Hoofdstuk 1.
De vereniging van Portugal met Spanje:
1.0. Koning Sebastião (1557-1578)
Geschreven door Arnold van Wickeren
Toen koning Dom João III (1521-1557) op 21 juni 1557 stierf, had hij al zijn negen kinderen overleefd. Tijdens de lange regering van João o Piedoso heeft de Portugese zeemacht in de Indische Oceaan zich verder ontwikkeld, is Diu veroverd en tweemaal heldhaftig en met succes verdedigd, hebben de handelsrelaties met Siam een grote vlucht genomen, is in Macau vaste voet aan de kust van China verkregen, is Japan door Portugezen ontdekt en is de zeer winstgevende Sino-Japanse handel in Portugese handen gekomen, is de Braziliaanse kust bezet en is er in São Salvador da Baía (de Todos os Santos) een centrale Braziliaanse regering gevestigd. Onder de regering van João III is ook de Portugese inquisitie ingesteld, en is de Societas Jesu naar Portugal gekomen, welke kloosterorde het toezicht krijgt op het Colégio das Artes van de Universiteit van Coimbra en op het onderwijs in Brazilië en de Oriënt. Mede door geldgebrek is de militaire aanwezigheid in Marokko sterk verminderd. Ook zijn de winsten op de specerijenhandel en de goudontvangsten van de Minakust gedaald en is aan Karel V, Heilig Rooms Keizer en tevens koning (Carlos I) van Spanje, die geen middel schuwt om zijn zwager geld afhandig te maken, 350.000 cruzados betaald, om de vermeende Spaanse rechten op de Molukken af te kopen.
Dom João III overlijdt op 11 juni 1557 ten gevolge van een beroerte. De enige wettige erfgenaam uit het Huis Avis is zijn kleinzoon Sebastião, het in 1554 geboren kind van João, de vijfde zoon João III, en Juana, zuster van Philips II. Het driejarige kind wiens vader 18 dagen voor zijn geboorte is overleden, is lichamelijk en geestelijk zwak. João’s weduwe Catarina de Austria, de jongste zuster van koning Carlos I van Spanje, zal optreden als regentes. Carlos I die teruggetrokken leeft in Yuste, zendt de jezuïet Francisco Borja y Aragón, de toekomstig derde generaal (1565-1572) van de Societas Jesu, naar Portugal om zich te laten informeren over de daar levende denkbeelden over de troonopvolging. Hij verneemt dat Dona Catarina en haar adviseurs van mening zijn dat Don Carlos, geboren uit het huwelijk van Philips II met Maria, een dochter van João III, de erfopvolger van Sebastião is, waardoor Spanje en Portugal onder dezelfde vorst zouden worden verenigd.
In het verleden zijn verschillende pogingen gedaan het Iberisch schiereiland te verenigen. Tot aan de vijftiende eeuw heeft Castilië, de centrale macht op het Schiereiland, getracht alle Iberische monarchieën onder zijn opperheerschappij te brengen. De politieke en economische expansie van Portugal en Aragón bewerkstelligen dat ook zij hun rol spelen in het streven naar eenwording. Wat Portugal aangaat is koning Manuel de drijvende kracht geweest. In feite wordt de eenheid van het Schiereiland in alle daarop liggende landen als een ideaal gezien; ondanks een staatkundige scheiding van honderden jaren, beschouwen zij zich als een integraal deel van Hispania: het heidense Hispania van de Romeinen; het christelijke Hispania uit de latere periode van het Romeinse Rijk of van het Visigotische koninkrijk, voor de laatste maal verenigd onder de moslims. In de late Middeleeuwen groeien dialecten uit tot afzonderlijke talen en ontstaat op het Iberisch schiereiland nationalisme, die pogingen tot hereniging in de weg staat.
Dona Catarina, die de kleine Sebastião opvoedt, omdat zijn moeder, nadat zij weduwe was geworden, naar Spanje is teruggekeerd, is volgens velen in Portugal te Spaans gezind. Zij belast een Spaanse dominicaan met de opvoeding van haar kleinkind. Inquisiteur-generaal kardinaal Henrique, een broer van koning João III, die de spil wordt van het verzet tegen Dona Catarina, benoemt echter in zijn plaats de Portugese jezuïet Amador Rebêlo, die later rector en hoogleraar in de humanioria en de theologie zal worden aan het jezuïetencollege in Coimbra. Hij leert zijn pupil lezen en schrijven. Henrique, die eerst zeer wantrouwend stond tegenover de Societas Jesu, wordt later een groot aanhanger van de jezuïeten. In 1558 vraagt Henrique paus Paulus IV het door de jezuïeten geleide Colégio Espírito Santo in Évora de status van universiteit te geven. De paus komt aan deze wens tegemoet en op 1 november 1559 krijgt het college de status van universiteit onder formele supervisie van de Societas Jesu. De groei en bloei van deze orde heeft ook de steun van de jonge koning Sebastião; hij zal de orde zijn hele leven genereus blijven steunen.
Nadat Dona Catarina vijf jaar regentes is, doet zich een gebeurtenis voor die het haar mogelijk maakt af te treden, wat zij al veel eerder heeft willen doen. Op 4 maart 1562 slaat sjarif Mulay Muhammad Al-Mutawakkil, met een grote strijdmacht het beleg voor Mazagão, de Portugese vesting aan de kust van arokko bij het huidige El-Jadida. Het is een modern leger dat over belegeringswerktuigen beschikt en waarin ook Europese specialisten van de genie, voor het voeren van oorlog met mijnen, zijn opgenomen. De aanval van de moren lokt een ferme reactie van Lissabon uit; er worden in korte tijd versterkingen op de been gebracht. Er is zoveel animo voor deelname aan de strijd in Afrika, dat er zelfs gegadigden moeten worden afgewezen. Onder bevel van capitão Ruy de Carvalho biedt het tot 2.600 man versterkte garnizoen 85 dagen lang heldhaftig weerstand aan de meest furieuze aanvallen. Noch de vijandelijke artillerie, noch hun mijnen, noch een list, noch hun overmacht kan de tegenstand van de Portugezen overwinnen. Uiteindelijk blazen de moren, die grote verliezen hebben geleden, op 7 mei de aftocht. De Portugese overwinning in Marokko, dat het laatste glorieuze Portugese wapenfeit in de Magreb zal blijken te zijn, heeft een enorme weerklank niet alleen in Portugal, maar in heel Europa en wordt zelfs op het Concilie van Trente (1545-1563) plechtig herdacht. In Portugal maakt het wapenfeit heel wat los: de politiek van vermindering van de Portugese militaire aanwezigheid in Marokko van Dom João III die – hoewel onvermijdelijk – destijds zeer omstreden was, wordt in de nationale euforie als een jammerlijke vergissing beschouwd. De stemming in het land is van dien aard dat Dona Catarina zonder bezwaar haar regentschap (eindelijk) kan overdragen aan kardinaal Henrique. De Cortes bepaalt dat hij zich zal laten bijstaan door en adviesraad van twaalf personen, maar geen van de voorgestelde leden is voor de regent acceptabel. Hij herbenoemt de secretaris van Dom João III, Pedro de Alcáçova Carneiro, die door Catarina ontslagen is. Met de opvoeding van Sebastião belast hij de Portugese jezuïet, de ascetische Frei Luís Gonçalves da Câmara.i Zijn broer Martim, ook een jezuïet, is de slecht gehumeurde escrivão da puridade, die de koninklijke huishouding bestiert. De beide broers schermen de jonge koning af van de buitenwereld en trachten hem te trainen voor de plichten die hem wachten. In 1565 loopt Sebastião een of andere ziekte op, waardoor hij impotent zou zijn geworden. In 1569 laten zijn artsen weten dat hij er verstandig aan doet niet voor zijn achttiende jaar te trouwen, waarin hij trouwens helemaal geen zin heeft, mogelijk heeft zijn onvermogen eraan bijgedragen dat hij al zijn belangstelling voor vrouwen, zo hij die ooit bezeten heeft, verliest. Criticasters wijten Sebastião’s gebrek aan belangstelling voor het huwelijk aan de invloed van de jezuïeten aan het hof. Naast de twee broers Luís en Martim Gonçales da Cámara, zijn dat Leão Henriques, een neef van de broers, die rector wordt van drie colleges, voordat hij provinciaal overste wordt, en de Spanjaard Miguel de Torresii, De kritiek op de jezuïeten komt Sebastião’s moeder Juana in Spanje ter ore. Zij zendt Francisco Borja s.j. naar Lissabon om Luís Gonçalves als leraar van Sebastião te ontslaan. Hij faalt in zijn opdracht, omdat de jonge koning zich heftig verzet tegen de verwijdering van zijn geliefde leraar. Sebastião ontwikkelt zich tot een vroegrijpe, eigenzinnige, impulsieve en wispelturige puber, die het ontbreekt aan realiteitsbesef. Zijn oudoom, de kardinaal heeft dan geen invloed meer op hem en hij is ook weinig geneigd iets van zijn grootmoeder Cataruina aan te nemen. In 1569 voert hij onverwachts wijzigingen door in zijn regering en gelast hij de restauratie van het oude paleis van de citadel (alcáçova) van Lissabon, waar hij gaat resideren. Een uitbraak van de pest verdrijft hem naar Sintra en Alcobaça, waar hij de tomben van de koningen van het Huis van Avis laat openen, om boven hun botten in gepeins te verzinken. Als hij in het voorjaar van 1570 naar Lissabon kan terugkeren, inspecteert hij een nieuwe militie die is opgericht om de stad tegen een mogelijke protestantse invasie te beschermen.
Lissabon heeft echter niets te duchten van protestanten; het echte gevaar komt van de zijde van de Ottomaanse Turken. In een poging de Venetianen te verdrijven uit het oosten van de Middellandse Zee, zijn zij geland op Cyprus, hebben 9 september 1570 Nicosia bezet en belegeren Famagusta. Paus Pius V verenigt een aantal landen in een verbond, waarbij de Kerkelijke Staat, de republieken Venetië en Genua, alsmede de hertog van Savoie en de Hospitaalridders van Sint Jan op Malta zich op 25 mei 1571 aaneensluiten in de tegen de Turkse dreiging gerichte Heilige Liga. De bondgenoten brengen een grote vloot bijeen, waarover Philips II zijn halfbroer, Don Juan de Austria, wiens militaire ervaring beperktiii is, tot admiraal aanstelt. Hij wordt bijgestaan door de Venetiaan Sebastiano Venier en door de Romein Marco Antonio Colonna. Don Juan, de onwettige zoon van keizer Karel V en een Duitse wasvrouw,iv is na het overlijden van zijn vader door Philips II als zijn halfbroer erkend en hij heeft ook van hem zijn naam ontvangen. De geallieerde vloot die bestaat uit meer dan 200 schepen, verzamelt zich in de Golf van Patras, nabij Lepanto, in Griekenland. De numeriek sterkere Turkse vloot staat onder bevel van Mehmet Ali Pasa, Muhammad Saulak, gouverneur van Alexandrië, en Uluj Ali (Deyv van Algiers). Op 15 september zeilen de schepen van de Liga naar Corfu en op 7 oktober nadert de in vier eskaders gesplitste vloot de Ottomaanse schepen. Na een gevecht dat 5 uur duurt, waarbij Mehmet Ali Pasa sneuvelt, hebben de christenen de volledige overwinning behaald. Zij hebben 117 Turkse galeien buitgemaakt, 30.000 vijanden met hakmessen omgebracht en 12.000 christenslaven bevrijd. Een groot aandeel in de overwinning heeft de commandant van de reserve vloot, de Spaanse admiraal Alvaro de Bazán, marqués de Santa Cruz, die in 1580 de vloot zal aanvoeren bij de verovering van Portugal door de hertog van Alba. De slag is van grote invloed op het Europese moreel en hij wordt vereeuwigd door schilders als Titiaan, Tintoretto en Veronese, maar de praktische waarde is gering, want in 1573 geeft Venetië Cyprus over aan de Turken, die het eiland 300 jaar zullen besturen. Voor Sebastião, die zo gaarne de ongelovigen zou bestrijden, is het sneu dat er geen Portugese oorlogsschepen aan de slag hebben deelgenomen. Portugal is pas klaar met zijn vloot tegen de Turken in 1572, dus nadat de Slag van Lepanto is gestreden. De Portugese vloot komt in het geheel niet in de Middellandse Zee in actie tegen de Turken, omdat zij in september 1572 in een storm wordt verwoest.
Als kind beïnvloed door de nationale euforie na de overwinning op de moren bij Mazagão en betreurend dat in 1541 het Fortaleza Santa Cruz do Cabo Gué bij Agadir** is gevallen en dat zijn grootvader de Marokkaanse steden Azamor (1542)**, Safi (1542)**. Alcácer Ceguer (1549)** en Arzila (1550)** heeft opgegeven, droomt Dom Sebastião ervan een groot legeraanvoerder tegen de ongelovigen in Marokko te worden. Zijn droom wordt nog versterkt door de overwinning bij Lepanto in 1571. Zijn patriottische uitgangspunt zal opnieuw leiden tot het ontstaan van een Marokkaanse droom in Portugal en naar de terugkeer van de Afrikaanse politiek van weleer. Sebastião zal pogen het Portugese Rijk in Marokko te verwerkelijken, waarin zijn voorgangers niet zijn geslaagd. Helaas is de jonge koning, die met 14 jaar meerderjarig is geworden en heerst over een enorm imperium, niet rijp voor het uitoefenen van macht. Het ontbreekt hem zowel aan intelligentie, als aan gezond verstand. Heel vroeg rijp, mystiek, vol verbeeldingskracht, heel gepassioneerd, maar kinderlijk, groeit hij uit tot een hoogmoedige, ijdele, impulsieve en megalomane persoon. Heel zijn leven zal hij ernaar streven zijn fysieke conditie te verbeteren, opdat hij een goed soldaat zal zijn. Hij zal dat worden en hij zal de mooiste dood krijgen die een soldaat zich maar kan wensen.
Terwijl Sebastião droomt over zegepralen in Afrika, is de invloed van de jezuïeten Câmaras op zijn hoogtepunt en Dona Catarina heeft haar vertrek naar Spanje aangekondigdvi. Zij wordt overreed te blijven, omdat zij nog enige invloed op de jonge koning heeft, ofschoon zijn bezoeken aan haar niet altijd vreedzaam verlopen. De gemeenteraad van Lissabon dringt er te vergeefs bij de koning op aan dat hij zijn jachtpartijen staakt, in het huwelijk treedt en zijn adviesraad uitbreidt. In 1574 vraagt Dona Catarina haar neef Philips II zijn dochter aan Sebastiâo uit te huwelijken, waarop Philips niet ingaat.
Ondertussen houdt de jonge koning zich al enige tijd met Noord-Afrika bezig. Hij verlangt ernaar zo spoedig mogelijk naar Marokko te gaan voor een eerste treffen met de moren. Hij brengt, na in Évora een autodafe, waarbij 17 mensen worden verbrand, te hebben bijgewoond, zijn eerste bezoek aan de Algarve. De nabijheid van Afrika wakkert zijn verlangen naar glorieuze daden aan. Hij benoemt Rodrigo de Sousa, de held van Mazagão tot gouverneur van Tanger. Maar hij is teleurgesteld over zijn prestaties en hekelt hem, met het resultaat dat Sousa zich in de strijd gooit en sneuvelt. Sebastião stelt vervolgens een familielid tot capitão van Tanger aan. Het is de bastaard António, het enige kind van Dom Luís, een broer van Dom João III, Hij is het gevolg van een slippertje van Dom Luís met een joodse vrouw en is bekend onder de naam Prior van Crato. Later verlaat de koning Lissabon voor de Algarve, vanwaaruit hij kardinaal Henrique laat weten van plan te zijn over te steken naar Marokko. Hij benoemt de kardinaal tot regent, zolang hijzelf in Afrika verblijft. Sebastião steekt 24 augustus 1574 met een kleine schare van 2.000 man over naar Ceuta. Hem staat op dat moment geen veroveringsoorlog voor de geest; hij wil slechts het terrein verkennen waar hij in de toekomst zijn krachten met die van de moren zal meten. Hij wil weten wat oorlog is en hoe die in zijn werk gaat. Sebastião zal drie maanden in Ceuta blijven. Hij zal deze benutten voor het maken van verkenningstochten onder zijn vijanden; hij trotseert daarbij het gevaar en oefent zijn armen in het hanteren van wapenen. Op de terugweg naar de Algarve, doet hij Tanger aan en ontslaat daar de Prior van Crato. Hij doet ook een geïmproviseerde poging de adel op te roepen voor de strijd tegen de ongelovigen, die wordt genegeerd. De gecombineerde inspanning van Philips II en koningin Catarina brengt de koning terug in Lissabon.
Bij de jonge koning heeft zich het waanidee vastgezet, dat hij van een veldtocht in Afrika, zal terugkeren in Portugal. Er doet zich voor hem een heel gunstige gelegenheid voor in Marokkaanse zaken te interveniëren als er in de jaren 1574 en 1575 in Marokko, na het overlijden van Mulay Abdallah, een burgeroorlog heerst. Met Turkse hulp verdrijft Mulay ‘Abd-el-Malik in 1575 zijn broer, Mulay Muhammad Al-Mutawakkil, dezelfde die in 1562 de Portugezen in Mazagão twee maanden heeft belegerd, uit Fez. De verdreven Mulay Muhammad vlucht naar Mazagão en stelt zich daar onder bescherming van de Portugezen. De verdreven sjarif vraagt hulp aan de Portugezen, naar welk verzoek Sebastião wel oren heeft en waarvoor hij Spaanse steun wil verwerven. Hij brengt daartoe in december 1576 een bezoek aan Philips II in Guadalupe, waar hij zonder adviseurs verschijnt. Hij dingt naar de hand van Philips’ dochter en pleit voor een gezamenlijk Luso-Spaans optreden in Marokko in de vorm van een expeditie tegen Larache. Hij treedt hiermee in de voetsporen van zijn grootvader Dom João III, die zich inzake Marokko tot Karel V wendde. Philips is behoedzaam wat het huwelijk van zijn dochter betreft, want hij heeft van zijn ambassadeurs in Lissabon vernomen dat Sebastiâo in 1576 door vele doktoren wordt behandeld. Ook schijnt hij – in de ogen van Sebastião – niet te begrijpen dat de veiligheid van het Iberisch schiereiland vergt dat Spanje en Portugal beslissende invloed hebben in Marokko, terwijl met het aan de macht komen van Mulay ‘Abd-el-Malik, het land min of meer een Turks protectoraat is geworden, wat zeer bedreigend is voor het Iberisch schiereiland. Het gerucht gaat zelfs dat Mulay ‘Abd-el-Malik toe zal staan dat de Turken van Larache een vlootbasis maken, waardoor zij een bedreiging gaan vormen voor de Portugese verbindingen met Indië. Philips II heeft echter de handen vol aan de bestrijding van de opmars van de protestantse ketterij in Europa en zit bovendien zeer krap bij kas; hij heeft in 1575 voor de tweedemaal een moratorium op Spanjes staatsschulden moeten afkondigen en hij voelt niets voor een avontuur in Marokko. Pas onder de Bourbons zal Spanje zijn roeping in dat land weer volgen. Om de zoon van zijn zuster Juana niet helemaal met lege handen weg te zenden, belooft hij galeien, manschappen en voorraden voor de expeditie tegen Larache. Sjarif Mulay ‘Abd-el-Malik geeft zich veel moeite Philips II ervan te overtuigen dat er geen Turks gevaar bestaat en hij slaagt erin Spanje definitief te doen afzien van steun aan Portugal. Het gebrek aan Spaanse steun leidt er niet toe dat Sebastão zich herbezint op zijn onderneming. Portugal zal zich geheel alleen in het grote avontuur storten. Het zal er weliswaar zijn ondergang vinden, maar het zal niet tekortschieten in dat wat het – gegeven zijn ligging op het Iberisch schiereiland – beschouwt als zijn plicht: beletten dat er in Marokko een groot rijk wordt gesticht onder het teken van de halve maan en het verdedigen van het Portugese imperium tegen de hervatting van het Turkse offensief. Portugal negeert zowel Philips’ argumenten als zijn bemiddelingspogingen om de vrede te bewaren. Er ontstaat een patriottisch elan, waarin de natie achter haar jonge koning aanloopt naar Marokko.
Tijdens de regering van Sebastião gaat de Portugese expansie in de wereld door, zonder dat de zwakke vorst hierop veel invloed uitoefent. Hoewel aan de Portugese aanwezigheid overzee later aandacht zal worden geschonken, worden de hoofdzaken hier samengevat.
In Azië komt Macau, nadat de Portugezen zich daar in 1557 hebben mogen vestigen, in enige jaren tot grote bloei en ook de handel met China en Japan floreert. De voor de Europese markt uit Azië aangevoerde specerijen zijn afgestemd op de vraag en omdat zij niet meer zeldzaam zijn is de prijs van oosterse producten in belangrijke mate gedaald. Hiermee heeft de handel een regulier karakter gekregen. De Portugese handelaren in Azië verdienen het meest met het vervoer van goederen tussen de Aziatische havens en met hun scheepvaart om de Kaap naar Europa. In Oost-Afrika heeft Moçambique, op welk eilandje in 1558 het nieuwe fort São Sebastião, met kwartieren voor 1.000 man, is gebouwd en dat ook beschikt over een kapel, een ziekenhuis en opslagplaatsen, zich ontwikkelt tot een belangrijke aanloophaven in de Carreira da India. Zijn capitão, die verantwoording schuldig is aan de vice-rei van de Estado da India, is belast met het toezicht van de handel op de Zambezi, maar ofschoon er capitães zijn benoemd in de plaatsen Quelimane, Sena en Tete, wordt er weinig vooruitgang gemaakt met de penetratie naar het binnenland, waar de monomotapa heerst. In 1569 zet het Portugese hof een grote expeditie naar het binnenland op touw, onder leiding van de nieuwe van de vice-rei onafhankelijke gouverneur Francisco Barreto. De expeditie loopt uit op een fiasco; veel expeditieleden sterven aan ziekte en uitputting of komen om in gevechten en de leider beneemt zich ontgoocheld het leven. Het gebied van de Zambezi wordt in 1570 overrompeld door de Zimba, maar in 1574 bereiken de Portugezen Manica waar zij – tegen hun verwachting in – maar weinig goud vinden.
In West-Afrika is het koninkrijk Kongo, waarmee de Portugezen aanvankelijk hartelijke relaties onderhielden, tot anarchie vervallen, nadat Mani-Kongo Diogo in 1556 verslagen door de Ngola, de heerser van een ten koste van Kongo expanderend rijk ten zuiden van de Rio Dande, alsmede door invallen van de Jaga. De jezuïeten oefenen met succes druk uit op de Portugese regering om een missie uit te zenden naar de opkomende macht. De expeditie, onder leiding van Paulo Dias de Novais, arriveert in 1560 in Angola, maar het zal nog tot 1574 duren voordat een tweede expeditie São Paulo de Luanda, de eerste Europese stad ten zuiden van de evenaar sticht. Verder naar het noorden, is de Portugese handel geconcentreerd in gefortificeerde factorijen aan de Minakust, op het eiland Arguim, gelegen in de gelijknamige golf aan de kust van het huidige Mauretanië en op de andere eilanden voor de kust van West-Afrika: Madeira en Porto Santo, Cabo Verde, São Tomé, en Principe. Madeira en Porto Santo zijn aan het begin van de expansieperiode gekoloniseerd door meest kleine boeren, de eilanden van Cabo Verde zijn gekoloniseerd door een gemengde bevolking, deels Portugees, deels Afrikaans, op São Tomé en Princípe wonen in hoofdzaak slaven die op de suikerplantages te werk zijn gesteld. Op het vasteland van West-Afrika onderhouden de Portugezen vriendschappelijke relaties met de bevolkingen rond hun factorijen; zij streven niet naar verovering maar naar vriendschap met de plaatselijke heersers, opdat deze Portugese handelaren en missionarissen welkom heten. Het Portugese handelsmonopolie aan de kusten van West-Afrika wordt tijdens het bewind van Sebastião voornamelijk uitgedaagd door andere naties. Nadat het de Fransen in 1552 verboden is zonder lettre de marque, de Peperkust aan te doen, wordt hun plaats ingenomen door de Engelsen. Na 1559 verschijnen er opnieuw Franse piratenschepen, weer gevolgd door de Engelsen. . In 1560 verwerpt koningin Elizabeth (1558-1603) nadrukkelijk het Portugese monopolie en Engelse zeelieden trachten slaven voor Spaans Amerika te verkrijgen aan de kusten van Guinée, ter bescherming waarvan zij hun eigen factorijen trachten op te zetten. De eerste is John Hawkins, die in 1562-1563 ervaart dat aan de stille kusten van Senegambia en Sierra Leone, gemakkelijk negers kunnen worden gevangengenomen. In 1565 daarentegen, weten inheemsen en Portugezen Hawkins te verdrijven. Zijn voorbeeld wordt gevolgd door anderen en in de jaren 1569-1571 zijn bijna alle Engelse schepen aan de kust van Guinée slavenhalers. In 1566 dreigt kardinaal Henrique e Portugese havens te sluiten voor Engelse schepen en in 1567 tracht George Fenner de haven van het Kaapverdische eiland São Tiago in te nemen. In 1569 worden alle Engelse eigendommen in Portugal geconfisqueerd, waarna de legale handel tussen beide landen voor twee jaar komt stil te liggen. Portugal beveelt dat zijn schepen nog uitsluitend in konvooi mogen varen en dat schepen van 30 ton of meer bewapend dienen te zijn. In februari 1572 wordt onderhandeld over een Anglo-Portugees verdrag, dat eerst in 1576 tot een akkoord leidt. De Engelsen mogen vrij handeldrijven in de archipels van Madeira en de Azoren, maar over deusten van Guinée en Barbarije is niets bepaald. Desondanks is er vanaf 1576 nog nauwelijks sprake van Engelse indringers aan de kusten van Guinée. De Anglo-Portugese problemen smelten weg als Sebastião eindelijk een aanleiding meent te hebben zich met de zaken van de Magreb in te laten.
Bemoedigd door de belofte van zijn oom Philips II, zijn expeditie tegen Larache met galeien, manschappen en voorraden te ondersteunen, brengt Dom Sebastião een expeditiemacht op de been. Hij leent hiervoor geld van kooplieden in Lissabon, christenen en joden en zoekt troepen in Rome en Spanje. De kardinaal legt uit protest tegen de gunsten die de jonge koning de cristãos novos verleent zijn ambt van inquisiteur-generaal neer. De koning heeft hen toegezegd dat zij niet automatisch hun bezittingen verliezen, als hun handel en wandel door de inquisitie zal worden onderzocht. De Senado da Câmara van Lissabon tracht te bemiddelen. De koning wordt echter onvoorwaardelijk gesteund door de Conselho de El Rei, welke raad bestaat uit jonge edelen die de koning vleien. Als koningin Catarina in februari 1578 sterft, nadat Frei Luís Gonçalves al in 1575 is heengegaan en zijn broer Martim als gevolg van een paleisintrige het veld heeft moeten ruimen, is er niemand meer die nog enige matigende invloed op de jonge koning kan uitoefenen. Tegen de adviezen van zijn oudoom kardinaal Henrique en zijn oom Philips II, maar met steun van paus Gregorius XIII, gaat de koning onverdroten voort met de opbouw van zijn expeditiemacht. In mei arriveren in Lissabon bijna 3.000 Duitsers en Nederlanders; zij zijn door Conrad Roth gerekruteerd. Hij heeft de koning daarvoor 400.000 cruzados tegen 8% per jaar geleend, tegen onderpand van het inkomen van het pepermonopolie in Indië gedurende drie jaar. Zij worden gevolgd door troepen, die de desperado Sir Thomas Stukeley in Rome heeft mogen werven, door de paus te beloven dat hij met hun hulp de bevolking van Ierland zal doen rebelleren tegen hun protestantse koningin. Er worden vier regimenten Portugezen gerecruteerd, naast 2.000 geharde veteranen. In juni zeilt Sebastião met zijn troepen naar Tanger en Arzila, waar de strijdmacht in 2.000 tenten overnacht. Hij trekt op 29 juli met 15.000 man voetvolk, 1.500 ruiters, bijna 1.000 wagens en karren met voorraden en duizenden noncombattanten, onder wie hele zwermen meisjes naar Alcácer Quibir, waar slag geleverd wordt tegen een numeriek veel sterkere vijand, die onverwacht over geschut blijkt te beschikken en daarmee dood en verderf zaait in de Portugese rangen. Bovendien vergeet Sebastião leiding te geven, hoewel hij dapper vecht. Na een urenlange strijd zijn de Portugezen volledig verslagen. In de slag komen, naast Sebastião, ook sjarif Mulay ‘Abd-el-Malik en diens, door hem verdreven, voorganger Mulay Muhammad, die aan Portugese kant heeft gestreden, om. Daarom is de slag de geschiedenis ingegaan als de “Slag van de Drie Koningen.” Aan Portugese zijde zijn circa 8.000 man omgekomen en bijna 15.000 man gevangengenomen, onder wie de gehele Portugese adel; nauwelijks 100 man weten te ontkomen naar Arzila.
i Luís Gonçalves da Câmara stamt uit een adellijke en invloedrijke familie op Madeira, waarvan verschillende leden zich hebben ingezet voor de verdediging van de Portugese posities in Marokko (zie deel VII, § 3.1) Een van zijn broers wordt de eerste graaf van Calheta. Luís is opgeleid aan de Sorbonne (1535) en is een humanist van naam. Simão Rodrigues de Azevedo, de kwieke provinciaal-overste van de Societas Jesu in Portugal, belast hem met de leiding van het jezuïetencollege Santo Antão in Coimbra, maar ontslaat hem na een ruzie binnen een jaar, om hem nederigheid en discipline bij te brengen. Kort daarna vergezelt hij Frei João Nunes Barreto s.j., de toekomstige patriarch van Ethiopië naar Noord-Afrika, waar de twee jezuïeten zich vijf maanden lang bekommeren om de noden van christenslaven van de moslims. Na zijn missie naar Marokko zal Luís Gonçalves de biechtvader worden van João III en van de kroonprins. Hij zal worden belast met een missie naar Rome, waar hij de vertrouweling wordt van Ignatius van Loyola. Bij een tweede missie naar Rome zal hij de assistent worden van de tweede generaal-overste van de jezuïeten, Diogo Lainez. Terug in Portugal zal hij worden belast met zeer delicate diplomatieke opdrachten en is hij tot zijn overlijden in 1575 de huisonderwijzer en biechtvader van de jonge koning Sebastião.
ii Miguel de Torres s.j. is door de stichter en eerste generaal van de Societas Jesu, Iñigo de Loyola, vroeg in de jaren vijftig belast met een zeer delicate opdracht hem te rapporteren over de gedragingen van Simão Rodrigues, de provinciaal overste van de Societas Jesu in Portugal.
iii .Don Juan de Austria heeft in de zomer van 1568 korte tijd moorse piraten in de Middellandse Zee bevochten en daarna heeft hij een opstand van Moriscos in Granada onderdrukt.
iv Barbara Blomberg geheten
v later Bey
vi volgens Dauril Alden (pag. 81) heeft Dona Catarina zich al in 1562 in een Spaans klooster teruggetrokken, nadat zij de macht had overgedragen aan kardinaal Henrique