Categorieën
Portugees kolonialisme

Het ontzet van Goa. Albuquerque terug in Malabar

Deel 5 Index

Hoofdstuk 5

Albuquerque terug in Malabar

5.3 Het ontzet van Goa

Geschreven door Arnold van Wickeren

In september 1512 beschikt Albuquerque over voldoende solda­ten en schepen om Goa te ontzetten, al verkeren lang niet alle schepen in goede conditie. Hij verlaat Cochin op 10 september met een vloot van vijftien of zestien naus. Een groot deel daarvan zendt hij, onder bevel van Dom Garcia de Noronha, rechtstreeks naar Goa. Dom Garcia dient de aanval op het fort te Benastarim, waar Rassel Khan zich met een grote strijdmacht verschanst heeft, voor te bereiden. Met de rest van de vloot zeilt de capitão-mor naar het noorden, om de verwachte vloot van de `Grote Sultan’ op te vangen. Als hij in Cannanore verneemt dat deze nog niet in aantocht is, zendt hij twee schepen terug naar Cochin en voegt zich met de overige bij Dom Garcia bij Benastarim. Dom Garcia is bezig onophoudelijk het vijandelijke fort en de andere versterkingen, die de Turken hebben aangelegd, te beschieten. De vijand beantwoordt het furieuze bombardement met gelijke munt. De Turken beschikken over een basiliks, een ouderwets, maar zeer groot kanon, dat bediend wordt door twee deserteurs; een Galiciër en een Castiliaan. Een welgemikt schot in de loop van het kanon doet het ontploffen, waarbij de twee deserteurs gedood worden. De Portugese schepen komen er ook niet zon­der kleerscheuren af. Op het schip van Aires da Silva worden enige kruitvaten getroffen. De daaropvolgende ontploffing blaast het dek, de brug en het voorkasteel van het schip weg. De bemanning, met uitzondering van de kapitein, springt in paniek overboord. De andere schepen worden doorzeefd met kogel­gaten en de zeilen zitten vol pijlen. Tijdens het bombardement dat acht dagen en nachten aanhoudt, ontdekken de Portugezen dat er een grote ossenkaravaan nadert om het Turkse garnizoen van ruim 9.000 man te bevoorraden. Aires da Silva en enige met gezellen rijden ‘s nachts te paard naar de karavaan. Zij overval-len en doden de bewakers en beroven de Turken van al hun verse voorraden. Voordat Albuquerque de algemene aanval op het fort in Benastarim gelast, brengt hij een bezoek aan Ela. Manuel de Lacerda overhandigt hem plechtig de sleutels van de citadel. Kort daarna ontvangt Albuquerque het bericht dat Rassel Khan zijn positie verlaten heeft en naar de stad oprukt. Manuel de Lacerda gaat met een afdeling ruiterij op onderzoek uit. Vanaf een heuveltop ontdekt hij het vijandelijke kamp beneden in het dal. Als Albuquerque dit verneemt, zendt hij Ruy Gonçalves en João Fidalgo met 300 infanteristen en 30 cavaleristen naar Lacerda toe. Hij moet zijn positie verdedigen, maar niet zelf in de aanval gaan. Albuquerque besluit, na krijgsraad te hebben gehouden, een uitval te doen. Drie compagnieën, geleid door Pero (de) Mascarenhas, Dom Garcia de Noronha en de capitão-mor zelf, trekken de vijand tegemoet. Bij de nadering van de Turkse strijdmacht, krijgt Pero (de) Mascarenhas opdracht zijn compagnie in een cirkel op te stellen, om de eerste aanval op te vangen. Zodra de strijd ontbrand is, valt Dom Garcia de Turken van de rechterkant in de flank aan, terwijl Albuquerque de linkerflank aanpakt. De Turken en hun inheemse bondgenoten moeten wijken. Zij trekken terug op het fort, dat zij de vorige dag verlaten hebben. De Portugese cavalerie weet een bataljon van 1.000 inwoners van Khorassam, van de vijandelijke hoofdmacht af te scheiden, waarop het afgesneden bataljon naar het fort in Gondolim vlucht. Velen verdrinken bij het oversteken van de rivier naar het vasteland. Dom Garcia de Noronha en Pero (de) Mascarenhas vallen de resterende vijanden met verdubbelde energie aan, om te voorkomen dat zij zich in het fort van Benastarim in veiligheid stellen. Een deel van de Turken weet het fort desondanks te bereiken. Vrezend dat de Portugezen al vech­tend het fort zullen binnendringen, sluiten zij de poorten voor hun achterhoede. De buitengesloten Turken trachten zwemmend het vasteland te bereiken. Voor zover ze niet verdrinken, of in de modder stikken, worden zij afgeslacht door Aires da Silva en zijn mannen, die met hun sloepen het overzwemmen te beletten. In hun overmoed trachten de Portugezen het vijandelijke fort binnen te dringen. Albuquerque beveelt deze poging te staken, omdat zijn troepen niet over artillerie beschikken en vele cavaleristen en 150 infanteristen inmiddels gewond zijn geraakt. Als iedereen zich buiten bereik van de vijandelijke artillerie bevindt, monstert Albuquerque zijn troepen. Hij besluit tot een gevechtspauze. Hij trekt zijn gehele leger in de stad terug, waar iedereen op verhaal kan komen en de gewonden kunnen worden verzorgd.

De gevechtspauze wordt ook gebruikt voor het vervaardigen van lange ladders en andere belegeringswerktuigen. Zodra deze gereed zijn, laat Albuquerque ze, onder begeleiding van kruis­boogschutters en musketiers naar Duas Arvores, een plek hal­verwege Ela en Benastarim, brengen. De volgende dag slaat het gehele Portugese leger, 3.500 man sterk, zijn kamp op bij Duas Árvores. De plek wordt versterkt met palissaden, waarachter het geschut wordt geplaatst. De artillerie blijkt het fort in Benastarim weinig schade toe te brengen en daarom wordt het geschut dichter bij de muren geplaatst. Nadat een afdeling van 400 Turken, die een uitval heeft gewaagd, met zware verliezen weer het fort zijn ingejaagd, wordt een deel van de muur min of meer in puin geschoten. Hierdoor is bestorming de volgende dag mo­gelijk. Voor het zover is, hijst Rassel Khan de witte vlag. Hij heeft een tekort aan voedsel en ammunitie. Bovendien weet hij dat ontsnappen niet mogelijk is. De meeste kapiteins willen alsnog aanvallen en Rassel Khan gevangennemen, maar Albuquerque wil hieraan geen levens opofferen. Hij laat Rassel Khan in vrede met het restant van zijn leger vertrekken, tegen overdracht van zijn wapenen, artillerie, paarden en de afvallige christenen. Tot dit laatste is Rassel Khan pas bereid nadat Albuquerque beloofd heeft hun levens te sparen. Extra zuur voor Rassel Khan is, dat er direct na zijn capitulatie een grote ontzettingsmacht met een overvloed aan levensmiddelen en ammunitie arriveert. De aan­voerder daarvan, Içufularij, maakt met zijn troepen rechtsomkeer als hij ziet dat het fort weer in Portugese handen is. Albuquerque laat het fort herstellen en versterken, legert er een garnizoen en voorziet dat van voldoende artillerie en andere wapens.

De aan de Portugezen overgedragen deserteurs, die de islam hebben aanvaard, worden voor hun verraad van God en hun koning zwaar gestraft. Zij moeten hun rechterhand, de duim van hun linkerhand, alsmede hun oren en hun neus missen. Hun voorman, Fernão Lopes wil, verminkt als hij is, niet zijn vroegere krijgsmakkers niet onder ogen komen. Hij vertrekt naar Portugal op een schip dat het onbewoonde eiland Sint Helena aandoet. Tezamen met een trouwe slaaf gaat hij daar aan land, om er de rest van zijn leven als kluizenaar te slijten. Als zijn vrienden zijn lot vernemen, zenden zij hem wortels, zaden van groenten, stek­ken van fruitbomen, pluimvee en andere vogels, varkens en gei­ten. Fernão Lopes en zijn gekleurde slaaf weten, twee eeuwen voordat Daniël Defoe zijn helden Robinson Crusoë en `Vrijdag’ schept, hun `kolonisatie’ tot een succes te maken. Als Portugese schepen later Sint Helena aandoen, vindt de bemanning daar, naast uitstekend water, verse groente en fruit, kippen, varkens en vooral geiten in overvloed. Sint Helena redt dan ook menig zee­man het leven, terwijl hij anders aan scheurbuik gestorven zou zijn. Sint Helena blijft een reddingsboei, totdat een wel erg kort­zichtige Jacob van Neck in 1599 zijn mannen al het pluim- en an­der vee laat doden en de fruitbomen laat kappen. Fernão Lopes verblijft vier jaar, maar mogelijk nog veel langer op Sint Helena.

Albuquerque, die na zijn overwinning door de bevolking van Goa is bejubeld, laat de forten in Benastarim, Panjim en Devarim, die de belangrijkste overgangen naar het vasteland bewaken, versterken. Manuel Fragoso krijgt het garnizoen in Panjim onder zijn bevel; Batião Rodriges wordt met zijn mannen gelegerd in het fort in Devarim en Pero Mascarenhas wordt benoemd tot capitão van heel Goa. Als eind oktober 1512 de noordoostmoes­son aanbreekt, kan de Indische Oceaan weer bevaren worden. Albuquerque geeft nu Garcia de Sousa opdracht met enkele schepen Dabul, de havenstad van de Idalção, te blokkeren en Dom Garcia de Noronha moet hetzelfde doen met de haven van Calicut, zolang er nog geen vergelijk met de zamorin getroffen is. Albuquerques gedachten gaan ook weer uit naar een expeditie naar de Rode Zee. Hij schrijft koning Manuel 30 oktober van drie joden uit Caïro vernomen te hebben dat de Mamelukse sultan van Egypte tracht de sjeik van Aden tot zijn vazal te maken, om dienst haven te kunnen gebruiken als uitvalsbasis voor de Egyptische vloot. Hij wil dit gevaar bezweren door nog hetzelfde seizoen en expeditie naar de Rode Zee te ondernemen. De koning antwoordt dat hij heeft vernomen dat in het vorige jaar twintig in Calicut met specerijen geladen schepen Mecca hebben bereikt. Albuquerque antwoordt zich erover te verbazen dat de koning geloof schenkt aan zulke lasterpraat; alle handelsschepen uit Calicut zijn onderschept en het bezit van Malacca betekent ook het einde van de Moorse handel tussen deze stad en Mecca.

De zegen behaald op de Idalção inspireert Indische vorsten tot het zenden van een gezant naar Goa. Een afgezant van de Idalção arriveert met vredesvoorstellen, die niet in alle opzichten aanvaardbaar zijn. Diogo Fernandes begeleidt de gezant op de terugweg met tegenvoorstellen. Garcia de Sousa krijgt bevel de blokkade van Dabul af te breken, nu er onderhandelingen gaan-de zijn. Er arriveert ook een gezant van Mahmoed Begarha, sul­tan van Cambay. Hij wil met de Portugezen een verdrag sluiten. Albuquerque zendt hem terug, vergezeld van Tristão de Ga. De laatste heeft geschenken bij zich voor de sultan van Cambay. Hij moet ook de wens van Albuquerque een fort in Diu te mogen bouwen, overbrengen en hij moet de sultan vragen kooplieden naar Goa te zenden en hen de andere Indische havens te doen mijden. Tenslotte moet hij de vorst vragen geen Egyptenaren en Turken in zijn havens toe te laten, omdat zij gezworen vijanden zijn van de koning van Portugal. Voor zijn vertrek worden de ge­zant uit Cambay de sterke vestingwerken in Goa en Benastarim, de volle paardenstallen en de overvloed aan artillerie en vele an­dere wapens getoond. De gezant wordt bovendien vergast op een demonstratie door Portugese kruisboogschutters en muske­tiers. Hij dient zijn vorst te zeggen er niet teveel op te vertrouwen dat de verdedigingswerken van Diu bestand zijn tegen de wape­nen van de Portugezen. Ook de malabar van Narsinga zendt een gezant met geschenken naar Albuquerque, Deze stuurt op zijn beurt Gaspar Chanoca naar Narsinga, om de malabar verslag uit te brengen van de zegen behaald in Benastarim. Chanoca moet de malabar ook vragen of de Portugezen in Baticale een fort mo­gen bouwen. In ruil hiervoor belooft Albuquerque alle paarden die Goa invoert te verkopen aan Narsinga en niet aan de Idalção. De malabar laat Albuquerque 60 draperieën en 25 zadels voor paar­den bezorgen. De vorst wenst ook in het bezit gesteld te worden van de gebieden rond Goa, waarvoor hij huur wil betalen, en hij wenst met spoed 300 paarden te ontvangen. Albuquerque, die natuurlijk geen gebied aan Narsinga kan overdragen, maar er op gebrand is hartelijke betrekkingen met de malabar te onder­houden, ontvangt de ambassadeur zeer voorkomend. Hij zegt hem dat zijn vorst de verlangde 300 paarden zal ontvangen voor een door hemzelf te bepalen prijs. De gezant vertrekt met deze boodschap en met kostbare geschenken voor de zijn vorst.

Ondanks dat Albuquerques kolonisatiepolitiek door zijn tegen­standers gekritiseerd wordt, neemt zijn geestdrift daarvoor niet af. Op 1 april 1512 heeft hij koning Manuel geschreven: `Komen we nu te spreken over de mensen die Uwe Hoogheid hier gaarne zou zien trouwen, wat mij een grote dienst aan God en aan Uwe Hoogheid lijkt. Er zijn in Goa zo velen die gaan trouwen, dat Uwe Hoogheid, als u dat zou zien, u zich erover zoudt verbazen. Ik zou zweren dat het Onze Heer zelf is die hierin beschikt en, om ons verborgen reden, het hart van de mannen naar het huwelijk leidt.’ António Real laat koning Manuel in een brief gedateerd: Cochin, 15 december 1512 echter weten: `Uwe Hoogheid zou zich moeten schamen voor alles wat hier gebeurt, omdat we soms denken dat u hem (Albuquerque) opdracht hebt gegeven alles te doen wat hij doet… Gelooft u mij, de gehuwde mannen is niet het soort dat Uwe Hoogheid getrouwd zoudt willen zien. Het zijn lieden van nederige geboorte, die getrouwd zijn met hun sla­vinnen, om het voordeel van de bruidsschat te verkrijgen, die door Uwe Hoogheid is toegekend’.

Er staan dus twee meningen over de kolonisatiepolitiek tegen­over elkaar. Albuquerque verdedigt de legitieme verbintenissen van zijn manschappen, die bereid zijn zich in Indië te vestigen. António Real daarentegen durft niet de huwelijkspolitiek zelf aan te vallen, omdat hij weet dat deze de zegen van de koning heeft, maar hij wil slechts fidalgos in het huwelijk zien treden. Hij wil door de vingers zien dat mannen met hun slavin leven en is voor­al zeer boos en beledigd als Albuquerque twee aantrekkelijke slavinnen van hem wegneemt, om hen aan Portugezen in Goa uit te huwelijken.

5.4 Het eerste contact met Ethiopië.