Hoofdstuk 4
De Christelijke eeuw in Japan (1549-1650)
4.2 Jezuïeten, bedelorden en Toyotomi Hideyosh
Geschreven door Arnold van Wickeren
Oda Nobunaga is de eerste van de drie grote daimyo die begint te werken aan de eenheid van Japan. In 1573 zet hij Ashikaga Yoshiahi af en dan begint de Azuchi-Momoyama periode, een shogunloos tijdperk dat tot 1603 duurt. Nobunaga wordt in 1582 door zijn eigen generaal Akechi Mitsuhide vermoord. Na hem werken Toyotomi Hideyoshi, die Nobunaga in 1582 opvolgt, en Tokugawa Ieyasu, de feitelijke opvolger van Hideyoshi, verder aan de eenwording van Japan.
Alessandro Valignano schrijft in zijn beroemde ‘Sumario’ van 1583 dat direct na de doop van Omura Sumitada een orgie uitbreekt van het verbranden van afgodsbeelden en de verwoesting van tempels, die een hevige reactie van zijn vazallen uitlokt, die hem van de macht berooft en hem dwingt drie jaren als opgejaagd wild te leven.
In Bungo bevindt Otomo Sorin zich op het hoogtepunt van zijn macht; ook hij verbrandt en verwoest de tempels, waarop de bonzen schreeuwend de wraak van hun goden voorspellen, wat plotseling gebeurt door een vernietigende nederlaag door de handen van Shimadzu van Satsuma. Hideyoshi’s houding tegenover het christendom is vaak bediscussieerd, maar nimmer verklaard. Ook Boxer schrijft niet de pretentie te hebben zijn houding te kunnen verklaren. Maar ofschoon er grote twijfel bestaat over Hideyoshi’s motieven, bestaat er minder verschil van inzicht over de gevolgen van zijn eigenzinnige acties. De machtige shogun die de politiek van zijn voorganger Nobunaga voortzet, maakt aanvankelijk geen verschil met zijn voorgangers bij de bejegening van het christendom. Enige van zijn meest vertrouwde aanhangers, zoals Takayama Ukon, Kuroda Jossi en Konishi Yukinaga, zijn praktiserende christenen, terwijl anderen, zoals Hosokawa Tadaoki en Gamo Ujisato sympathiek tegenover het Geloof staan. De bekering van zijn hofarts, Manasa Dosan, in brede kring beschouwd als een van de meest geleerde mannen van zijn tijd, veroorzaakt een grote sensatie en ergert Hideyoshi niet.
Bij een gelegenheid, gedurende de Goede Week van het jaar 1586, doet Hideyoshi een informeel beroep op de jezuïeten in hun kerk in Osaka en nadat hij de paters en hun geloofsovertuiging zeer gunstig heeft vergeleken met de bonzen en hun geloof, laat hij de voorzittende pater weten dat het enige dat hem er op dat moment van weerhoudt christen te worden het verbod is er meer dan één vrouw op na te houden “en als dit verbod kan worden geschrapt, zal ik een bekeerling worden.” Alle dingen tegen elkaar afwegende heeft de provinciaal-overste van de jezuïeten, Gaspar Coelho, die in Osaka zijn opwachting bij Hideyoshi komt maken, geen reden te verwachten dat hij door de feitelijk heerser van Japan niet hartelijk zal worden ontvangen, ofschoon de jezuïeten ermee bekend zijn dat de machtige daimyo bewijzen van minzaam optreden kan afwisselen met buien van grote arrogantie.
Coelho’s eerste onderhoud heeft plaats op 4 mei, de feestdag van Santa Monica, bij deze gelegenheid is hij vergezeld door meer dan dertig mensen, met inbegrip van paters jezuïeten, Japanse orde-broeders en dojuku’s, als wel door jonge pupillen van het door Valignano gestichte seminarie. De formele receptie wordt gehouden in een zaal die prachtig gedecoreerd is met vogels en bomen op een achtergrond van goudblad – klaarblijkelijk fusuma, geschilderd door een van de meesters van de Kano-school. In opperbeste stemming verlaat Hideyoshi het podium, gaat naast Coelho zitten, of liever hurkt voor hem neer en richt het woord tot hem op dezelfde open en vriendelijke wijze als Nobunaga tot Valignano heeft gedaan. Hij lacht en maakt grappen over oude tijden met pater Luis Frois S.J., die als tolk optreedt, en hij prijst de jezuïeten die uitsluitend van verre zijn gekomen om de zielen van de Japanners te redden door hen het Evangelie te verkondigen. Hij vertelt hen zijn plan Kyushu te veroveren en de luidruchtige Shimadzu van Satsuma tot gehoorzaamheid te dwingen. Hij voegt hieraan toe dat zijn enige ambitie is een grote naam na zijn dood na te laten, voor welk doel hij besloten heeft de regering over Japan aan zijn broer over te laten en zelf aan het hoofd van een expeditiemacht de zee over te steken om Korea en China te veroveren. In dit verband vraagt hij de jezuïeten regelingen voor hem te treffen om hem twee grote Portugese naus ter beschikking te stellen waarvan de kapiteins en bemanningen zullen worden schadeloosgesteld als zij hem als huurlingen zullen dienen. Hij besluit de verrassende toespraak door de jezuïeten mede te delen dat in het geval de veldtocht slaagt, hij over de gehele lengte en breedte van China kerken zal laten bouwen en bevel zal geven dat de bevolking zich en masse bekeert.
De vice-provinciaal van de jezuïeten begaat nu een van de meest ongelukkige blunders – een van de beoordelingsfouten die door Talleyrand gekarakteriseerd is als erger dan een misdaad. Valignano’s van kracht zijnde orders tegen interventie in de lokale politiek door missionarissen veronachtzamend, stemt Coelho niet alleen in met alles wat Hideyoshi heeft gezegd, maar belooft hij ook dat de christelijke daimyô van Kyushu Hideyoshi zullen helpen bij de onderwerping van Satsuma en Ryuzoji Masaie. Overigens denkend dat de expeditie tegen China nooit zal plaatshebben, omdat Hideyoshi lijdt aan grootheidswaan, belooft de vice-provinciaal de Kwambaku dat hij zal zorgen voor twee Portugese schepen, in aanvulling op andere hulp uit Portugees Indië, waarom Hideyosi nooit heeft gevraagd. De laatste toont zich verrukt met Coelho’s medewerking, maar Valignano merkt op dat Coelho moet hebben gedacht met zijn hart, “deze pater-provinciaal is erg rijk en invloedrijk. Op een of andere dag zal hij oorlog tegen mij maken zoals de abt van de Ishiyama Hongwanji tegen Nobunaga.” Otomo en de andere christelijke daimyo’s zijn verbijsterd als zij horen van Coelho’s onbezonnenheid, maar deze blijft ervan overtuigd dat hij juist heeft gehandeld.
Net als Nobunaga had gedaan, leidt Hideyoshi de bezoekende jezuïeten van verdieping naar verdieping, daarbij deuren en ramen met zijn eigen handen openend, “alsof hij een gewone huishouder is,” zeggende ”hier zie je deze kamer vol goud, dit is zilver, dat zijde of damast, dat is kleding en dat zijn zwaarden en rijke wapens.” ”Luis Frois S.J. voegt nog als een bijzonderheid aan zijn waarnemingen toe dat de Kwambaku tijdens zijn rondleiding vergezeld is van een rijk gekleed jong meisje, dat zijn zwaard over haar schouder draagt en tegen wie hij af en toe een grapje maakt. Op de top van de donjon aangekomen, toont Hideyoshi de jezuïeten het magnifieke uitzicht over Osaka en het omringende landschap, terwijl hij zijn gehoor vertelt dat hij van plan is de leengoederen van Kyushu te herverdelen over de clans van Otomo, Satsuma en Omura. De bijzonder vriendelijke ontvangst van de jezuïeten door Hideyoshi leidt ertoe dat zijn broer en de gehele feodale adel de missionarissen met veel respect tegemoettreden.
Coelho’s hoofddoel van zijn bezoek aan de Kwambaku is zijn formele geschreven toestemming te verkrijgen op twee vragen. Ten eerste, wenst hij verlof het Evangelie te verkondigen in alle door hem gecontroleerde provincies. Ten tweede, vraagt hij de jezuïeten vrij te stellen van de heersende straat- en wijkrechten, waarvan de Boeddhistische priesters overigens niet zijn uitgesloten. Hideyoshi komt niet alleen aan het verzoek van Coelho tegemoet, maar plaatst daarmee de missionarissen in een meer geprivilegieerde positie dan de inheemse Boeddhistische geestelijkheid. Hideyoshi zendt ook een kopie van zijn toestemming aan de onderkoning in Goa als bewijs van zijn vriendelijke houding tegenover vreemdelingen, Coelho rondt zijn hoogst succesrijke reis naar Osaka af met een dankbezoek aan de Kwambaku, die zichzelf nog minzamer opsteld dan tijdens de eerste audiëntie. Terwijl de zaken in Centraal-Japan zich voor de christenen gunstig ontwikkelen, richten we thans de blik naar Kyushu waar de grote schepen uit Macau in Nagasaki afmeren. Met het definitieve verlies van Otomo van Bungo door Shimadzu van Satsuma in 1579, heeft de strijd om de hegemonie over Kyushu zich ontwikkeld tot een duel tussen de laatste clan en Ryuzoji in Hizen. Deze strijd wordt uiteindelijk gewonnen door Satsuma in de beslissende veldslag te Shimabara van 24 april 1584, die resulteert in de nederlaag en de dood van Ryuzoji Takanobu. Het zegevierende leger speelt nu de baas in de kleine christelijke lenen Arima en Omura en het bezet Nagasaki. Shimadzu’s bezetting van Nagasaki is ongetwijfeld de belangrijkste reden waarom het zwarte schip onder bevel van Domingos Monteiro in 1586 afmeert in Hirado, ondanks dat de jezuïeten Monteiro vragen in een haven van Omura af te meren. Ondertussen besluit Shimadzu Yoshihisa zijn onderwerping van Kyushu te voltooien door de verovering van Bungo, dat spoedig gereduceerd is tot zulk een toestand dat de oude Otomo Sorin spoedig in Osaka de interventie van Hideyoshi komt vragen. Deze geeft Mori en Sengoku direct opdracht hulp te bieden en de Kwambaku volgt begin 1587 met een expeditiemacht van 130.000 man. Shimadzu geneert zich niet om voor zulk een overweldigende macht terug te trekken. Hij evacueert Nagasaki en andere plaatsen in westelijk Kyushu, om terug te vallen op Kagoshima, waar hij voor de laatste maal zonder succes stand houdt.
Gedurende de campagne van februari-mei 1587 heeft Hideyoshi de vice-provinciaal van de jezuïeten in zijn veldhoofdkwartier te Yatsushiro in Higo ontvangen. Tijdens de ontvangst overtreft de vriendelijkheid van de Kwambaku die van de vorige gelegenheid. Hideyoshi en Coelho treffen elkaar aan boord van een Portugese fusta in de haven van Hakata. De stemming wordt bij die gelegenheid verhoogd door Monteiro’s kraak, die nog steeds in Hirado ligt. Hideyoshi verzoekt Coelho de kapitein te vragen met zijn leviathan naar de haven van Hakata te komen. Monteiro verontschuldigt zich omdat zijn schip daarvoor te groot is. Hideyoshi accepteert zijn verontschuldigingen en zendt hem op 24 juli, onder het vigilie van het feest van Santiago, weg met een mooi geschenk.
Op de avond van 24 juli zit Hideyoshi Portugese wijn te drinken met enige intimi, onder wie de arts Seyakuin Zenehu, een Boeddhist die de christenen haat, en Justo Ukon Takayama, misschien wel de meest vooraanstaande christen in Japan. Zenehu brengt het gesprek op de jezuïeten van de christelijke daimyô in het algemeen en van Takayama Ukon in het bijzonder. Hij bekritiseert voorts de vernieling van Shinto en Boeddhistische tempels door vurige christelijke bekeer-lingen en de gedwongen bekering van hun vazallen tot het Rooms Katholieke Geloof. Hideyoshi raakt door de discussie hoe langer hoe meer opgewonden, of wendt dit voor, totdat hij een boodschapper zendt naar Takayama Ukon. Deze geeft hem, namens de Kwambaku, opdracht zijn christelijke geloof te herroepen, wat hij weigert. Hideyoshi ontsteekt hierdoor in woede, of wendt een woedeaanval voor en hij ontneemt Takayama zijn leen. Hij stuurt twee gezanten naar Coelho, de een na de ander, die de provinciaal vier vragen voorleggen.
-
Waarom zijn de paters zo gebrand op het maken van bekeerlingen en waarom gebruiken zij daarbij soms geweld?
-
Waarom verwoesten zij Shinto en Boeddhistische tempels en vervolgen zij de bonzen, in plaats van met hen tot een vergelijk te komen?
-
Waarom eten zij nuttige en waardevolle dieren zoals paarden en koeien?
-
Waarom kopen de Portugezen veel Japanners om hen als slaven naar hun geboorteland te exporteren?
Coelho is totaal verbijsterd door de complete verbale omslag; daarom moet hij eerst van de schrik bekomen, voordat hij zijn antwoorden kan formuleren. Deze luiden:
-
De enige reden waarom de paters uit veraf gelegen streken naar Japan zijn gekomen is om zielen te redden, maar zij gebruiken uitsluitend vreedzame middelen om hun bekeerlingen te overtuigen.
-
Aangezien de paters zich op Japanse bodem bevinden, waar zij geen politieke macht bezitten, kunnen zij geen krachtdadige middelen gebruiken tegen de wens van de lokale inwoners in, zelfs als zij dat zouden willen. De verwoesting van Boeddhistische en Shinto tempels is daarom het werk van hun bekeerlingen, die daartoe geïnspireerd zijn door spontane religieuze ijver.
-
Noch de paters, noch de Portugezen eten paardenvlees en ofschoon zij incidenteel kalfsvlees eten, zoals in Europa de gewoonte is, willen zij daarvan in de toekomst zeker afzien als de bestuurder dit wenst.
-
Ofschoon de paters de Portugese slavenhandel in Japanse havens afkeuren, kunnen zij deze in de praktijk niet verbieden, daar de handel plaatsvindt op Japanse bodem en de verkopers Japanners zijn. Hideyoshi kan de praktijk zelf beëindigen door deze uitdrukkelijk te verbieden in alle havens van het keizerrijk.
Hideyoshi beantwoordt niet direct het memorandum van Coelho, maar hij zendt een koerier naar Coelho om de provinciaal op de hoogte te brengen van de verbanning van Takayama Ukon, waarmee de gedenkwaardige nacht besloten wordt. De volgende morgen is Hideyoshi nog bitter gestemd tegenover de jezuïeten; hij noemt hen spionnen en verraders en hij stuurt twee gezanten naar Coelho en capitão-mor Domingos Monteiro om beide op de hoogte te brengen van zijn decreet krachtens welke de jezuïeten onder bedreiging met de doodstraf uit Japan verbannen worden. Coelho laat weten dat uitwijzing op korte termijn niet mogelijk is, omdat het schip van Monteiro pas over zes maanden naar Macau kan zeilen. In Hakata wordt bekend gemaakt dat de jezuïeten een kwaadaardige geloofsovertuiging hebben uitgedragen en Shinto- en Boeddhistische tempels hebben verwoest. Hideyoshi aanvaardt het excuus van Coelho en geeft opdracht alle jezuïeten, ook de inheemsen, te verzamelen in Hirado en de Portugezen wordt verboden nieuwe missionarissen naar Japan te halen. Een ander edict gelast de verwijdering van kruisen en andere tekenen van het christendom. De eigendommen van de jezuïeten in Hakata, Osaka, Sakai en elders worden geconfisqueerd en hun kerken worden gesloten. De christenen wordt bevolen hun bekering te herroepen, op straffe van executie of verbanning. Tenslotte worden de sterkten van de jezuïeten als Nagasaki, Mogi en Urakami overgenomen door Hideyoshi’s afgezanten en de inwoners van Nagasaki wordt een hoge boete opgelegd. Coelho faalt in zijn poging de strijdkrachten van Arima en van andere christelijke daimyo te verenigen om tegen de uitwijzing te strijden. Maar hij heeft zijn lesje nog niet helemaal geleerd. Hij schrijft naar Manila, Macau en Goa en vraagt de autoriteiten om toezending van 200 of 300 soldaten en vuurwapens om de militaire kracht van de christelijke daimyo te verstevigen. De Spaanse autoriteiten in Manila volstaan ermee zijn brief door te zenden naar Madrid, maar de jezuïetsuperieur in Manila zendt hem een strenge terechtwijzing voor zijn onvoorzichtigheid. De Portugezen zenden Coelho enige wapens, maar geen troepen. Valignano is furieus wanneer hij hoort van Coelho’s buitensporig gedrag, dat hij karakteriseert als het raaskallen van een door de onverwachte acties van Hideyoshi tot wanhoop gedreven geest. Valignano schrijft in oktober 1590 dat slechts het overlijden van de vice-provinciaal in de voorafgaande maand mei hem heeft gered van een zware bestraffing door zijn handen. Boxer voegt hieraan toe dat de oorlogszuchtige suggesties van Coelho door de overgrote meerderheid van de jezuïeten worden afgewezen en dat Belchior de Moura een van de weinige uitzonderingen is. Valignano zendt bij zijn aankomst in 1590 de door Coelho uit Macau ontvangen wapens terug.
In welke mate is het Hideyoshi ernst bij het maken van zijn verbazingwekkende volte-face? Zijn zijn drastische acties onderdeel van een lang van tevoren beraamd plan, zoals hijzelf in die tijd heeft beweerd, of zijn deze het gevolg van een in dronkenschap opgewelde bevlieging. De jezuïeten zijn verdeeld en discussiëren met elkaar over beide mogelijkheden, omdat voor beide argumenten zijn aan te voeren. Hideyoshi behoefde niet naar vergroting van zijn macht te streven voor de dag van Santiago 1587 door vriendelijke relaties met de jezuïeten te onderhouden, noch door christelijke daimyô als Konishi en Kuroda posities van groot vertrouwen en grote macht te geven. De dictator die op een enkele dag 23 daimyô van hun leen ontdoet zonder dat daartegen ook maar het geringste verzet ontstaat, behoeft geenszins de kleine machthebbers als Omura en Arima te hulp te komen. Luis Frois S.J. vergelijkt Hideyoshi met andere Oriëntaalse despoten, die leden aan megalomanie en die zich lieten leiden door aan gevoelens van grandeur ontsproten waandenkbeelden, die ook de Egyptische farao’s en de koningen van Babylon tot excessen hebben geleid, zoals we in de Heilige Schrift kunnen lezen.
Hideyoshi voert zijn besluiten vooralsnog niet met geweld uit. In Hirado zijn 120 jezuïeten verzameld en als het Zwarte Schip tenslotte uitvaart naar Macau zeilen slechts drie uitgewezen jezuïeten mee, een feit dat ongetwijfeld ter ore van Hideyoshi is gekomen. Ofschoon Hideyoshi’s gezanten de door de jezuïeten bestuurde districten van Nagasaki, Mogi en Urakami hebben overgenomen, beperken zij zich tot het innen van aan de bevolking opgelegde boete en het tijdelijk sluiten, in plaats van het verwoesten, van de kerken. Als Arima en Omura een beroep doen op Hideyoshi deze steden terug te geven, wat gebeurt, zijn de jezuïeten spoedig weer de feitelijke meesters van Nagasaki, hoewel de stad formeel bestuurd wordt door Arima.
Wanneer de gezant van de capitão-mor Hideyoshi laat weten dat pater Alessandro Valignano in zijn capaciteit van de gezant van de onderkoning in Goa, in Macau wacht op permissie terug te keren in Japan met de vier jonge Kyushu samurai die in 1583 naar Rome zijn gegaan, antwoordt de regent direct dat Valignano meer dan welkom is als diplomaat. Later geeft hij een dozijn jezuïeten in Nagasaki toestemming op te treden als tolken tussen de Portugese verkopers en de Japanse kopers van Chinees goud en zijde.
Onder de bescherming van Hideyoshi’s vrijgeleide, besluit Valignano te riskeren naar Japan te gaan. Hij gaat van boord in Nagasaki, samen met zijn vier reisgenoten naar de paus en een magnifiek assortiment cadeaus uit Rome, Lissabon, ‘Goa Dourado’, en andere delen van het schitterende Oosten waar de Portugezen het voor het zeggen hebben. Valignano reist naar de hoofdstad gekleed in een prachtig gewaad en vergezeld van een aantal negerslaven die gekleed zijn in fluwelen livrei en die gouden kettingen dragen. Hideyoshi bereidt het gezantschap op 3 maart 1591 een plechtige audiëntie in zijn paleis Juraku in Kyoto. De ongedwongen wijze waarop Hideyoshi omgaat met verschillende leden van het gezantschap tijdens het diner, doet denken aan zijn vriendelijke houding in het kasteel van Osaka in 1586. In een vertrouwelijk gesprek maakt Hideyoshi heel duidelijk dat hij bereid is oogluikend toe te zien dat zijn antichristelijke edicts niet worden gehandhaafd als de jezuïeten doorgaan op te treden met bescheidenheid en discretie en zij zich niet meer begeven in anti-Boeddhistische of anti-Shintoïstische acties. Dankzij de voorbeeldige tact van Valignano, die is geholpen door de buitengewone taalkundige vaardigheden van de Portugese jezuïet, João Rodriguez, bijgenaamd ‘Tçuzzu’ (Chin. Tuzu) of tolk, lijken alle problemen te zijn opgelost, maar juist nu de barometer op ‘mooi weer’ staat wordt de missie getroffen door een andere slag, die echter niet zo onverwachts komt als het uitwijzingsbevel van 1587.
De krachtdadige Italiaanse jezuïet Valignano, die nimmer van zijn hart een moordkuil maakte, heeft vanaf de eerste maal dat hij Japan bezocht gewaarschuwd voor mogelijke complicaties als Spaanse missionarissen van de Filippijnen naar Japan zouden komen. In Manila zijn de kerkelijke en burgerlijke autoriteiten, met uitzondering van de jezuïeten, unaniem gekant tegen de erkenning van de claim van de Portugese Kroon zijn padroado ten oosten van Malakka uit te oefenen. Spoedig na de consolidatie van de Spaanse verovering van Luzon met de nederlaag van Limahon in 1575, doen de in Manila gevestigde bedelorden verschillende pogingen vaste voet te krijgen in de Chinese provincies Fukien en Kwangtung, De paus plaatst de Spaanse missionarissen in China onder de spirituele jurisdictie van de Portugese bisschop van China en Japan die zetelt in Macau. Hoewel de pogingen vaste voet te krijgen in China uiteindelijk mislukken, vreest Valignano dat de Spaanse predikheren en minderbroeders onder de aanspraak van patronazgo van de Spaanse Kroon in de Filippijnen en de landen grenzend aan de Chinese Zee, naar Japan zullen komen.
Valignano heeft goede redenen om de komst van de bedelorden naar Japan te vrezen, speciaal daar aan de geestelijke jaloezie nog wordt toegevoegd de Luso-Spaanse rivaliteit op economisch gebied. De Castilianen zijn het er helemaal niet mee eens dat de Portugezen in Macau de fabelachtige rijkdom van de Sino-Japanse handel monopoliseren. Aangezien God en de Mammon, gerepresenteerd door respectievelijk de jezuïeten en de ‘Zwarte Schepen’ in Nagasaki hand in hand werken, is het duidelijk dat de bedelorden eveneens door de samenwerking met kooplieden in Manila vaste voet in Japan willen verkrijgen. Valignano voert vele argumenten aan tegen de komst van Spaanse missionarissen: zij zullen dezelfde beginnersfouten maken als de jezuïeten; de Japanners zullen als zij missionarissen in verschillende habijten zien preken, denken dat er ook religieuze verschillen zijn; er zullen ongetwijfeld bittere disputen ontstaan tussen de jezuïeten en de nieuwkomers en er is geen aartsbisschop, zoals in Goa, om geschillen te beslechten. Er zullen heel veel fouten worden gemaakt voordat de van de Filippijnen en uit Mexico komende missionarissen begrijpen dat zij zich dienen aan te passen aan Japanse gewoonten, wat de meest intelligente jezuïeten uiteindelijk hebben begrepen; Japan is een te arm land om bedelmonniken te voeden en tenslotte: “Tot nu aan toe hadden veel Japanse lords een grote vrees dat wij (jezuïeten) een of ander kwaad tegen Japan beramen, en dat zij toestaan dat de bekeerde christenen in hun leen, achteraf gebruikt kunnen worden ten behoeve van de (Spaanse) koning die ons steunt; want zij kunnen niet begrijpen waarom deze monarch zoveel geld zou uitgeven aan de missie, als het niet het uiteindelijke doel zou zijn hun land in bezit te nemen.” Om al deze argumenten bepleit Valignano met klem bij de generaal-overste van de jezuïeten bij de paus erop aan te dringen per bul bekend te maken dat uitsluitend jezuïeten in Japan werkzaam mogen zijn. Deze bul, dringt hij aan, zou dienen te worden gepubliceerd in Macau en in Luzon, want daar bevinden zich velen die naar Japan willen gaan, “omdat zij waar zij nu zijn te maken hebben met een inferieur ras.” Voorts zal de lokale autoriteiten opgedragen moeten worden hen te beletten naar Japan te vertrekken op straffe van excommunicatie.
Het verzoek van de jezuïeten om een pauselijke bul die de heersende missionaire status van Japan als een monopolie van de jezuïeten dient te bestendigen, vindt weerklank bij paus Gregorius XIII (1572-1585), die op 23 januari 1585 zijn bul Ex Pastoralis Officio doet verschijnen. Koning Filips, die ook door de Jezuïeten is benaderd, ondersteunt de pauselijke bul. Als deze in Goa bekend wordt, geeft vice-rei Dom Duarte de Menezes op 12 april 1586 instructies aan de capitão-mor da Viagem da India e do Japão, Domingos Monteiro, dat geen missionarissen van de Filippijnen of van waar ook Japan mogen betreden. Als Domingos Monteiro missionarissen die geen jezuïeten zijn in Japan mocht aantreffen dan dient hij deze mee te nemen naar Macau. De bisschop van Macau wordt eveneens over de zaak ingelicht. Het ziet er dus naar uit dat de jezuïeten volledig hun zin hebben gekregen, maar niets is minder waar. De aspirant missionarissen in de Filippijnen maken er bepaald geen geheim van dat zij de pauselijke bul zullen negeren.
Ofschoon een paar verdwaalde franciscanen Japan al voor 1590 hebben bereikt, heeft hun verblijf geen sporen nagelaten. De eerste werkelijke kans om het jezuïet-Portugese monopolie in Japan te doorbreken doet zich voor in 1592. In het jaar daarvoor exploiteert een Japanse avonturier, genaamd Harada Magoshichiro de groeiende megalomanie van Hideyoshi, die een uitlaat heeft gevonden in de niet uitgelokte invasie in Korea, door hem ertoe te bewegen een gezant naar de gouverneur van de Filippijnen te zenden die zal vragen de Spaanse kolonie te onderwerpen aan de heer van het Land van de Rijzende Zon. De gezant, die een neef is van Harada, legt de Spaanse gouverneur vertrouwelijk uit dat wat Hideyoshi werkelijk beoogt is de vestiging van wederzijdse winstgevende commerciële betrekkingen tussen Japan en de Filippijnen; bovendien wordt versterking van de missie van de jezuïeten met missionarissen uit de Filippijnen zeer verwelkomd. De Spaanse autoriteiten aan wie de door de oplichters zelf vervaardigde geloofsbrieven zijn overhandigd, zijn daardoor zeer achterdochtig geworden, maar zij zijn thans in de gelegenheid een gezant naar Japan te zenden om de Taiko1 Hideyoshi om uitleg te vragen. Deze taak zal worden vervuld door de dominicaan Juan Cobo en dit is niet de eerste de beste. Hij is de geleerdste Sinoloog van alle Europeanen in Manila. Juan Cobo kent niet minder dan 3.000 Chinese karakters en hij is de auteur van verschillende vertalingen uit en naar het Chinees, ondanks dat hij in 1588 uit Mexico naar Manila is gekomen. Hij landt in juni 1592 in Satsuma en hij wordt door Hideyoshi ontvangen in Nagoya in Hizen. De audiëntie levert niets op, maar curieus is dat Hideyoshi Cobo aan de hand van een globe de positie en de omvang van het Spaanse koloniale rijk heeft aangewezen (een incident dat mogelijk niet zonder betekenis is tegen de achtergrond van wat vier jaren later gebeurt). De dominicaan wordt weggestuurd met een antwoord aan de gouverneur, maar op de terugweg lijdt Cobo schipbreuk en hij sterft in de handen van de koppensnellers van Formosa.
Er zij aan herinnerd dat Nagasaki, na een korte bezetting door Shimadzu van Satsuma in 1586, in het volgende jaar is ingenomen door Hideyoshi, tijdens diens Kyushu-campagne. Het gemeente-bestuur is echter in handen gelaten van een gekozen aantal ouderen, die nog door de jezuïeten zijn voorgedragen. De gezanten van Hideyoshi (bugyo en daikwan) schijnen hun activiteiten te hebben beperkt tot het kopen voor hun meester van een flinke portie van de beste zijde die het ‘Zwarte Schip’ jaarlijks uit Macau aanvoert, een handel waarin, zoals gezegd, de jezuïeten zeer geïnteresseerd zijn. Nagasaki is nog steeds feitelijk Portugees gebied en dit feit wordt door de dominicaanse monnik Juan Coabo en door zijn ontevreden Spaanse compagnons in 1592 Hideyoshi in het gezicht gewreven, als we de jezuïeten mogen geloven. Pater Luis Frois S.J. die, hoe dan ook, in een positie verkeert om zijn lezers verder te informeren, verzekert hen dat de Spanjaarden beweren dat de hinderlijke houding van hun Portugese mede-christenen in Macau en in Nagasaki de belangrijkste reden is dat tot nu toe geen Spaanse handelsschepen naar Japan zijn gekomen. Hideyoshi barst hierop in een echte of gesimuleerde woedeaanval uit; hij zendt afgezanten naar Nagasaki om de Portugezen daar te vertellen te stoppen zich te gedragen of zij de plaats gewapenderhand veroverd hebben en om alle lokale kerken en kerkelijke stichtingen zonder dralen te verwoesten en het hout van de vernielde gebouwen dienen zij af te leveren bij het veldhoofdkwartier van Hideyoshi in Nagoya in Hizen. De bugyo Terazawa Hirotaka wordt in augustus 1592 belast met het onderzoek van de klachten van de door de Portugezen bedrogen Peruviaanse koopman De Solis en anderen, Terazawa verwoest een kerk en ontmantelt een paar huizen en dan accepteert hij een gift van niet meer dan 25 dukaten om van verdere verwoesting af te zien. Terazawa en zijn collega de daikwan Murayama Toan, rapporteren aan Hideyoshi dat de Portugezen door de Spanjaarden belasterd zijn. Hideyoshi die zich vooral bezighoudt met de Koreaanse expeditie, laat de hele zaak vallen. De jezuïeten worden verder met rust gelaten.
Keren we – na dit intermezzo over Nagasaki – terug naar Harada. Deze is door het ongeluk dat de gezant Cobo heeft getroffen, eerder bemoedigd dan ontmoedigd en hij vertrekt aan het hoofd van een tweede gezantschap naar Manila, wat resulteert in het zenden van een andere pseudo-diplomatieke Spaanse missie, deze keer geleid door een franciscaan, Pedro Bautista,die met zijn drie metgezellen in 1593 door Hideyoshi hartelijk wordt ontvangen. De reden voor deze hartelijke ontvangst is dat hij in de Spanjaarden toekomstige com-merciële concurrenten van de Portugezen ziet. Hij wil in staat zijn de begeerde Chinese zijde en goud tegen lagere prijzen te verwerven dan hij in de Nagasaki-handel moet betalen aan de monopolisten uit Macau. De mogelijke voordelen daarvan zijn nu wenselijker dan ooit gelet op de uitgaven voor de kostbare Koreaanse expeditie. Hideyoshi staat daarom de vier franciscanen toe in Kyoto te blijven, in de hoop dat zij een lokaas zullen vormen voor de handelaren uit Manila op dezelfde wijze als de jezuïeten beschouwd worden hand- en span-diensten te verlenen bij de handel met de Zwartre Schepen uit Macau.
De franciscanen zijn buitensporig blij door de klaarblijkelijke vriendelijkheid van de almachtige dictator. Zij celebreren openlijk de Mis en zij gedragen zich ook in andere opzichten of zij in Rome zijn en niet in een land waarin het formeel verboden is het christendom te praktiseren. De jezuïeten en lokale Japanse christenen zijn natuurlijk ontzet over hun roekeloze gedrag en zij waarschuwen hen bij herhaling zich te kleden als Boeddhistische priesters, zoals de jezuïeten doen. De dolle minderbroeders lachen deze waarschuwingen met minachting weg en beroemen zich erop dat zij de gunst genieten van Hideyoshi en zij beschuldigen de jezuïeten zelfs van lafheid.
Een modern schrijver van de Societas Jesu, die zich een meer gematigd oordeel over de gedragingen van de franciscanen in Kyoto kan permitteren dan zijn zestiende-eeuwse collega’s, wijst erop dat er ook iets in hun voordeel kan worden gezegd. De methoden die zij toepassen zijn hoofdzakelijk diegene die met succes zijn toegepast in Mexico, Peru, de Filippijnen en Portugees Brazilië, waar de relatief achtergebleven inheemse cultuur zonder veel problemen kan worden genegeerd en alles wat de mensen geloven en al hun vooroordelen kunnen worden terzijde geschoven om het zaad van het Evangelie te zaaien. Zulke drastische methoden zijn gedoemd te mislukken bij de inwoners van Japan, China en Hindustan, wier cultuur in alle gevallen ouder en in menig opzicht superieur is aan die van het Westen. De jezuïeten hebben zich dit feit eerder gerealiseerd dan hun collega’s als geheel, ofschoon de franciscaan Bernardino de Sahagún dit gezichtspunt in Mexico bekwaam heeft verdedigd door ervoor te pleiten de inheemse beschavingen te accepteren in plaats van deze te vernietigen. En dit standpunt komt overeen met het moedige standpunt van de bisschop Bartolomé de las Casas o.p. ten aanzien van de Amerikaanse Indianen. Dit is een van de redenen waarom de bekeerlingen van de franciscanen meestal kwamen uit de “onwetende en vergeten” lagere klassen; terwijl de jezuïeten hun inspanningen juist concentreerden op de hogere klassen van de maatschappij, wier voorbeeld dan min of meer automatisch door de lagere klassen zal worden gevolgd.
De franciscanen hebben in zekere zin een excuus om te geloven dat Hideyoshi’s verbod van het christendom uit1587 nu in de praktijk dode letter is, maar niet in theorie. Hij heeft hen in plechtige audiëntie ontvangen, zoals hij daarvoor Valignano ontvangen heeft en hij lijkt zijn eigen edict niet al te ernstig te nemen, want hij staat toe dat zijn eigen hovelingen rozenkransen en kruisen dragen en hij ziet oogluikend toe dat er in Konishi Yukinaga in de provincie Higo een massa bekering plaatsvindt. Overigens houden de jezuïeten zich rustig, maar zij zetten hun werkzaamheden in Kyushu voort. Zij hebben in Amakusa een drukpers geïnstalleerd, waarop zij boeken drukken in zowel Europese letters als in Sino-Japanse karakters. En zij voeren religieuze spelen op in hun trainingsseminarie in Arima’s leen, met inbegrip van zogenaamde Boeddhistische priesters die door christelijke engelen worden verdreven. Tenslotte is de nieuw aangekomen bisschop van Japan, Pedro Martins S.J. vriendelijk door Hideyoshi ontvangen. De regent maakt met de prelaat een triomfale rondtocht door de christelijke wijken van het Kyoto-district, ofschoon deze zijn gast halfschertsend zegt dat hij naar Macau dient terug te keren. Hideyoshi lijkt zijn eigen edicten niet al te ernstig te nemen, wat openlijk blijkt tegenover de franciscanen, of minder openlijk bij de jezuïeten. De Spaanse monniken kan wellicht vergeven worden dat zij zich er niet van bewust zijn dat Hideyoshi’s tolerantie van christelijke propaganda direct verband houdt met de winsten die hij hoopt te maken in de handel met Iberische kooplieden. Wat dit aangaat, zet de schipbreuk van de grote galjoen San Felipe op de kust van Shikoku een trein van gebeurtenissen in beweging die de monniken van de Filippijnen ruw zal ontgoochelen en de komst zal voorspellen van Valignano’s Cassandra-achtige voortekenen.
Het rijkgeladen vaartuig heeft in juli 1596 Manila verlaten op weg naar Acapulco, met een lading ter waarde van meer dan anderhalf miljoen zilveren pesos. Het schip raakt door een tyfoon uit zijn koers en strandt 19 oktober 1596 aan de Tosakust. Als het beëdigde getuigenis van bisschop Pedro Martins over de affaire met San Felipe kan worden geloofd, biedt de piloto aan het schip, ondanks zijn beroerde staat, naar Nagasaki te zeilen, maar de commandant (of ‘general’ zoals de Spanjaarden hem noemen) wijst dit aanbod af op aandringen van Fray Juan Pobre, die Japan in het voorafgaande jaar bezocht heeft en die verzekert dat Hideyoshi zich als een vader gedraagt ten opzichte van de Kyoto-franciscanen. Een paar dagen later breekt het schip zijn kiel op de zandbank en de opvarenden en de lading kunnen met moeite aan land komen respectievelijk worden gebracht. De lokale daimyo toont zich alles behalve vriendelijk en daar de Shikoku-samurai’s zich het grootste deel van de lading toe-eigenen (de kustbewoners van ieder Europees land zouden hetzelfde hebben gedaan) zenden de Spanjaarden een delegatie naar Kyoto om de interventie van Hideyoshi in te roepen. Zij zijn er van overtuigd dat deze interventie in hun voordeel zal uitpakken.
De in Japan verblijvende leidende franciscaan, Pedro Bautista, geeft hen niet alleen hoop op succes, maar hij beweegt zijn ordebroeders ook het aanbod van de jezuïeten te bemiddelen op bruuske wijze af te wijzen, want bisschop Pedro Martins zegt de situatie volledig in de hand te hebben. Dezelfde autoriteit laat weten dat de franciscanen zo onhandig bezig zijn dat zij tegelijkertijd de suggestie gebruik te maken van de bemiddeling door de vriendelijke gouverneur van Kyoto, Maeda Genni Hoin Munehisa, afwijzen en zij selecteren in plaats van deze Masuda Nagamori, de minister die is belast met onderzoekingen en die Hideyoshi bedriegt. Als Konishi Yukinaga suggereert dat Masuda een goede tolk meeneemt op zijn onderzoekingstocht, repliceert deze bruusk “als ik de intentie zou hebben om een overeenkomst te bereiken, dan zou ik behoefte hebben aan een goede tong; maar omdat ik alleen maar de buit moet verzamelen, is alles wat ik nodig heb handen.”Dit is geen blijde voorspelling, maar het ergste moet nog komen.
Hideyoshi verkeert in die tijd in een enigszins kritische financiële positie. Ofschoon zowel contemporaine Europese als Japanse auteurs hebben laten weten dat hij een groot persoonlijk fortuin heeft vergaard, door middelen die niet altijd onberispelijk waren, zijn uitgaven waren eveneens bijzonder kwistig. De Koreaanse oorlog (1592-1598) draineert zijn schatkist. De strijd is, na aanvankelijke Japanse successen aan land, niet in het voordeel van Japan verlopen en de Japanse reserves op zee zijn vernietigend verslagen door de grote Koreaanse admiraal Yi Sunsin, een van de bekwaamste maritieme leiders van alle tijden. De Chinezen hebben laat, maar effectief geïntervenieerd en een poging om met hen een overeenkomst te bereiken ten koste van de onfortuinlijke Koreanen, is op niets uitgelopen. De Ming-keizer heeft zich verwaardigd Hideyoshi aan te bieden hem 20 oktober 1596 formeel als koning van Japan te installeren, maar Hideyoshi heeft de schandelijkheid begaan dit aanbod verontwaardigd te weigeren.
Hij is daarom genoodzaakt de oorlog op grotere schaal dan voorheen te hernieuwen, kort na een serie verwoestende aard-schokken in Centraal Japan gedurende de voorgaande maand september, die grote gebieden van de Gokina heeft verwoest, inclusief zijn kostbare nieuwe paleis in Fushimi. In deze omstandig-heden zijn Hideyoshi’s eigen aanzienlijke geldbronnen volledig uitgeput en daarom geeft hij een luisterend oor aan de gezamenlijke voorstellen van Masuda en de oude vijand van de jezuïeten, de hofarts (en souteneur) Seyakuin Hoin, dat nu de tijd is gekomen om de geleden verliezen goed te maken door de lading van de San Felipe te confisqueren, die klaarblijkelijk een gift van de goden is. Indien de jezuïeten te geloven zijn, aarzelt hij enige tijd dit te doen. Bisschop Martins erkent eerlijk dat Hideyoshi een staatsman is wiens weloverwogen politiek met zich brengt dat buitenlandse handelaren eerder worden bevoordeeld dan beroofd; Hideyoshi wenst evenmin de voordelen van de handel met de Filippijnen in gevaar te brengen door willekeurige in beslagname van het Spaanse schatschip.
Terwijl Hideyoshi dus aarzelt en hij de jezuïeten verzekert, wat klaarblijkelijk ernstig is gemeend, dat hij de geconfisqueerde lading terug zal geven als zij hem daar nederig om vragen, gebeurt er een ongelukkig incident dat zijn veranderlijke geest voert in de richting van de antichristelijke inzichten van Masuda, Seyakuin en andere figuren. De Spaanse piloto-mor, Francisco de Olandia, schept in een slecht doordachte poging tegenover de commissioners van Taiko Hideyoshi op over de macht van de Spaanse koning; hij geeft onvoorzichtig aan Masuda toe dat de Spaanse overzeese veroveringen in hoge mate zijn gefaciliteerd door wat wij thans zouden aanduiden met de term christelijke ‘vijfde colonne;’ eerst kwamen de missionarissen het Evangelie verkondigen en daarna verschenen de conquistadores. Deze observaties vallen exact samen met wat de bonzen al sinds 1570 beweren. Deze bewering doet Hideyoshi besluiten dat Masuda en Seyakuin gelijk hebben in hun openlijke veroordeling van de politieke bedreiging van het christendom. In ieder geval is Hideyoshi’s reactie snel en besluitvaardig. Hij veroordeelt de franciscanen tot de dood door kruisiging in Nagasaki, als brekers van de wet van het rijk en als verstoorders van de openbare vrede. Eerst dreigt Hideyoshi alle missionarissen in zijn veroordeling te betrekken, maar hij bedenkt zich spoedig, hoofdzakelijk omdat de jezuïeten nog steeds beschouwt worden als essentiële tussenpersonen voor de handel met Macau en uiteindelijk blijven er 26 veroordeelden over (zes franciscanen, zeventien van hun bekeerlingen en drie Japanse jezuïet-lekenbroeders – (vermoedelijk bij vergissing). Zij worden allen op de koude wintermorgen van 5 februari 1597 op de Japanse wijze in Nagasaki gekruisigd, nadat zij over land van Kyoto via Sakai naar Nagasaki zijn gevoerd, waarbij zij onderweg zijn blootgesteld aan de spot van de bevolking.
Het voorgaande is hoofdzakelijk ontleend aan wat Portugese jezuïeten over de zaak hebben laten weten, want de Spanjaarden en de franciscanen die aan terechtstelling zijn ontkomen hebben ronduit verklaard dat de Portugezen de Spanjaarden hebben betiteld als conquistadores en dat zij de Japanners ertoe hebben aangezet de lading van de San Felipe te confisqueren. Fray Juan Probe (een ooggetuige en passagier op het grote galjoen), heeft met nadruk verklaard dat Hideyoshi’s beslissing de lading te confisqueren genomen is vóór het interview van de piloto-mor met Masuda en niet daarna, zoals de jezuïeten hebben beweerd. De Spanjaarden beweren dat de jezuïeten niet alleen hebben geweigerd ten bate van de franciscanen te interveniëren, toen hen gevraagd werd dit te doen, maar dat zij zelfs de rechter, die de franciscanen heeft veroordeeld, hebben ontvangen. Ofschoon bisschop Martins en zijn landgenoten niet bereid waren deze beschuldigingen formeel onder ede te bevestigen, zijn zij wijd verspreid door het gehele Spaanse koloniale rijk. Boxer betoogt dat de meningsverschillen over de exacte toedracht van de gebeurtenissen in Japan er mede de oorzaak van zijn dat ergernissen tussen Spanjaarden en Portugezen gemakkelijk de kop opsteken.
Zodra het nieuws van de executie van de franciscanen in Manila bekend wordt, zendt de gouverneur van de Filippijnen, Don Francisco de Tello de Guzmán, een gezant, Don Luis Navarrete, om de geconfisqueerde lading van de San Felipe2 op te eisen en om te vragen waarom de franciscanen zijn geëxecuteerd. Hideyoshi antwoordt dat Shinto merg en been vormt van Japanse sociale structuur en dat de missionarissen met hun subversieve christelijke propaganda de gehele nationale structuur hebben bedreigd. De gevolgen van de executie zijn niet zo ernstig als aanvankelijk werd gevreesd, want om een of andere reden houdt de Taiko Hideyoshi zich in. De lokale repercussies zijn niettemin veel ernstiger dan in 1587, honderdtwintig kerken van in totaal enige honderden zijn verwoest en elf van de 125 jezuïeten verlaten het land (tegen drie in 1587). Het overlijden van Hideyoshi in 1598 geeft de jezuïeten nog wat meer adem, maar zij worden door Konishi en Arima met klem geadviseerd geen tekenen van blijdschap te tonen over de dood van de regent. Ieyasu, zijn feitelijke maar niet zijn theoretische opvolger, legt een niet verwachte tolerantie aan de dag, maar wat de jezuïeten het meest schokt is dat de monniken van de Filippijnen opnieuw verschijnen en wel in de onwelkome persoon van Fray Jerónimo de Jesús, een van de overlevenden van de tragedie van het vorige jaar. Hij arriveert in juni 1598 in een zeer doorzichtige vermomming.
Bisschop Martins vertrekt in maart 1597 voor een bezoek aan Goa en Macau. Hij wil de autoriteiten in deze steden ervan overtuigen geen monniken meer naar Japan te zenden. Hij sterft op weg naar Malakka, maar zijn opvolger, Dom Luis Cerqueira, eveneens een jezuïet, bereikt Nagasaki op 5 augustus 1598 en hij blijft het hoofd van de katholieke kerk in Japan gedurende meer dan vijftien bewogen jaren tot zijn dood in 1614. Gedurende al die jaren zijn de monniken uit de Filippijnen het kruis van zijn bestaan, zoals zij dat ook voor Valignano zijn geweest, volgens de bekentenis van de pater-visitator zelf. Beide jezuïeten, zowel als de opeenvolgende onderkoningen, aartsbisschoppen en andere burgerlijke en kerkelijke dignitarissen van Portugees-Indië, schreven herhaaldelijk naar de koning en de paus, waarbij zij bitter klaagden over de ongewenste en onwettige binnendringing van de monniken met de door hen gekoesterde denkbeelden, maar alles tevergeefs. Fray Jerónimo de Jesús proclameert in 1598 publiekelijk dat hij en zijn confraters in Japan zullen blijven, ondanks de paus, koning, prelaat of gouverneur; en bisschop Cerqueira erkent in een brief van november 1604 aan de aartsbisschop in Goa bedroefd dat de franciscanen zich laten voorstaan op hun successen.
De franciscanen worden in hun weerspannige houding ondersteund door de kerkelijke en burgerlijke autoriteiten van Manila. De jezuïet-bisschop klaagt: “zij zijn allemaal heel ernstig de overtocht naar Japan te maken en zij verlangen ernaar, de hemel beware ons daarvoor, Japan spiritueel aan de aartsbisschop van Manila te onderwerpen, en zij willen dat de Spanjaarden evenals de Portugezen handeldrijven.” Hiermee zijn de bedoelingen van de minderbroeders op korte en op lange termijn weergegeven; en de internationale rivaliteit is de belangrijkste reden voor de Spaanse monniken hun bruggenhoofd in Japan te handhaven, ondanks alle pogingen van de Portugese jezuïeten hen te verdrijven.
Valignano, schrijvend in zijn jaarlijkse rapport in oktober 1599, een jaar na Hideyoshi’s overlijden, verbergt niet zijn bewondering voor het staatsmanschap dat de laatste heeft getoond bij het arrangeren van de onbetwiste troonsbestijging van zijn minderjarige zoon Hideyori. Hij beschrijft hoe hij de hoogste macht toevertrouwt aan een raad van vijf ministers (tairo), namelijk de leidende daimyo Tokugawa Ieyasu, Maeda Toshiie, Mori Terumoto, Ukita Hideie en Uesugi Kagekatsu, met de eerstgenoemde als chef. Aan deze uit diverse streken afkomstige personen worden vijf bugyo toegevoegd, namelijk zijn eigen vertrouwde functionarissen, Ishida Kazushige (Mitsunari), Asano Nagamasa, Masuda Nagamori, Nagatsuka Masaie en Maeda Genni Hoin. Met de ministers in de regering, verstevigt hij de betrekkingen met plechtige eden, huwelijksbanden en een voorzichtige verdeling van de geneugten van het ambt en de beloning. De naar Korea uitgezonden troepen worden teruggehaald in overeenstemming met de laatste wil en zijn testament. Ofschoon er onder de terugkerende daimyo rivaliserende groeperingen worden gevormd, breekt er geen strijd uit en enige oude misverstanden tussen Ieyasu aan de ene kant, en Ishida an Konishi aan de andere kant, worden tot tevredenheid van beide partijen geregeld.
Valignano bericht dat Ieyasu ongetwijfeld de primus inter pares is, hij toont zich tolerant en geduldig niet alleen naar potentiële rivalen zoals Ishida, maar ook tegenover vreemde religieuzen. Hij volgt zijn voorgangers voorbeeld door in het bijzonder hoffelijk tegen Padre João Rodriguez te zijn en hij schrijft naar de daimyo van Nagasaki, om deze autoriteit te vertellen dat hij samenwerking dient na te streven met de lokale paters bij het besturen van de haven. Aangemoedigd door dit onverwachte bewijs van welwillendheid, peilt Rodriguez Ieyasu naarr de mogelijkheid de antichristelijke edicten van 1587 en 1597 in te trekken. Ieyasu antwoordt dat het daarvoor nog te vroeg is, zo kort na de dood van Hideyoshi, “maar dat alles op de juiste tijd zal terechtkomen.” Een paar maanden later (februari 1600) schrijft Valignano jubelend dat Ieyasu heeft gezegd dat iedereen vrij is het geloof te kiezen dat hem het beste bevalt en meer specifiek, dat de paters en christenen van Nagasaki niet meer zullen worden lastiggevallen. Het aantal christenen neemt door deze houding van Ieyasu met sprongen toe; alleen in Konishi’s leen Higo worden in zes maanden 30.000 bekeerlingen gedoopt.
Tokugawa Ieyasu levert in oktober 1600 de beroemde slag bij Sekigahara, die hij wint, en hij verkrijgt daarmee praktisch die alleenheerschappij over Japan. Hij wordt in 1603 shogun en start het Tokugawa shogunaat dat tot 1868 zal standhouden, met de Bakufu in Edo, het huidige Tokyo. Kyoto zal tot 1868 de hoofdstad blijven. In 1605 treedt Ieyasu terug als shogun, ten gunste van zijn zoon Hidetada: hij houdt echter tot zijn dood in 1615 de touwtjes in handen.
Na het verraad van Kobayakawa en de lafheid van Mori Terumoto in oktober 1600 moet Ieyasu de schuldigen straffen. Hij beperkt zijn wraakgevoelens door drie curieus gemengde oproerkraaiers te doen executeren: de intrigerende ambtenaar Ishida Mitsunari, de militante Boeddhistische monnik Ankokuji Ekei en de ridderlijke christen daimyo Konishi Yukinaga. Ieyasu heeft eerst getracht Konishi aan zijn zijde te krijgen, door zijn kleindochter uit te huwelijken aan Konishi’s jonge zoon, maar Konishi weigert bij Ieyasu in het gevlei te komen. De jezuïeten ontkennen dat zij een rol hebben gespeeld in de halsstarrige houding van Konishi, zoals de franciscanen beweren. Hoe dit ook zij, de executie van Konishi is een grote slag voor de jezuïeten, want Konishi was niet alleen de machtigste christen daimyo, maar zij vrezen ook dat Ieyasu hen zal verwijten Konishi tegen hem te hebben opgestookt. Deze vrees blijkt ongegrond. Drie daimyô: Kuroda Nagamasa (Fukuoka), Asano Yukinaga (Wakayama) en Hosakawa Tadaoki (Buzen) roepen de jezuïeten op hun werk-zaamheden in hun lenen uit te breiden en Kuroda belooft hen de plaats van Konishi in te nemen als hun advocaat aan het hof.
Ieyasu heeft pater João Rodriguez van Hideyoshi overgenomen als tolk en handelsagent in Nagasaki, die direct verantwoordelijk is aan de shogun. Hij ontslaat de onvriendelijke bugyo Terazawa Shinano-no-kami en hij draagt het gemeentelijke bestuur over de haven op aan een raad van vier belangrijke mannen. Als de goed van de tongriem gesneden Murayama Toan of Antonio, die graag met de jezuïeten in Nagasaki werkt, verneemt dat de paters vrijwel zonder geld zitten, omdat zij geen aandeel hebben ontvangen in de handel van 1603, aangezien de nau die dat jaar uit Macau naar Nagasaki is vertrokken in juli door de Hollanders is gekaapt, geeft Ieyasu de jezuïeten het equivalent van 350 cruzados. Het hof is hierover zeer verbaasd, daar de shogun gewoonlijk nooit iets aan iemand geeft. Ieyasu komt de jezuïeten ook nog op een andere manier in hoge mate tegemoet; hij tekent drie brieven die de jezuïeten en christenen toestaan hun kerken vrij te gebruiken in de steden Nagasaki, Kyoto en Osaka. Dit is een immense stap vooruit; het betekent de intrekking van het verdrijvingsedict van 1587, terwijl de voorgaande concessies vrijwel allemaal verbaal zijn geweest. De jezuïeten realiseren zich dat de welwillendheid van Ieyasu, die een praktiserend Boeddhist is, wordt ingegeven door zijn verlangen – evenals zijn voorganger – de handel met Macau in stand te houden. Daarbij beschouwt ook hij de jezuïeten als onmisbare intermediairs. Ieyasu knoopt ook elders in Japan relaties aan met de jezuïeten. Hij ontvangt padre Pedro Morejon, de rector van het seminarie in Kyoto, die hij tot dan toe niet heeft willen ontvangen, en hij ontvangt de bisschop van Japan, Luis de Cerqueira, in 1606 in Kyoto in audiëntie. De audiëntie wordt beschouwd als een grote triomf voor het christendom, aangezien Cerqueira is ontvangen in zijn capaciteit van jezuïet-bisschop van Japan, terwijl Valignano tevoren door Hideyoshi is ontvangen als gezant van de onderkoning van Portugees-Indië.
Afgezien van een paar lokale vervolgingen in de lenen van Matsura (Hirado), Kato (Higo) en Mori (Yamaguchi), heeft het christendom in Japan nooit meer gebloeid dan gedurende het eerste halfdozijn jaren van de Tokugawa regering. In 1606, kunnen de jezuïeten een christengemeenschap claimen van 750.000 gelovigen, met een gemiddelde jaarlijkse groei van vijf- of zesduizend en Nagasaki kan zich meten met Manila en Macau om de titel “Rome van het Verre Oosten.
1 Door Hideyoshi aanvaarde titel
2 In 1602 vertrekt het galjoen Santo Espiritu uit Manila naar Mexico. Het schip zoekt beschutting tegen de weersomstandigheden in de haven van Urado in Tosa en het ontsnapt het lot van de San Felipe zes jaar eerder, door zich uit de haven te vechten.