van kapitein António Teixeira de Macedo en een in 1589 in Lissabon gebouwde enorme nau, Madre de Deus gedoopt, die aan zijn tweede reis naar Indië bezig is. Dit schip weegt met een lading van 900 ton in totaal 1.600 ton, de lengte bedraagt 50 meter en de grootste breedte is 14,37 meter. Het schip, dat met zijn zeven dekken een drijvend kasteel vormt, heeft een bemanning van 600 à 700 koppen. Naast andere wapens heeft de Madre de Deus 32 stukken geschut aan boord. De romp van het schip is verguld en de ruimen zijn gevuld met schatten.
In 1592 worden de Portugese retourvloot uit Indië en de Spaanse schepen die uit de Nieuwe Wereld terugkeren in de Azoren opgewacht door een Engels eskader van zes schepen, onder bevel van Sir John Burrough. Op 9 juli 1592 zeilen schepen behorend tot de Portugese retourvloot af op het eiland Corvo. De Engelse vloot drijft de nau Santa Cruz op de kust. Kapitein António Teixeira de Macedo levert slag met de Engelse aanvallers. De Santa Cruz wordt in brand gestoken en moet zich overgeven. De Engelse kapers roven alle goederen die de Portugezen niet uit het brandende schip hebben weten te redden. De Engelsen dreigen de boekhouder en twee vreemde boordschutters van de Santa Cruz te zullen gaan martelen, tenzij zij onthullen of er nog meer rijkgeladen retourschepen onderweg zijn.
Een van deze schepen is de enorme nau Madre de Deus die onder bevel van capitão-mor Fernão Mendonça Furtado terugkeert van zijn tweede reis naar Indië. Dit schip is 15 of 19 (de bronnen zijn niet gelijkluidend) augustus bij het eiland Flores. De capitão-mor verdedigt zijn monumentale schip een dag lang tegen het Engelse eskader. De Engelsen richten hun beschietingen speciaal op het achterschip waar zich het roer bevindt. Hierbij laten veel Portugese zeelieden het leven en de dekken van de Madre de Deus raken bedekt met bloed en lichamen. Nadat de gewonde capitão-mor Fernão Mendonça Furtado heeft moeten capituleren, staat Sir John Burrough hem en de overige gewonden toe aan land te gaan op de Azoren. Een Portugese bron vermeldt dat de gehele bemanning wordt vrijgelaten.
Tussen de rijkdommen bevinden zich kisten gevuld met juwelen en parels, gouden en zilveren munten, amber, rollen stof van de hoogste kwaliteit, fijne tapisserieën, 425 ton peper, 45 ton kruidnagelen, 35 ton kaneel, 3 ton foelie, 3 ton muskaatnoten, 2,5 ton benzoin (een zeer aromatische balsamic hars van styrax specerijen die wordt gebruikt bij de bereiding van parfums en medicijnen), 25 ton cochenille en 15 ton ebbenhout1. De Engelse bemanning heeft haar zakken volgestouwd met buit, voordat Sir John Burrough de lading kan veiligstellen. Er wordt ook een document dat in 1590 gedrukt is in Macau gevonden. Dit document bevat inlichtingen over de Sino-Japanse handel; Richard Hakluyt laat weten dat het document “zich bevindt in een kistje van rijk cederhout, dat wel honderdmaal omwikkeld is met fijne stof uit Calicut, alsof het om een of ander onvergelijkbaar juweel gaat.”
De Madre de Deus komt op 7 september 1592 aan in Dartmouth, aan de oostkust van Devon, en wordt daar in de haven in dok gelegd. De enorme kraak, die driemaal zo groot is als het grootste Britse schip, torent boven de andere schepen en de kleine huizen uit. Zoiets heeft men in Engeland nog nooit gezien en er breekt een pandemonium los. De Madre de Deus trekt alle soorten handelaren, scharrelaars, zakkenrollers en dieven van heinde en ver aan, zelfs uit Londen en van nog verder weg; zij brengen een bezoek aan het drijvende kasteel en houden zich veel op met dronken zeelui in de taveernes en pubs, waar zij zaken van hun gading trachten te kopen, achterover te drukken en te stelen of waarom zij vechten met de lokale vissers, die constant aan boord van de Madre de Deus kunnen komen en weer met nieuw geroofde buit aan land terugkomen.
De Engelse wet uit die tijd schrijft voor dat een groot deel van de buit die kapers verwerven toevalt aan de soeverein en als koningin Elizabeth verneemt wat zich in Dartmouth voordoet, zendt zij Sir Walter Raleigh naar Dartmouth om haar aandeel in de buit veilig te stellen en de dieven te straffen. Sir Walter zweert: “Als ik een van hen tegenkom, onder welke omstandigheid dan ook, dan zal ik hem uitkleden tot hij zo naakt is als bij zijn geboorte, omdat hij de kostbaarste dingen van Hare Majesteit heeft gestolen.” Voor veel Engelse handelaren zijn de exotische en kostbare goederen aan boord van de Madre de Deus een geweldige uitdaging om ook schepen naar Oost-Azië te zenden en het Portugese monopolie te doorbreken.
Tegen de tijd dat Raleigh de orde op het schip heeft hersteld, wordt de waarde van de lading geschat op een half miljoen pounds (bijna de helft van de omvang van Engelands schatkist en wellicht de op een na grootste schat ooit, na de Inca-schat die Pizarro bij Atahualpa in handen is gevallen). Als de waarde van de buit is afgenomen tot 140.000 pounds sterling dan zijn nog tien vracht-schepen nodig om dit restant de Theems op naar Londen te brengen.
Deze voorproef van de rijkdommen van het Oosten prikkelt de Engelse belangstelling voor dat gebied. De gebeurtenis met de Madre de Deus leert de Engelse autoriteiten ook een praktische les: als enige jaren later opnieuw een rijk geladen schip wordt veroverd en de Theems opzeilt om gelost te worden, zijn de dokwerkers gekleed in “canvas overalls zonder zakken”.
Al in 1596 wordt een Engelse expeditie, bestaande uit drie schepen, uitgerust voor een tocht naar China, waarvoor koningin Elizabeth brieven van aanbeveling aan de keizer richt, ten behoeve van Richard Allen en Thomas Bromfield, kooplieden te Londen. Deze vaartuigen, onder bevel van kapitein Benjamin Wood, vertrekken uit Engeland naar China, maar er wordt nooit meer iets van deze expeditie vernomen. Aangezien er geen bericht is ontvangen dat de Engelsen aan het einde van de zestiende eeuw of aan het begin van de zeventiende eeuw de keizer van China schatting hebben betaald, moeten de schepen van Benjamin Wood al op de heenreis schipbreuk hebben geleden.
1 Er wordt een inventarislijst opgesteld en in het rapport daarvan lezen we “Gods grote gunst aan onze natie, die bij het brengen van deze goederen in onze handen heeft zichtbaar gemaakt de geheimen van de Indische rijkdommen, die tot dan toe voor vreemdelingen sluw verborgen waren”. Het rapport geeft de volgende opsomming van de goederen aan boord van de Madre de Deus: naast juwelen: “specerijen, geneesmiddelen, zijden (kleding en stoffen), calicos (bedrukte katoenstof), gewatteerde dekkleden, gekleurde tapijten. De specerijen zijn: peper, kruidnagelen, foelie, muskaatnoten, kaneel, groene thee en gember. De geneesmiddelen bestaan uit: benjamin, frankincense, galingale, mirabilis en soorten aloë van Socotra, kamfer. De zijden kleding en stoffen zijn: damast, tafzijden, sarcenets (stof van zachte zijde, veelal vlak geweven), altobassos, dat is valse gouden kleding. De zijden zijn: ruwe Chinese zijde, zijden kleding met mouwen, witte gesponnen zijde, curled cypresso. De calicos zijn: book-calicos, calico-launes, broad white calicos, fine starched calicas, course white calicos, brown course calicos. Er zijn ook canopies en course diapertowels, gewatteerde dekens van course sarcenet en van calico, karpetten zoals die van Turkije; waarbij moeten worden opgeteld de parels, muskus, civet en ambergrijs. De rest van de waren zijn veel in aantal, maar van weinig waarde, zoals olifantstanden, porseleinen bakjes uit China, kokosnoten, huiden, ebbenhout zo zwart als git, het beste van hetzelfde, kleding van de bast van bomen van een zeer vreemde soort en zeer kunstig vervaardigd.”