Categorieën
Portugees kolonialisme

Het regimento van Francisco de Almeida. De Estado da India

Deel 4 Index

Hoofdstuk 2

De Estado da India

2.2 Het regimento van Francisco de Almeida

Geschreven door Arnold van Wickeren

Het bericht van de aankomst van Frei Mauro in Rome wordt in oktober 1504 in Lissabon bekend. Dom Manuel en zijn adviseurs zijn zich er terdege van bewust dat de staten, die het meest door de Lusitaanse onderneming getroffen wor­den, een gezamenlijke aanval beramen, welke aanval de tot nu toe in Indië bereikte resultaten wellicht definitief teniet zouden kunnen doen. De koning laat zich geenszins door deze be­dreiging intimideren. Hij besluit zich voor te bereiden op een zware strijd. Er zullen doeltreffende en offensieve mid­delen naar Indië gezonden en daar gehandhaafd worden, om een voortdurende Portugese aanwezigheid daar te ga­ran­de­ren. Daartoe dient territorium te worden verworven, waar forten zullen worden gebouwd, zodat de Portugese aanwe­zigheid niet mede afhankelijk is van de gunst van inheemse heersers.

Besloten wordt tot stichting van een Portugees rijk aan de kusten van de Indische Oceaan, onder een capitão-geral (kapitein-generaal) of governador (gouver­neur). Als de gouverneur van hoge geboorte is en bij de koning in hoog aanzien staat, ontvangt hij de eretitel vice rei (onderko­ning). Koning Manuel benoemt Dom Fran­cis­co de Almeida, een rond 1450 geboren edelman, die zich faam verwor­ven heeft in de oorlogen in Marok­ko, tot eerste gou­ver­neur en onder­koning van de te stichten Estado da India. De koning schijnt Almeida voor de hoge post te hebben uitverkoren, omdat zijn eerste keus, Tri­stão da Cunha, op dat mo­ment ziek is.

Terwijl de Signoria van Venetië en de sultan van Egypte blijven aarzelen en tijd verdoen met het uiten van dreigemen­ten, werken koning Manuel en zijn adviseurs in enkele maan­den een plan uit voor de organisatie en verdediging van de Estado da India, terwijl tevens voorbereidingen worden getroffen voor het zenden van een sterke vloot naar de Indische wateren. De Signoria zendt een illustere gezant naar Lissabon, in de persoon van de monnik Fra Mauro, de beroemde cartograaf uit het klooster San Michele di Murano in Vene­tië, die in 1459 in opdracht van koning Afon­so V zijn mappa mundi vervaardigd heeft. Als hij in juni 1505 in de Portugese hoofdstad arriveert, om koning Manuel te laten weten dat paus Julius II wenst dat Portugal van zijn Indische onderne­ming afziet, is de eerste onderkoning al drie maan­den daar­voor met 22 kraken uitge­zeild naar Indië.

Het aan Dom Francisco de Almeida door koning Manuel verstrekte regimento (opdracht) is bewaard gebleven. Daaruit blijkt duidelijk welke ideeën er bij de Conselho Real (Ko­nink­lij­ke Raad) op dat moment leven ten aanzien van de vesti­ging van een Portugese machtspositie aan de kusten van de Indi­sche Oce­aan. Er dient daar, op strategische plaat­sen, een aantal steunpunten verworven te worden, op elk waar­van een fort zal verrijzen. Het geheel van steunpun­ten vormt de Esta­do da India, die – zoals gezegd – bestuurd zal worden door een capitão-geral of governador, van wie velen de eretitel vice rei zullen ontvangen. De gouver­neur en veel andere door de kroon aangestel­de functi­ona­rissen, zoals kapiteins van de forten, hoge ambte­naren, factors en andere functio­narissen, bekleden hun ambt drie jaar en worden daarna vervangen. Het is de bedoeling dat er perma­nent een vloot van oorlogsschepen in Indië verblijft. Het geheel van forten en oorlogs­schepen heeft tot doel Portugal van het monopolie op han­del en scheepvaart te verzekeren. Ieder jaar zal er een vloot van kraken met han­delswaar uit Lissa­bon naar Indië vertrekken. Deze schepen zullen worden be­schermd door oorlogs­schepen, waaronder karvelen, galei­en en brigantijnen, die lichter, beweeglijker en sneller zijn bij offensieve of defensie­ve acties dan grote kraken. In het regimento is ook bepaald wat de hoogte is van de soldij van officieren en soldaten, zowel op zee, als na aankomst in Indië. Voorts is vastge­steld dat strijdbare man­nen een jaar­lijks aandeel in de peper­handel hebben. Tenslot­te is bepaald hoe oorlogsbuit ver­deeld wordt, nadat eerst het aandeel van koning Manuel (20 procent) is afge­trokken. Op de volgende plaatsen dient een fort te verrijzen: in Cochin, om dit konink­rijk en de Portugese positie aldaar te kunnen verdedigen tegen aanvallen van de zamo­rin van Calicut. Het nieu­we stenen fort dient ter ver­vanging van het in der haast ge­b­ouw­de uit hout en aarde bestaande fort; in Sofala, om de hand te kunnen leggen op de goud­handel ter plaatse; in Kilwa (Qui­loa), om­dat de sul­tan van Kilwa de suze­rein is van de sjeik van Sofala en voorts, omdat de stad al schat­plichtig is aan de koning van Portugal en gun­stig ligt voor het hinde­ren van de Arabische sch­eep­vaart aan de kust van Oost-Afrika; op Angedi­va, omdat sche­pen hier beschut kunnen anke­ren, alsook omdat dit eiland in het midden van de west­kust van Voor-Indië ligt en omdat van­daar Moorse schepen uit Mek­ka, Ormoez en Cambay gemakke­lijk kunnen worden onder­sch­ept; in C­oulão (Qui­lon), de belang­rijkste peperhaven in Mala­bar en tenslotte aan de monding van de Rode Zee, om effec­tief de Moor­se sch­eep­vaart naar Egypte te kunnen afgrende­len en omdat dit dicht bij het land van Preste Joam (de negus van het christelijke Ethiopië) is.

Ormoez wordt in het regi­mento niet als plaats van vestiging van een fort genoemd, of­schoon men vaag weet dat deze stad een zeer belangrijk distributie­centrum voor oosterse produc­ten is. De exac­te zeer strategische ligging in de monding van de Perzi­sche Golf van Ormoez is de Portu­gezen in 1505 namelijk nog niet bekend. Hetzelfde geldt voor Ceilão (Cey­lon) en Malacca. Almeida krijgt de opdracht deze stre­ken te ontdek­ken. De onderko­ning moet ook trachten vre­desver­dra­gen aan te gaan met Hindoevorsten in Voor-Indië, speciaal met de koning van Cambay, omdat de ka­toentjes en glazen kralen uit dit land bijzonder veel aftrek vinden in Sofala en ook van groot belang zijn voor de interne handel aan de west­kust van Voor-Indië. Een tweede belang­rijk geachte Hindoe­vorst is de koning van Vijayanagar, het rijk dat een groot deel van het zuiden van Voor-Indië omvat en dat door de Portugezen Narsinga wordt genoemd, naar zijn koning Nara­singa. In Lissabon is reeds een ambassa­deur aange­wezen, die moet trachten met koning Narasinga een alliantie aan te gaan. Uit het regimento blijkt niet precies hoe gedurfd de plannen van koning Manuel zijn, ook al door het gebrek aan exacte geo­grafische kennis van het gebied. Wel blijkt dat hij zich ener­giek wenst te weren tegen de gevaren die de Portugese positie in Azië bedrei­gen. Ook is duide­lijk dat hij in de sultan van Egypte zijn meest gevreesde vijand ziet. Hij dient daarom het minst gespaard te wor­den.

2.3. Bouw van het fort in Kilwa; vernietiging van Mombaça