Hoofdstuk 2.
Portugees Malacca.
2.0. Inleiding
Geschreven door Arnold van Wickeren
In voorgaande delen is al veel aandacht besteed aan Malacca. Hoofdstuk 3 van deel V van dit werk is geheel daaraan gewijd; achtereenvolgens zijn besproken: de mislukte expeditie van Diogo Lopes de Sequeira naar Malacca in 1509; de stichting van Malacca door Paramesvara en de uitgroei van de stad tot het belangrijkste handelscentrum van Zuidoost-Azië; de handelsbetrekkingen van het sultanaat Malacca met vele gebieden in West- en Oost-Azië; de verovering van Malacca, na harde en langdurige strijd, door Afonso de Albuquerque 1511 en tenslotte de succesrijke inspanningen om de stad zijn belangrijke positie als handelscentrum te doen behouden. In paragraaf 7.3 van deel VI is melding gemaakt van de niet aflatende, maar vergeefse pogingen van de verdreven sultan Mahmoed Shah om Malacca met militaire middelen weer in handen te krijgen. Mahmoed Shah is uitgeweken naar het eiland Bintan(g) in de Riau-Lingga archipel, dat hij weet uit te bouwen tot een commercieel centrum dat Malacca grote concurrentie aandoet. Omdat zijn vazallen hem trouw zijn gebleven, is Mahmoed Shah erin geslaagd de controle over het aanbod van exportproducten als peper, tin en goud weer in handen te krijgen. Mahmoed Shah verstoort ook de Portugese handel met China en hij tracht de Javaanse jonken die rijst brengen naar Malacca, naar Bintan te lokken, wat hem niet lukt. Bintan en Portugees-Malacca zijn voor de handel met Oost-Azië elkaars geduchte concurrenten en voor hun handel met West-Azië krijgen zij beiden te maken met een nieuwe concurrent, namelijk Achin (Atjeh), een kleine, maar zich razendsnel ontwikkelende piratenstaat in Noord-Sumatra, die zich ontworsteld heeft aan de opperheerschappij van Pedir en die in korte tijd is uitgegroeid tot een belangrijke haven voor de handel met West-Azië. In paragraaf 3.2 van deel X, tenslotte, zijn de ontwikkelingen in en de commerciële positie van Malacca in de jaren 1522-1538 besproken.
Malacca is de uitvalsbasis voor de handel met onder meer de Molukken en de Banda-eilanden. Alle soorten vaartuigen zeilen op het ritme van de moesson van Malacca naar deze specerijen-archipels, om kruidnagelen te halen uit de Molukken en muskaatnoten en foelie van de Banda-eilanden, hetzij voor rekening van de koning, hetzij voor rekening van particulieren. Magalhães-Godinho geeft een uitgewerkt voorbeeld, aan de hand waarvan de gang van zaken inzichtelijk wordt gemaakt.
In januari 1530 vertrekt van Ternate de jonk São Lourenço, waarvan Diogo Chainho, factor van Malacca, de eigenaar is. Er vertrekt nog een tweede jonk, onder bevel van Dom Jorge de Castro. De eerste jonk vervoert 85 bahar kruidnagelen voor André Pires, die zich bij Dom Jorge aan boord bevindt. Wanneer Pires in Malacca van boord gaat, is zijn handelswaar al aan boord gebracht van de Biscainha, een aan de koning behorend schip dat op het punt staat naar Cochin te vertrekken. De koning van Portugal is gewoon verdienstelijke figuren te belonen met een aandeel in de handel in een of ander begeerd goed. André Pires heeft als soldaat van de koning het recht 50 bahar kruidnagelen, vrij van vracht en rechten naar Malacca te vervoeren. Over de andere 35 bahar nagelen aan boord van de eerste jonk is 30% vracht verschuldigd. Die betaald wordt door inhouding van 30% van de hoeveelheid nagelen. Pires zou dus in Malacca 74,5 bahar moeten ontvangen, waarvan 1,5 bahar van superieure kwaliteit. De kruidnagelen dienen echter, gelet op het monopolie van koning João, geleverd te worden aan de factorij in Malacca, tegen door de koning vastgestelde vaste lage prijs. De factor betaalt André Pires de tegenwaarde uit; Pires dient te ontvangen 1.190 cruzados en 322 reais. Hij ontvangt dit bedrag in termijnen; de laatste termijn eerst na drie jaar, de helft in vermiljoen en de helft in kwikzilver.
Omdat strikte handhaving van het koninklijk monopolie op de handel in kruidnagelen een zware slag zou toebrengen aan de handel van Malacca, beperkt João III deze verplichting enigszins. Door hieraan in belangrijke mate vast te houden wordt gewaarborgd dat er altijd genoeg nagelen in de magazijnen van de koninklijke factorij aanwezig zijn om de `schepen van het koninkrijk’ te kunnen bevoorraden, maar al te stringente handhaving is ongewenst, omdat daarmee het speelveld voor de particuliere handel vrijwel geheel verloren gaat.
Maar in Malacca is de particuliere handel een zaak van de capitão, de factor en de officieren; zij hebben de touwtjes in handen. Voordat de stad in 1511 door de Portugezen veroverd werd, matigde sultan Mahmoed Shah zich het recht aan aangevoerde handelswaren tegen lage prijzen te kopen en deze met aanzienlijke winst te verkopen aan dezelfde importeurs. Deze gewoonte is na 1511 blijven bestaan, maar de capitão en de officieren hebben deze te eigen bate omgebogen. En ook al heeft de gouverneur-generaal Martim Afonso de Sousa het zogeheten buly-belian (bulibulião) tegen het einde van 1542 ingetrokken, de misstand is blijven bestaan. De capitão en de officieren van Malacca kopen de handelsgoederen aan boord van de schepen, voordat deze de haven binnenvaren en zij klaren ze in voor hun rekening. Dat wil zeggen dat zij in werkelijkheid nog geen derde betalen van wat zij eigenlijk zouden moeten betalen. Zij betalen de invoerrechten aan de kapitein van het galjoen dat de goederen aanvoert. Hij dient deze te innen; daarna verkopen zij de goederen voor bijna het dubbele aan de oorspronkelijke importeurs. De staat wordt dus door fraude van zijn dienaren benadeeld, zonder dat er sprake is voordelen voor de handelaren.
Schepen voor Banda gaan in Malacca onder zeil in januari en arriveren in februari op hun bestemming, zij vertrekken weer in juli en zijn in augustus terug. De heen- en terugreis vergt dus zeven à acht maanden, hetgeen Banda tot een favoriete bestemming maakt en zijn rol bij de herverdeling van kruidnagelen verklaart. Bij Banda wordt het anker gelicht in de periode mei-juli, om in de periode juni-augustus bij Ternate aan te komen; van hier kan men slechts vertrekken in januari en men moet bij Banda de moesson van juli afwachten, om te kunnen verder zeilen naar Malacca. Dus de heen- en terugreis van Malacca naar de Molukken via de haven van Banda vergt negentien of twintig maanden. Als zij gebruikmaken van de route via Borneo, verlaten schepen Malacca tegen het midden van augustus om tegen eind oktober het anker uit te werpen bij Ternate of Tidore; voor de terugweg gaan de schepen in juni onder zeil om in november terug te keren in Malacca. Keert een schip via Ambon uit de Molukken naar Malacca terug, dan moet het tot half februari de moesson daar afwachten, om eind juni terug te zijn in Malacca. Van de route via Borneo en Ambon begint men gebruik te maken in de periode 1523-1527, ondanks dat men dan in tien en een halve maand weerom is. De route is economisch weinig interessant, omdat in dat geval geen muskaatnoten en foelie in Banda geladen kan worden.
Malacca is met geregelde commerciële banden aan de ene kant verbonden is met Indië en aan de andere kant met de Specerijen-eilanden, waarbij het Luso-Maleise handelscentrum beide handelscircuits verbindt, Niettemin organiseert de Estado da India vanaf 1523, zij het aanvankelijk met enkele onderbrekingen, jaarlijks twee reizen van Goa of Cochin naar Oost-Azië; de ene om kruidnagelen te gaan halen in de Molukken en de andere om muskaatnoten en foelie te verwerven in Banda.
De achtereenvolgende capitães van de stad zijn eropuit de positie van Malacca als handelscentrum veilig te stellen en zo mogelijk nog te verbeteren. Zij zouden het liefst met al hun Aziatische buren in vrede leven, maar zij moeten zich blijven verdedigen tegen herhaalde pogingen van Mahmoed Shah de Portugezen uit Malacca te verdrijven. Een belangrijke gebeurtenis in de tijd is dan ook de verovering van zijn uitvalsbasis Bintan(g) in de Riau-Lingga archipel door Portugese troepen onder bevel van Pero Mascarenhas in 1527; de vlucht van de sultan naar Kamper op Sumatra en zijn overlijden aldaar in 1528. Mahmoed Shah wordt opgevolgd door zijn zoon Alu’ud-Din Riayat Shah, die zich in dat jaar definitief aan de rivier de Johore vestigt en daar zijn nieuwe hoofdstad, Johore Lama, tot het nieuwe centrum van het oude sultanaat Malacca maakt. Dit nieuw gevormde sultanaat Johore omvat het zuidelijke gedeelte van het Maleise schiereiland, het naburige gedeelte van Sumatra en een deel van het westen van Borneo. Johore is een veel hechter rijk dan zijn wijdverspreid liggende delen doen denken. Varend over zee en over de vele rivieren is ook de verst gelegen uithoek van het sultanaat gemakkelijk bereikbaar. De oudere broer van Alu’ud-Din Riayat Shah, Muzzaffar Shah, die bij de troonsopvolging is gepasseerd, heeft de wijk genomen naar het belangrijke tingebied bij de rivier de Perak op het Maleise schiereiland, waar hij, op verzoek van de daar gevestigde kooplieden, een eigen sultanaat heeft gesticht.
Tegen het midden van de jaren dertig kruist sultan Alud’ud-Din Riayat Shah voor het eerst de degens met de Portugezen in Malacca, wat capitão Dom Paulo da Gama (1533-1534) het leven kost. Uiteindelijk heeft zijn broer capitão Dom Estêvão da Gama (1434-1539) de sultan van Johore in 1536, na een vernietigende expeditie, zijn vredesvoorwaarden kunnen opleggen. Zodra de vrede met Johore is hersteld, worden Portugese factors naar gebieden onder bestuur van Johore gezonden. Ook grote aantallen Portugese particuliere handelaren nemen deel aan de uitbreiding van de handelsmogelijkheden. In Patani, dat niet valt onder Johore, maar dat gemakkelijk door de vloot van Johore kan worden geblokkeerd, verschijnen 300 Portugese kooplieden. Een zeer tijdelijke vrede met Atjeh doet 80 Portugese kooplieden uit Malacca naar Atjeh vertrekken, om er hun geluk te beproeven. Maar het zal niet lang vrede zijn tussen Malacca en Johore. In de tweede helft van de 16e eeuw ontstaan er vaak geschillen voortkomend uit de commerciële rivaliteit tussen Malacca en Johore. De Portugezen in Malacca moeten niet alleen het hoofd bieden aan de herhaalde pogingen van Johore hen uit de stad te verdrijven, maar zij voelen zich eveneens bedreigd door Atjeh. Sultan Ala’ud-Din (I) al-Quahhar van Atjeh (1537-1568) onderneemt in 1537 zijn eerste aanval op Malacca. De Portugezen weten de aanval af te slaan dankzij het nieuw gebouwde stenen fort. De rivaliserende sultanaten Atjeh en Johore voeren bij tijd en wijle oorlog met elkaar, maar hun gemeenschappelijke vijand is Portugees Malacca. De onderlinge rivaliteit tussen Atjeh en Johore belet hen echter in hun strijd tegen de Portugezen in Malacca doeltreffend samen te werken.