Hoofdstuk 1
Portugees Malakka ten tijde van de Habsburgers 1560-1640
1.0 Inleiding
Geschreven door Arnold van Wickeren
In de voorafgaande delen van dit werk is al enige keren aandacht geschonken aan Portugees Malakka. In deel V is in § 2.2 een beschrijving opgenomen van de niet geslaagde expeditie van Diogo Lopes de Sequeira naar Malakka en hoofdstuk 3 van dit deel is geheel gewijd aan dit handelscentrum; achtereenvolgens zijn behandeld: het voornemen Malakka te veroveren; Malakka’s opkomst en positie in Zuidoost-Azië; handelsstromen van en naar Malakka; de verovering van Malakka in 1511 door Portugese troepen onder bevel van Afonso de Albuquerque en tenslotte: de consolidatie van de (Portugese) macht in Malakka in de jaren 1511-1515. In § 7.3 van deel VI is het bovenstaande aangevuld voor de periode 1515-1521 en § 3.2 van deel X is gewijd aan Malakka gedurende het tijdvak 1522 tot aan 1538. In deel XII tenslotte, is hoofdstuk 2 geheel gewijd aan Malakka. Besproken zijn de lotgevallen van deze belangrijke Portugese vestiging in de jaren 1538-1558, waarin niet alleen de beroemde Portugese auteur Fernão Mendes Pinto, maar ook de patroon van Azië, Francisco Xavier, de stad heeft bezocht. De lezer wordt naar de genoemde hoofdstukken en paragrafen verwezen, omdat zelfs een gecomprimeerde samenvatting van het voorgaande tot onaanvaardbare herhaling zou leiden.
Bij bestudering van niet eerder geraadpleegde literatuur is mij gebleken dat in het voorgaande te weinig aandacht werd besteed aan de bouw van de vesting A Famosa en aan de persoon van Nina Chatu, de in § 3.2 van deel X genoemde Tamil-bendahara.
Sarnia Hayes Hoyt geeft de volgende bijzonderheden over de bouw van de vesting. De Portugezen konden de verdediging van Malakka natuurlijk niet uitsluitend overlaten aan hun soldaten. Zij bouwen daarom als bescherming tegen Maleise tegenaanvallen een tijdelijk fort, waarmee zij tijd kopen voor de constructie van de hoofdvesting, met de bijnaam ‘A Famosa’, die nogmaals vijf maanden vergt. Werkend in de tropische hitte, op een mager dieet van rijst, met zieke en stervende manschappen rond hem, schrijft de Italiaan in Portugese dienst, Giovanni da Empoli, aan zijn vader: “Wij bouwden het (fort) met grote ontberingen, terwijl wij de stenen op onze ruggen droegen en ieder van ons was een dagloner, metselaar en steenhouwer. Deze stenen, verkregen door Maleise graven, moskeeën en andere gebouwen te ontmantelen, worden samen met uit de rotsen gehouwen stenen en bakstenen gebruikt om een vierkant fort rond de heuvel van São Paulo te bouwen. Het fort heeft vier torens of bolwerken en muren van 2,4 meter dik. De bolwerken ontvangen christelijke namen zoals “De maagden”, of São Pedro. Langs een zijde stroomt de rivier, zodat het garnizoen tijdens een belegering gemakkelijk kan worden bevoorraad. Het meest opvallende van het fort is de van een afstand zichtbare hoofdtoren, die 36 meter hoog is. De locatie van het fort aan de nauwe zeestraat verschaft de Portugezen zowel een defensieve als een offensieve positie. Onder bescherming van het geschut van de vesting kunnen schepen zich verzamelen en veilig ankeren. Portugese schepen kunnen ook rivalen die de vaarweg passeren, aanvallen.
Joseph Sta Maria citeert Abdullah Bin Kadir die over het fort heeft geschreven dat er grote donkerbruine blokken graniet zijn, die dienen om er artillerie op te plaatsen. De muren zijn circa 15 feet dik. De hoogte tot de top van het fort is circa 60 feet en er wordt gezegd dat de fundamenten dezelfde dikte hebben. Joseph Sta Maria citeert ook de beschrijving van het fort in het boek ‘Declaração de Malacca’ (1613) van de Portugese kosmograaf Manuel Godinho de Erédia. Deze schrijft honderd jaren na de bouw dat het fort vierkant is, terwijl iedere zijde 10 fathoms breed en 40 fathoms hoog is. Op dat moment leven er 300 Portugese soldaten met hun inheemse vrouwen in het fort. Gerard Fernandis laat weten dat huwelijken niet populair zijn in Malakka; de Portugese mannen geven er de voorkeur aan te slapen met hun slavinnen, dit tot ergernis van de jezuïeten. Het aantal slaven in Malakka wordt op circa 2.000 geschat. Het zijn veelal Bugis van Celebes en mensen afkomstig van Java, Bali en Makassar. De kinderen uit raciaal gemengde huwelijken en –verbintenissen , die door koning Manuel (1495-1521) en Afonso de Albuquerque zeer worden aangemoedigd, worden mestiços of topazes genoemd.
Onder verwijzing naar § 3.2 van deel X worden aan de hand van Old Malakka van Sarnia Hayes Hoyt nog enkele alinea’s aan Nina Chatu gewijd. Na de Portugese verovering (van Malakka) is Nina Chatu voor zijn diensten beloond met zijn benoeming tot bendahara en ook tot sjahbandar voor de handeldrijvende Tamil-gemeenschap. In deze positie is hij in staat de Portugezen mee te laten profiteren van zijn ervaring, want om succes te hebben in de specerijenhandel is het vereist dat men kennis heeft van vaarwegen, zandbanken en riffen en dat men begrip heeft van navigatie bij constant veranderende winden, zijn talen spreekt en vertrouwd is met het ruilsysteem.
Het niet rechtstreeks maar met tussenstops van Malakka naar de Molukken zeilen, verlengt de reis tot een jaar, maar maakt de handel meer winstgevend. Een handelaar verlaat Malakka met Indische katoen voor Java, waar deze kan worden geruild voor Chinees kopergeld of caxas; van Java gaat onze handelaar naar Soembawa om de caxas te ruilen voor rijst en katoenen kleding. Tenslotte zeilt de handelaar van Soembawa naar de Banda-eilanden en de Molukken om daar voor de rijst en de katoenen kleding muskaatnoten, foelie en kruidnagelen te verkrijgen.
In 1513 controleren de Portugezen, met de hulp van Nina Chatu, de handel in specerijen tussen Malakka en de Arabische Zee. In hun ijver de moslimgemeenschap in Malakka tot kalmte te brengen, laten zij Nina Chatu zijn functie van bendahara opgeven om hem te kunnen vervangen door een moslim-bendahara. Enige mensen beweren dat Nina Chatu zijn machtspositie heeft misbruikt, door zich te verrijken ten koste van anderen. Zijn dood in 1514 is het gevolg van zelfmoord, maar het is niet zeker of hij vergif heeft ingenomen, of dat hij zich bij een lijkverbranding vanaf een verhoging op de brandstapel heeft gestort.
Onder verwijzing naar de opgesomde hoofdstukken en paragrafen zij opgemerkt dat Malakka onder Portugees bestuur voortdurend blootstaat aan vijandelijke aanvallen. Aanvankelijk tracht de verdreven sultan Mahmoed Shah vanuit zijn basis in Johore de stad waaruit hij verdreven is bij herhaling te heroveren. Hij valt Malakka aan in de jaren 1517, 1520, 1521 en 1525, maar tevergeefs – volgens Noonan niet alleen door de superieure vechtlust van de Portugezen, maar ook wegens gebrek aan steun van zijn vroegere onderdanen, die kennelijk niet ontevreden zijn met het Portugese bestuur over Malakka en kennelijk niet terugverlangen naar het bewind van Mahmoed Shah, die bekend staat als een zwakke en kwaadaardige man, een dromer, een sadist die gekweld wordt door spijt over zijn moorden; een Maleise Nero.
Tijdens de regering van Ali Mughayat (1514-1528), de eerste sultan van Atjeh komt Atjeh pijlsnel op als nieuwe commerciële en militaire macht in Zuidoost-Azië. Omdat het zijn militaire macht inzet tegen zowel de Portugezen in Malakka als tegen het sultanaat Johore, drijft het de voormalige vijanden in elkaars armen. In 1529 krijgt Malakka voor het eerst te maken met deze nieuwe vijand; sultan Salauddin, die de in 1528 overleden sultan Ali Mughayat is opgevolgd, doet een weinig succesvolle aanval op Malakka. Valentijn deelt mee dat capitão García de Sà heeft ontdekt dat een zekere Sanaje met de vijand heult. Hij laat de verrader van een toren werpen. Nadat Salauddin in 1537 door zijn vrouw is vergiftigd, bestijgt Alauddin Riayat Shah al Quahhar de troon van Atjeh.
De Portugezen pogen de pepercentra Pasai (Pacém) en Pedir in handen te krijgen, maar deze plaatsen worden krachtig verdedigd door de Atjeeërs. Atjeh knoopt banden aan met het Ottomaanse Rijk en het moedigt Turkije aan deel te nemen aan de ‘jihad’ tegen de ‘ongelovigen’ in Malakka. In ruil voor peper verschaft Turkije jarenlang wapens en ammunitie aan Atjeh, om deze tegen de Portugezen te gebruiken. Het resultaat van de samenwerking tussen Atjeh en Turkije is dat Atjeh tussen 1537 en 1574 niet minder dan veertien aanvallen op Portugees Malakka onderneemt.
Sultan Alauddin’s eerste aanval op Malakka (1537) wordt afgeslagen, maar het imperialistische optreden van het Sumatraanse Atjeh verontrust de op het Maleisische schiereiland gelegen sultanaten Johore, Pahang, Perak en Demak, die in Atjeh een even grote bedreiging zien als in de Portugezen. Dat deze angst reëel is blijkt als Atjeh in 1539 Aru, een vazalstaat van Johore aan de kust van Oost-Sumatra, aanvalt. Johore sluit een verbond met Perak en Siak en deelt de vloot van Atjeh een vernietigende klap toe in de Slag van Sungai Paneh.
Ofschoon Atjeh tijdelijk verlamd is door de slag die het Maleisische Johore de vloot heeft toegebracht, heeft het land zich in 1547 voldoende hersteld om opnieuw de degens met de Portugezen in Malakka te kruisen. De vloot van Atjeh blokkeert Malakka en zeilt later naar het noorden en verovert Perlis. Met de hulp van twee schepen van Patani slaagt een Portugese vloot erin de Atjeese schepen te verdrijven van hun positie op de Rio Perlis. Deze laatste nederlaag doet de sultan van Atjeh besluiten eerst Johore te onderwerpen, voordat weer een poging Malakka aan te vallen zal worden ondernomen.
Dat de Aziatische vijanden van Portugal er niet in slagen Malakka te veroveren is onder meer daaraan te danken dat de stad – naast enige andere forten – beschikt uit de onneembare vesting A Famosa, die is gebouwd op de helling van de Monte São Paulo. Na voltooiing van dit ‘Fortaleza de Malacca’ wordt een garnizoen van circa 500 Portugese soldaten in het fort gelegerd, onder bevel van capitão Ruy de Brito Patalim.
Marco Ramerini vermeldt op zijn website www.colonialvoyage. dat Albuquerque niet alleen in Malakka een nieuw bestuur opzet en er nieuwe munten(de gouden Catolico en de gouden Meia Catolico) laat slaan, maar dat hij ook nabij het fort een houten kapel laat bouwen. Tien jaren later wordt in Malakka de eerste stenen kerk gebouwd. Zij wordt gewijd aan Nossa Senhora da Anunciada, wat later wordt veranderd in Nossa Senhora da Assumpção. Op 4 februari 1558 wordt de kerk gewijd tot kathedraal, nadat Malakka het jaar daarvoor tot bisdom is verheven. Tijdens de eerste jaren na de verovering van Malakka hebben zich vele casados, meest ambachtslieden, kooplieden en boeren in de stad gevestigd. In 1532 is in Malakka de Confraria da Misericordia gesticht en is een prachtig houten hospitaal voor de armen gebouwd. Bovendien is de kerk begonnen met de exploitatie van een school. Het actieve missiewerk is gestart in 1545 met de komst van Francisco Xavier. In 1552 tenslotte is de Senado da Câmara van Malakka gesticht.