Categorieën
Nederlandse kolonialisme Portugees kolonialisme

Het tweede beleg en het verlies van Cochin; de verovering van Cannanore. Op weg naar vrede met Spanje en met de Republiek

Deel 21 Index

Hoofdstuk 2

Op weg naar vrede met Spanje en met de Republiek

2.3 Het tweede beleg en het verlies van Cochin; de verovering van Cannanore

Geschreven door Arnold van Wickeren

In de eerste dagen van juli 1662, terwijl Hubert de Lairesse langzaam zijn weg vervolgt naar de Kaap, bereikten de Hoge Regering in Batavia de berichten dat er een extra vloot uit het vaderland in aantocht is en dat het sluiten van vrede is uitgesteld. Rijckloff van Goens, die twee weken eerder in Batavia is teruggekeerd, wil nog een kans krijgen om Cochin te veroveren. En misschien vindt hij de tijd en de middelen om iets tegen Diu te ondernemen. Een kleine vloot van drie schepen met 300 soldaten, onder bevel van IJsbrand Godske, wordt 26 juli uitgezonden om Cochin te blokkeren en hij dient het bevel op zich te nemen van de Hollandse garnizoenen in Malabar om een landleger te vormen. Omdat de Hoge Regering lessen heeft geleerd uit de eerdere campagne, instrueert zij Godske de Hollandse garnizoenen in Malabar op te dragen lonten te produceren en zij zendt een grote order voor kruit naar de Coromandelkust, waar de Compagnie een kruitmolen heeft. De rest van de vloot zal na Godske worden uitgezonden zodra zij is samengesteld.

Tegen eind augustus is de vloot, bestaande uit dertien grote schepen waarop zich 800 Europese soldaten en 134 Mardijkers, Bandanezen en Ambonezen bevinden, klaar om uit te zeilen. De Hoge Regering rekent erop dat de totale strijdmacht bestaat uit deze vloot gecombineerd met soldaten geleverd door de Ceylonese en Malabaarse garnizoenen en zij verwacht zelfs 150 man van de Kaap, wat het totaal op 3.000 soldaten brengt. Bij deze berekening is niet meegeteld de extra vloot die uit het vaderland verwacht wordt. De teleurstelling wegens de late aankomst van de extra vloot van vorig jaar, gevoegd bij de armzalige kwaliteit van de soldaten leiden ertoe dat de Hoge Regering kennelijk niet veel hoop stelt in de verwachte vloot.

De vloot gaat onder zeil op 26 augustus 1662. Aangezien Van Goens op dat moment ernstig ziek is, voert Jacob Hustaert het bevel. Als Van Goens herstelt, dan zal hij de vloot achterna komen om het commando op zich te nemen. Van Goens herstelt inderdaad en hij gaat op 10 september met een schip en een jacht achter de grote vloot aan. Hij heeft nog de opdracht gekregen naar Vengurla in Bijapur, ten noorden van Goa, te gaan om aan de weet te komen of Goa het afgelopen jaar versterkingen heeft ontvangen. Afhankelijk van de verkregen inlichtingen dient hij te besluiten of Goa geblokkeerd dient te worden om te verhinderen dat deze versterkingen zullen uitzenden naar Cochin.

Als Van Goens uit Batavia vertrekt, komt Godske, na een zeer snelle reis, op dezelfde 10 september voor Cranganore aan. Hij verneemt daar dat slechts drie kleine schepen de laatste paar maanden 100 Portugese soldaten naar Cochin hebben gebracht. Hij voegt zijn 300 soldaten samen met een groot deel van het garnizoen van Cranganore en marcheert naar de noordkant van Cochin en restaureert daar voor 24 september het vorig jaar gebouwde fort Nieuw Oranje.

Hustaert arriveert op 17 oktober voor Cochin. Danvers laat weten dat de Hollandse commandant capitão Inacio Sarmento van Cochin een brief schrijft waarin hij een aantal concessies doet mits de Portugezen Cochin zonder strijd te leveren aan de VOC uitleveren. Hij belooft dat de Hollanders niet meer dan één kerk in gebruik zullen nemen en dat zijn soldaten het fort zullen bezetten. Voorts zal het alle Portugezen in India die onderdaan worden van de Compagnie, worden toegestaan vrij handel te drijven en toegezegd wordt vrijheid van godsdienst in zoveel kerken als zij willen. Inacio Sarmento verwerpt deze voorstellen en Hustaert roept onmiddellijk de militaire raad bijeen. Zijn eigen suggestie, geïnspireerd op Van Goens’ oorspronkelijke plan, is het ondernemen van een stormaanval op de stad, maar alle andere officieren vinden dit te riskant. Een aanval vanuit het noorden, over de rivier, wordt eveneens te riskant geacht, want de Compagnie beschikt over heel weinig kleine boten en de Portugezen hebben nog steeds verschillende bruikbare fregatten waarmee zij de rivier beheersen. Daarom wordt uiteindelijk besloten precies te doen wat zij vorig jaar hebben gedaan; de stad bestormen vanuit het zuiden.

Op 28 oktober landt Hustaert met 1.600 man twee mijl ten zuiden van Cochin. De Portugezen, die kennelijk ook van hun fouten hebben geleerd, wachten de Hollanders daar op met zes Portugese detachementen en 2.000 Nairs. Er volgt een korte strijd. Albrecht Herport is een van de 1.600 soldaten die aan land gaan aan de kust van Malabar en hij beschrijft de slag als volgt:

“Zodra de Portugezen lucht hebben gekregen van onze plannen, zijn zij naar het strand getrokken om loopgraven aan te leggen. Nu, bij het aanbreken van de dag, gaan wij aan boord van sloepen en kleine bootjes, 23 in getal, die allemaal zijn uitgerust met een stuk veldgeschut. Wij zeilen in linie naar de kust. De Portugezen, echter, vuren hevig vanuit hun loopgraven, zodat wij gedwongen zijn onze weg naar de kust te bevechten. Als we eindelijk het strand hebben bereikt, wegens de wilde branding ging dit gepaard met grote moeilijkheden, is de eerste die aan land springt een Ambonees met zijn schild en zwaard in de hand, na wie wij snel volgden. Als we in het open veld zijn, nemen we de vijand onder vuur, maar de Portugezen zoeken dekking in hun loopgraven. Wanneer we hen, echter, van een kant krachtig aanvallen, waar voornamelijk Nairs of Malabaren staan opgesteld, doden wij verschillende van hun leiders. Hierna vlucht de rest weg. Als de Portugezen dit zien, rennen ook zij, achtervolgd door ons, weg naar de stad, want zij hadden al hun hoop op de Nairs gevestigd.”

Met weinig meer moeilijkheden dan het jaar daarvoor, heeft Hustaert 1.600 soldaten aan land gezet en hij kan nu beginnen aan de belegeringswerkzaamheden rond Cochin. Het leger van 3.000 soldaten waarnaar Batavia streeft, is nog niet gevormd, maar de zaken zien er een stuk beter uit dan vorig jaar. Van een gevangengenomen Portugees verneemt Hustaert dat er binnen de muren van Cochin niet meer dan 600 soldaten zijn, heel wat minder dan verwacht. De Portugezen hebben nu ook oud Cochin gefortificeerd, waar nu Godorme, de leider van de anti-Hollandse coalitie, in het paleis woont. De prins en zijn Nairs zijn simpelweg naar de stad gevlucht zodra zij van de landing van de Hollanders vernamen en het Hollandse leger kon eenvoudig de oude stad binnentrekken en deze met twee compagnieën bezetten. De uitgebreide verdedigingswerken van de oude stad worden gereduceerd tot een kleine gemakkelijk verdedigbare positie. Hustaerts grootste voordeel vergeleken met het vorige jaar is echter het feit dat het nog maar 28 oktober is. Hij heeft nog vier volle maanden van het droge seizoen voor zich.

Hustaert, wiens strijdkrachten nauwelijks voldoende zijn om de stad te belegeren, maar te gering om de muren te bestormen, heeft de stad voortdurend gebombardeerd, erop hopende dat Rijckloff van Goens spoedig met versterkingen zal aankomen. Van Goens arriveert op 14 november en hij brengt 400 veteranen en 500 lascarins van Ceylon en Quilon mee. Hij stelt zich op de hoogte van de situatie voor Cochin en hij voert direct zijn plannen uit om Goa te blokkeren en Diu aan te vallen. De strijdkrachten zullen zeker niet worden opgesplitst voordat Cochin stormenderhand is genomen.

Nu is het zaak de belegering van Cochin strakker aan te trekken en de stad te isoleren. De loopgraven en het geschut worden dichter naar de stad gebracht. Volledige isolatie van Cochin blijft echter problematisch, want het leger van de Compagnie controleert niet de rivier en de binnenwateren. Verschillende VOC-soldaten die vorig jaar naar Cochin zijn gedeserteerd, komen 5 december naar het Hollandse kamp en vragen om vergiffenis. Zij lichten Van Goens in dat prins Godorme zich nu weer in Purracad bevindt en dat hij niet alleen doende is de belegerde stad van voedsel te voorzien, maar ook van zwavel voor de vervaardiging van kruit, en van Nairs, die over de binnenwateren worden aangevoerd. Op deze wijze zouden al 150 Nairs naar de stad zijn gehaald en als het nodig zou zijn kan hij nog veel meer Nairs aanvoeren, aldus verneemt Van Goens.

Van Goens komt ogenblikkelijk in actie: hij beveelt nog dezelfde dag een aanval te ondernemen op “Papeneiland”, een eiland in de rivier. Als men de controle over dit eiland uitoefent kan aan het smokkelen via deze route een einde worden gemaakt. De aanval slaagt, maar dit is nog niet alles. Bij de aanval op het eiland zijn verschillende kleine vaartuigen genomen. Van Goens rust een vloot van kleine boten uit die over de binnenwateren naar het zuiden dient te zeilen en die helemaal Purracad moet bereiken, om daar nog dezelfde nacht de verschillende kleine vaartuigen die Cochin bevoorraad hebben, te nemen of te verwoesten. Herport zeilt mee aan boord van een van die kleine vaartuigen. Zijn schip, echter, is niet veroverd, maar tezamen met een ander schip, maakt het deel uit van een klein flottielje van de grote VOC-vloot voor de kust. Het wordt ogenblikkelijk duidelijk dat de opdracht slechts kan worden uitgevoerd met kleine schepen.

“Wanneer deze twee schepen de riviermonding opzeilen, zeilt er een rechtdoor, maar de ander, waar ik in zeil (schrijft Herport) loopt op een zandbank, op nauwelijks een pistoolschot van de stad. Daar de Portugezen deze stranding duidelijk in het maanlicht zien, vuren zij op ons, met musketten en een kanon, totdat door het rijzend tij het gestrande schip los komt en kan wegzeilen. Zij hebben tien kogels door ons schip geschoten, en naast vele gewonden, de volgende mensen gedood: onze stuurman, de kwartiermeester, een korporaal, vier soldaten en vijf zeelieden.”

Door deze vertraging vindt de expeditie plaats bij daglicht. Aanvankelijk verlopen de zaken voorspoedig, maar door het succes wordt men overmoedig. De commandant, De Roer, slaat zijn opdracht op het water te blijven in de wind en riskeert een landing in Angicamal, aan de overkant van het binnenwater, iets ten oosten van Cochin. Hier blijken de soldaten van de Compagnie zwaar in de minderheid te zijn. De Roer zelf wordt gedood, evenals veel van zijn soldaten. Het definitieve ontdoen van de verschillende vestigingen langs de binnenwateren van schepen en vijandelijke Nairs, is evenwel voor Van Goens zo belangrijk, dat hij later Hendrik Adriaan van Rheede met een grote strijdmacht uitzendt om beide zijkanten van het water te veroveren. Tegen 4 januari 1663 is deze taak volbracht en Van Rheede keert terug naar het kamp, terwijl hij Nairs van Calicut in de verschillende dorpen achterlaat.

In de tussentijd voert de Compagnie belegeringswerkzaamheden uit rond Cochin op vele plaatsen op een pistoolschot afstand van de stadsmuren. Aan de onverwachte regens in december is weer een eind gekomen en de grond is inmiddels weer opgedroogd. Kruit en lonten zijn niet uitgeput (ofschoon de aanvoer daarvan in die tijd gering is) en de stad wordt tijdens het beleg onophoudelijk gebombardeerd en het moreel van de Portugezen wordt verondersteld daardoor sterk af te nemen. Het is nu tijd om de stad te bestormen.

Van Goens besluit dat er een kleine aanval zal worden ondernomen aan de meest westelijke kant van de stad, waar in de muur al een bres geslagen is. De commandant daar, Schimmelpenninck, wil echter slechts vooruitstoten tot aan de bres, om zoveel mogelijk Portugezen te binden, door hen van elders in de stad weg te trekken. Van Goens zal het meest noordoostelijke gelegen bastion, Caleweti, waar eveneens een bres in de muur geschoten is, bestormen. Als deze aanval direct succes heeft, dan dient het gehele leger daar de stad binnen te dringen. Als dit niet het geval is, dan zal Hustaert met zijn manschappen een stormaanval ondernemen op het naar het westen gelegen bolwerk São Lazaro. Tijdens deze aanvallen zal al het Nederlandse geschut onophoudelijk een zwaar bombardement op Cochin uitvoeren.

In de vroege namiddag van 6 januari, als de grondwaterstand in de defensiewerken op zijn laagst is, begint de aanval. Van Goens leidt zijn troepen persoonlijk naar Caleweti, waar een bloedig gevecht ontstaat. Er sneuvelen 50 soldaten van de Compagnie en 70 lopen verwondingen op. Later blijkt dat bij het eerste treffen aan Portugese zijde 200 soldaten zijn gedood. Het is de VOC-troepen thans duidelijk dat er meer dan 600 Portugese soldaten in Cochin zijn. Ofschoon de eerste stormaanval niet beslissend is, gelast Van Goens de aanval op São Lazaro af, om chaos en een ander bloedbad te voorkomen. In plaats daarvan zal de stad nu rustig worden ingenomen vanaf de noordoostkant, waar de verdediging van de Portugezen is ineengestort. Van Goens beschikt hiervoor over zes frisse compagnieën; zware gevechten in de straten van de stad zijn het gevolg.

Een van de soldaten die deel uitmaakt van een van de zes compagnieën is Herport. Als de nacht valt zijn de troepen doorgestoten tot aan wat Herport noemt “de halvemaan Portogafo”, waarschijnlijk halverwege de zuidoostelijke stadsmuur, wat betekent dat zij het gehele nauwe gedeelte van de stad langs de rivier onder hun controle hebben. Nog steeds onder vuur van de Portugezen, begint het leger zich te barricaderen, om de stadsguerrilla te kunnen hervatten zodra het licht wordt. Voortzetting van de aanval blijkt niet noodzakelijk te zijn. Tijdens de eerste uren van de volgende morgen nadert een Portugese officier met een witte vlag de tijdelijke barricaden van de Compagnie. Er wordt afgesproken dat de vijandelijkheden zullen worden gestaakt en dat de Portugese delegatie spoedig zal komen om over vrede te onderhandelen. Overeengekomen wordt:

“Dat de stad Cochin wordt overgegeven met al haar rechten, inkomsten, landerijen, met al haar bijbehorende documenten en papieren en wat er voorts nog in naam van de koning van Portugal gehouden wordt. Al zijn rechten en bevoegdheden worden overgedragen aan de commandant of zijn vertegenwoordigers.”

“Dat alle artillerie, koopwaren, proviand, roerende en onroerende goederen, slaven en wat er verder nog zou blijken te zijn, eveneens wordt overgedragen aan de genoemde commandant.”

“Dat alle vrije personen die wapens hebben gedragen zullen zweren niet opnieuw dienst te nemen tegen de Hollandse staat gedurende twee jaren.”

“Dat de soldaten en alle anderen die deel uitmaken van het leger uit de stad zullen vertrekken met wapperende vlaggen, slaande trommels, aangestoken lonten, met geweerkogels in de mond en met twee stukken veldgeschut, naar een geschikte plaats buiten de stad waar zij hun wapens zullen opstapelen voor de standaard van de commandant. Alle ongehuwde rasechte Portugezen zullen worden teruggezonden naar Europa.”

“Dat de gehuwde Portugezen en Mestiezen zullen vertrekken naar Goa en dat het hun zal worden toegestaan hun bedden en andere artikelen mee te nemen voor zover de commandant dat zal toestaan.”

“Dat alle vrije ‘Toepassen’ en ‘Canarins’ ter beschikking van de commandant zullen blijven.”

“Dat de geestelijkheid zal worden toegestaan afbeeldingen en kerkelijke versierselen mee te nemen, met uitzondering van gouden en zilveren zaken.”

“Het verdrag is ook van toepassing op alle vrije personen en zij die behoren tot de kerk, indien het onderdanen zijn van de Koning van Portugal en die door het land trekken.”

Bovenstaand verdrag is gesloten in het hoofdkwartier van het Nederlandse leger voor Cochin op 7 januari 1663 en het wordt door beide partijen de volgende dag geratificeerd. De belegering heeft de VOC 360 soldaten gekost, ofschoon er nog 300 gewonden zijn (velen zijn ernstig verbrand door vuurpotten) en beri-beri heeft nog eens 500 man te ziek gemaakt om te vechten. De Portugezen betreuren meer dan 900 slachtoffers. Er zijn meer Portugezen gedood dan er volgens de Compagnie in de stad waren toen de aanval begon. Het totale aantal verdedigers moet 2.300 zielen hebben bedragen. Dit aantal heeft bestaan uit soldaten aangevuld door studenten en geestelijken die in Cochin woonden. Het VOC-leger, daarentegen, telde op ieder moment maximum 2.000 soldaten in het kamp. Daarnaast maken soldaten deel uit van de garnizoenen in de forten van Nieuw Oranje en Cranganore, en zij zeilen op de kleine schepen op de binnenwateren.

Het is de politiek van de Compagnie alles wat in Cochin, de op een na grootste stad in Portugees Azië, aan de Portugezen doet herinneren te verwijderen. De gevolgen van het gesloten verdrag worden duidelijk als we vernemen dat slechts enkele dagen na de verovering een Hollandse vloot verschijnt die 4.000 mestiços en Portugezen naar Goa brengt. In de volgende maanden vernietigt de Compagnie een deel van de stadsmuur en de gebouwen en er wordt een klein vijfhoekig fort gebouwd, waarin een garnizoen wordt gelegerd. Een kerk wordt veranderd in een pakhuis, er blijft een katholieke kerk voor de lokale bevolking, een kerk wordt bestemd voor de protestantse eredienst en alle andere kerken worden afgebroken. Een groot deel van de inheemse bevolking die in de stad of in de omgeving daarvan woont, onder hen vele katholieken, zullen in de volgende jaren eigener beweging wegtrekken; alleen al ongeveer 4.000 in het eerste jaar na de verovering. Dus, de stad wordt ontmanteld en de gemeenschap die daarin heeft geleefd houdt op te bestaan, zoals voorheen met zoveel steden op Ceylon is gebeurd. Het eerste formele verdrag tussen Cochin en de VOC wordt gesloten op 20 maart 1663. Het bezit van al het voorheen door de Portugezen bezet gebied, bescherming van de Staat Cochin tegen vreemde agressie, de oprichting van forten, VOC-monopolie op de importhandel in opium etc. zijn enige van de afspraken.

Direct na de val van Cochin vertrekt de overgrote meerderheid van het leger, onder bevel van Jacob Hutsaert, naar Cannanore, de laatste Portugese sterkte aan de Malabarkust. De plaats blijkt goed gefortificeerd te zijn, speciaal aan de zeekant, zodat het aan te raden is de aanval in te zetten aan de landzijde. De stad is niet omgeven door stadsmuren, maar het op een schiereiland gelegen Fortaleza de Santo Angelo is een stevig gebouwde vesting. Er worden troepen aan land gezet, maar de grote kanonskogels richten geen schade aan het fort aan. Na een beleg van een paar dagen, capituleert de Portugese commandant van Cannanore, António Cardoso, die vernomen heeft dat Cochin is gevallen, en die geen hoop heeft op hulp van buiten. De capitulatie vindt plaats op 13 februari 1663. Op 26 maart wordt een verdrag gesloten met de Kolathiri (radja van Cannanore), die over het noorden van Malabar heerst.

Van Goens blijft in Cochin om zich bezig te houden met een andere belangrijke zaak na de val van Cochin, de Malabaarse politiek. Veera Kerala Varma, die de VOC graag zou hebben gezien in het koninklijk paleis in Cochin, is gestorven; waarschijnlijk is hij vergiftigd en de zamorin van Calicut begeert nu de soevereiniteit over Cochin. Dit, echter, is onaanvaardbaar voor de Compagnie, omdat dit Calicut te machtig zou maken, waardoor de Compagnie de Malabaarse politiek niet meer zou beheersen. De oude koningin, Rani Gangadhara Lakshmi, wordt nu gevraagd een troonopvolger aan te wijzen en zij kiest Veera Kerala Varma’s broer. De zamorin zal de Compagnie nooit vergeven. De verovering van Cochin leidt dus tot een renversement des alliances aan de Malabarkust: Calicut, de oude bondgenoot van de Compagnie, wordt nu haar gezworen vijand, terwijl Cochin, de oude Portugese bondgenoot, nu op goede voet staat met de Compagnie.

Johan Nieuhoff, die gedurende het beleg van Cochin en in dienst van de VOC, vooral heeft gewerkt als ambassadeur langs de Malabarkust, (in feite is Veera Kerala Varma gestorven aan boord van zijn schip na een bezoek aan Quilon om daar de banden met relaties te verstevigen) beschrijft hoe, op 6 maart, “(Veera Kerala Varma’s) broeder, zijnde de eerstvolgende erfgenaam van de troon van Cochin, door de Hollanders is gekroond tot koning van Cochin, nadat zij de stad veroverd hebben. Zijn kroon, die van goud is, draagt het teken van de VOC, dat gegraveerd is aan de zijkant. Deze ceremonie is gebaseerd op een soortgelijke ceremonie onder Portugees bestuur.”

Met de val van Cochin, gevolgd door de val van Cannanore, eindigt het Portugese bestuur over de Malabarkust, het gebied waar Vasco da Gama 165 jaar geleden het eerst is aangekomen. Na zes jaren van zware strijd wordt het Portugese Império do Oriente, dat door de campagnes onder gouverneur-generaal António van Diemen toch al aanzienlijk is aangetast, gereduceerd tot een handvol vestigingen. De tijd heeft echter geleerd dat de strijd van de afgelopen zes jaren de laatste grote militaire campagne van de Republiek tegen de Portugezen is geweest. De VOC gaat nu een eeuw van haar bestaan in, waarin het merendeel van haar vijanden zal bestaan uit Aziaten, eerder dan Europeanen. De meeste Portugese bezittingen die de inspanningen van de Compagnie de Portugezen geheel uit Azië te verdrijven, ontkomen zijn, zullen tot in de dagen van Salazar Portugees blijven.

Spoedig na het verlies van Cannanore, wordt het bericht ontvangen dat al op 6 augustus 1661 de Vrede van Den Haag tussen de Republiek en Portugal is getekend en, hoewel de Koning van Portugal het Verdrag op 24 mei 1662 heeft geratificeerd, sleept de ratificatie door de Staten-Generaal aan tot 3 november van dat jaar. Het nieuws van de vrede bereikt niet op tijd de Malabarkust, zodat de Portugezen nu ook daar verdreven zijn. Toch hebben de Portugezen – schrijft P. Geyl – ‘enige grond om de restitutie van ’t feitelijk in vredestijd veroverde Cochin te vorderen.

Geyl vervolgt: ‘Dat de verdringing van de Portugezen door de Hollanders aan de Engelsen hoogst onwelkom is, spreekt evenzeer vanzelf als dat de Hollanders met schrik van een plan tot overdracht der Portugese bezittingen aan Engeland gehoord hebben. Inderdaad denken de Engelsen door middel van hun beschermeling Portugal zonder slag of stoot dieper in de Indische handel door te dringen. Raken de Portugese bezittingen in handen der Nederlandse Compagnie, dan is er daarentegen van handels-gelegenheid voor de Engelsen minder sprake dan ooit. Een incident in de krijgsverrichtingen, dat veel kwaad bloed heeft gezet, stelt dit in ’t licht. Ten zuiden van Cochin ligt het koninkrijk Purracad, of Porka, waar de Engelsen sinds kort een factorij voor de peperhandel hebben. Gedurende het beleg van Cochin wordt Porka, dat met de Portugezen gemene zaak maakt, meteen geblokkeerd en een Engels schip dat er van het hoofdkwartier in Surat peper komt halen, wordt beleefd maar beslist afgewezen. In de grievenlijst die George Downing in 1663 en 1664 in Den Haag presenteert neemt dat schip, de Hopewell, een belangrijke plaats in. Na de onderwerping der Portugezen wordt de vorst van Porka zo goed als vele andere (heersers) tot een verdrag gedwongen, waarin het recht van peperuitvoer aan d’Edele Compagnie voorbehouden wordt. De Engelsen kunnen hun factorij opdoeken.’

Geyl laat voorts weten: ‘Het verlies van Cochin is voor de Portugezen (die tegelijk aan de andere kant van Voor-Indië São Tomé aan de koning van Golconda verloren) geen mindere tragedie dan dat van Colombo, Jaffnapatnam en Negapatnam, of van de Molukken, Malakka en Galle. Vierduizend mannen, vrouwen en kinderen van Portugese bloede worden met schepen naar Goa gebracht.’ En Geyl vervolgt: ‘In de stad bleef, volgens en uit kracht van ’t akkoord (aldus meldde Van Goens naar Batavia), nog een geweldige hoop van 8.000 á 10.000 Toepassen en inboorlingen, zijnde meest ambachtsluiden en van zodanige nering, dat zij ons in ’t bezitten van deze stad merkelijk te stade zullen komen, dewijle (het) doch onmogelijk is hier terstond een kolonie van ons landsluiden op te rechten; ende alzo deze luiden in den Roomsen godsdienst opgebracht zijn, heeft men haar – tot disapprobatie van Uw Ed. – 5 Franciscaner monniken laten behouden, aan dewelke toegestaan zal worden hare godsdienst met gesloten deuren te oefenen, zonder met publieke processiën ergernis te geven…alzo doch de reformatie daar met kracht en op een hort niet en zal wezen in te voeren. Maar terwijl de gezeide monniken, zonder iemand van d’onze tot haar godsdienst te mogen trekken, voor een tijd worden getolereerd, zullen onze predikanten de Roomse inboorlingen beter onderricht kunnen geven en de zal het Pausdom daar alleenskens verdwijnen.’

Hoofdstuk 3 De Estado da India op weg naar herstel. 3.0 De aanloop tot en de regering van vice-rei António de Melo e Castro (1663-1666)