Hoofdstuk 5.
De reis van Pedro Álvares Cabral
5.2 Het vraagstuk van de rechtvaardige oorlog
Geschreven door Arnold van Wickeren
Van Vasco da Gama heeft koning Manuel vernomen dat de Malabarkust niet veilig is voor schepen van christenen, omdat deze kust in hoge mate onder invloed staat van Arabische kooplieden. Het koninkrijk Calicut, ofschoon geregeerd door een Hindoe, wemelt van de moslims, die geen enkele moeite doen om te verbergen hoezeer zij de handel beheersen. Als Portugal veilig wil handeldrijven in de Indische Oceaan moet er iets gedaan worden aan de alles overheersende invloed van de moslims. Omdat Portugal uit is op commerciële expansie, moet de vraag beantwoord worden op welke wijze gereageerd dient te worden als vreemde volkeren weigeren handel met de Portugezen te drijven of als zij weigeren het christelijke geloof te aanvaarden. Anders gezegd: onder welke omstandigheden mag er oorlog worden gevoerd? De potentiële vijanden van de Portugezen kunnen in twee categorieën worden verdeeld: moslims en alle overige volken. Wat de moslims betreft ligt de zaak duidelijk; met hen dient oorlog te worden gevoerd. Dit gevoelen is wederzijds. De moslims zullen de Portugezen bestrijden waar en wanneer zij deze zullen ontmoeten. De Portugezen zijn wat de moslims aangaat dezelfde mening toegedaan. Hun voortdurende strijd tegen de moslims is zowel religieus, als nationaal, commercieel en politiek van aard. De Moren zijn vroeger heer en meester in Portugal geweest. De eerste Portugese koning en diens opvolgers hebben lang en hard tegen de Moren moeten strijden om baas in eigen land te worden. Bovendien is de islam de erkende vijand van het christendom.
Dat er tegen de moslims gestreden dient te worden, staat dus buiten kijf. Maar welke houding dient tegen niet-islamitische volken te worden aangenomen, zoals tegen de zamorin van Calicut? Hij zal zich naar verwachting verzetten tegen verdere handel met de Portugezen. De Portugezen hebben, als zij uitvaren naar verre streken immers twee doeleinden voor ogen: handeldrijven en de verkondiging van het christelijke geloof. Dit is duidelijk gebleken uit het antwoord van João de Nunez, op Alonso Perez’ vraag: `Wat voor de duivel zoeken jullie (Portugezen) hier (in Calicut)?’. Het antwoord luidde immers kort en bondig: `christenen en specerijen’, waarna João de Nunez uitlegt: wij zoeken christelijke bondgenoten tegen de islam en de begerenswaardige rijkdommen van het Oosten. Het antwoord is juist. Vasco da Gama is immers uitgevaren om de beste route te vinden naar de landen waar specerijen vandaan komen, maar ook om christenen, in het bijzonder Preste Joam, te vinden en om het christendom te verspreiden, waartoe hij een aantal priesters aan boord had. Met deze twee doelstellingen in gedachten, wordt de kwestie van de rechtvaardige oorlog serieus in Lissabon bediscussieerd.
De discussies spitsen zich toe op de mogelijke houding, die de zamorin van Calicut zou kunnen aannemen bij zijn volgende ontmoeting met de Portugezen. Wat moeten zij doen, als de zamorin zich met geweld verzet tegen hun poging toenadering tot hem te zoeken? Deze toenadering zal van tweeërlei aard zijn. Eerst zal aan de zamorin worden gevraagd de priesters die aan boord zijn, toestemming te geven in zijn koninkrijk het christelijk geloof te verkondigen, conform de bijbelse opdracht: ‘Gaat en onderwijst alle volkeren en doopt hen in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest’. Daarna zullen de Portugezen de zamorin vragen normale handelsbetrekkingen met Portugal aan te gaan. Denkbaar is dat de zamorin de Portugezen in beide opzichten tegemoet komt en dan doet zich geen probleem voor. Als de zamorin elke toenadering weigert, dus noch missionarissen toelaat, noch wenst te handeldrijven, ligt de zaak ook duidelijk; dan zal er oorlog worden gevoerd. Maar wat te doen als de zamorin slechts aan één wens tegemoet komt en de ander afwijst? Deze essentiële vraag dient beantwoord te worden, voordat in 1500 de tweede vloot naar Indië zal vertrekken. Uiteindelijk raakt men het er aan het hof in Lissabon over eens, dat als de zamorin wel handelsbetrekkingen wenst aan te gaan, maar weigert missionarissen toe te laten, met hem geen oorlog zal worden gevoerd. Met andere woorden: uitsluitend religieuze motieven kunnen geen oorlog rechtvaardigen. Als de zamorin handel weigert, zal dat een rechtvaardiging voor oorlog zijn. Weigeren met een volk handelsbetrekkingen aan te gaan, schendt de rechten van dat volk. Handelsbetrekkingen vormen immers de natuurlijke basis van de betrekkingen tussen de volkeren. Ieder volk heeft er recht op handelsbetrekkingen met ieder ander volk aan te gaan. Dit recht kan daarom een volk niet ontzegd worden. Als de zamorin dit natuurrecht niet respecteert, dan plaatst hij zich ipso facto buiten de wet en is er alle reden om oorlog met hem te voeren. Voordat Pedro Alvares Cabral in 1500 uitvaart, worden deze opvattingen hem in geheime instructies meegegeven. Deze regimentos, gegeven aan het einde van de 15e eeuw, zijn des te meer opmerkelijk, omdat zij de grondslag vormen van de moderne juridische betrekkingen tussen naties.
5.3 De bronnen.