Categorieën
Portugees kolonialisme

Legale en illegale handel; gezanten en missionarissen. De relaties met het koninkrijk Benin

Deel 9 Index

Hoofdstuk 2.

De relaties met het koninkrijk Benin

2.2. Legale en illegale handel; gezanten en missionarissen

Geschreven door Arnold van Wickeren

Na de sluiting van de factorij in Ughoton ontwikkelen São Tomé en Príncipe zich tot de uitvalsbases van de Portugese handel met de Slavenrivieren, die overigens al van start gegaan is in 1494, toen capitão Álvaro de Caminha drie schepen van 30 ton, die zijn eigendom zijn, naar de Slavenrivieren heeft gezonden. Zijn voorbeeld is al ras gevolgd door andere gezagsdragers en kapitaalkrachtige kolonisten van São Tomé en na 1500 ook van die van Príncipe. In juli 1499 stelt de opvolger van capitão Álvaro de Caminha in een brief aan koning Manuel de kroon voor de Minakust van alle benodigde slaven te voorzien en in 1500 sluit de nieuwe capitão van São Tomé, Fernão de Mello, een soortgelijk voor hem zeer voordelig contract. Mello zal van de Casa da Mina 16.000 manilhas ontvangen om deze in de Slavenriveren tegen slaven en peper te ruilen. Later ontvangt Mello nog eens 1.877 manilhas van de factor in Ughoton, evenals een hoeveelheid boeien en slavenijzers. In feite is sprake van een conto a meta, waarbij Mello schepen en bemanningen beschikbaar stelt en de kroon ruilwaren levert. Het contract heeft Fernão de Mello geen windeieren opgelevert; hij schijnt er schatrijk van te zijn geworden. Omdat het contract slechts betrekking heeft op de Slavenrivieren en niet tevens op het koninkrijk Benin is Mello niet in staat São Jorge van voldoende slaven te voor-zien. Hij verzoekt koning Manuel ook toegang tot Benin, `opdat daar met slaven geladen karvelen rechtstreeks naar São Jorge kunnen zeilen.’ Afonso Caldeira, capitão-geral aan de Minakust, klaagt in zijn brief van augustus 1513 dat hij niet in staat is de door de Casa da Mina gevraagde hoeveelheid goud te leveren, omdat het hem ontbreekt aan voldoende ruilwaren, waarmee hij vooral slaven bedoelt. Caldeira heeft dat jaar een karveel naar Benin gezonden, maar dat heeft vijf maanden over de reis gedaan, wat volgens hem het dubbele is van de benodigde tijd. Hij wijdt de vertraging aan de onwil van de oba prompt slaven te leveren. Hij schrijft onder deze omstandigheden vier karvelen nodig te hebben om voldoende slaven in Benin te kunnen gaan halen. Het al dan niet terechte verwijt dat de oba bij de levering van slaven vertragingstactieken toepast, leidt tot frictie tussen de Portugezen en de oba en zelfs tot een incident. In 1514 wordt er een stuk geschut gestolen van een karveel dat in de Beninrivier ligt. Voor koning Manuel is het incident aanleiding de handel met Benin voor een periode van vier jaar te gunnen aan António Carneiro, capitão van Príncipe, onder de voorwaarde dat hij voldoende slaven aan de feitor van São Jorge aanbiedt.

Aldus wordt Príncipe gedurende enige jaren de belangrijkste Portugese uitvalsbasis voor de handel met Benin. De feitor van Príncipe laat drie karvelen, waarvan de bemanning voor een groot deel uit negers bestaat, op Benin en de Slavenrivieren varen. Deze en andere karvelen van de koning brengen slaven van Príncipe naar São Jorge. De factor van Príncipe ontvangt een derde van de opbrengst van iedere slaaf die aan São Jorge wordt verkocht, voorzover deze onder de voorwaarden van het contract valt. Omdat het aantal slaven dat door de oba kan worden geleverd niet onbeperkt is, heeft koning Manuel bepaald dat kolonisten van São Tomé slechts met toestemming van Carneiro in de Beninrivier slaven mogen kopen. De kolonisten van São Tomé, waarvan de eerste in 1504 bestaande parochie twintig jaar later al is uitgegroeid tot een vila en waarvan de expanderende suikerindustrie grote aantallen slaven nodig heeft, ergeren zich eraan dat hun belangen ondergeschikt zijn gemaakt aan die van de machthebbers van het kleine Príncipe. Ook de oba is weinig ingenomen met de regulering van de slavenhandel ten gunste van Carneiro. Hij wil zijn slaven verkopen aan de hoogstbiedende, onverschillig wie dat is. Hij heeft voorheen betere zaken gedaan met de handelaren van São Tomé dan hij nu doet met de functionarissen van São Jorge en Príncipe. De oba spreekt daarom met de kooplieden van São Tomé af de oude praktijken voort te zetten en Carneiro moet ervaren dat zijn schepen wel erg lang in de Beninrivier moeten wachten totdat zij volgeladen zijn met slaven.

In 1516 treft de kapitein van een van Carneiro’s karvelen in de Beninrivier een schip uit São Tomé van naar schatting 100 ton, terwijl de kapitein daarvan een vergunning voor een vaartuig van 40 ton kan tonen. De kooplieden aan boord van het betrapte schip hebben de oba en zijn veador, genaamd Osodin, omge-kocht met geschenken ten waarde van 50 slaven, waarna de oba heeft bevolen alle markten voor hen open te stellen, wat inhoudt dat zij mogen kopen wat zij willen. Carneiro’s kapitein protesteert te vergeefs en bij zijn vertrek wordt hij ontboden bij Osodin, die bij afwezigheid van de oba Benin-stad bestuurt. Hij wordt, gelet op de waardevolle geschenken die de kooplieden van São Tomé hem hebben gegeven, gewaarschuwd voortaan niet met lege handen te komen. Het volgende jaar klaagt de factor van Príncipe bij Carneiro dat de concurrentie ondervonden van kooplieden van São Tomé de prijs van slaven in Benin opdrijft. De autoriteiten van Benin zijn zeer wel in staat de rivaliserende Portugezen van elkaar te onderscheiden. Zij stellen naar eigen believen bepaalde markten open voor deze of gene partij, waarbij degene die de hoogste prijs biedt of het kostbaarste geschenk meebrengt het meest welwillend wordt behandeld.

In 1516 brengt de oba een nieuwe verfijning aan in het systeem van gescheiden markten, door aparte markten in te stellen voor manlijke en voor vrouwelijke slaven. Gegadigden worden tot een markt toegelaten nadat zij het daarover zijn eens geworden met de autoriteiten van Benin. Al spoedig blijkt dat veel gemakkelijker toestemming wordt verkregen slavinnen te kopen dan mannelijke slaven, waarnaar de vraag veel groter is. Een paar jaren later kondigt oba Ozolue een totaal verbod af op de uitvoer van mannelijke slaven; wellicht wil hij niet dat in oorlogstijd mankracht het land verlaat. De pogingen van Portugal verschillende belang-hebbenden aan de handel met Benin te doen deelnemen, worden dus door de oba beantwoord met het besluit handel te drijven met wie hij verkiest, waarbij hij bepaalt wat er verhandeld wordt en onder welke voorwaarden dat geschiedt.

Wrijvingen tussen de Portugese slavenkopers en enkele uitbar-stingen van geweld, zoals de diefstal van een scheepskanon zijn voor de oba aanleiding in 1514 gezanten naar koning Manuel te zenden. Zij dienen te klagen over het gedrag van zijn onderdanen in Benin en zij moeten antwoord geven op de beschuldigen van de capitão-geral aan de Minakust en de capitão van Príncipe, dat de oba de levering van slaven traineert. Een geheel andere zaak die de gezanten dienen aan te snijden, is de bekering van de oba en zijn volk tot het christendom en het hiermee verbandhoudende verzoek van de oba hem vuurwapens, waaronder een kanon, te leveren. Nadat oba Ozolue twintig jaar geleden de Portugese suggestie te vragen om de komst van enige missionarissen, heeft genegeerd, zou hij nu genegen zijn deze in zijn land te verwelkomen. De oba zou bereid zijn zich te laten dopen, omdat hem niet ontgaan is dat de vreemde religie de belangstelling heeft gewekt van zijn onderdanen die veel contact hebben met de Portugezen. De kroniekschrijver João de Barros is echter van oordeel dat de oba niet zozeer uitziet naar het doopsel, maar dat hij zijn positie tegenover zijn buurlanden met Portugese hulp wil versterken. De vorst staat in die tijd onder grote militaire druk van zijn vijanden en het is hem niet ontgaan dat de Portugezen het koninkrijk Congo eerst militair te hulp zijn geschoten nadat de manicongo zich tot het katholicisme had bekeerd. Portugese vuurwapens zullen hem een beslissend voordeel op zijn vijanden bezorgen. Het ontvangen van het doopsel, waarop de Portugezen bij herhaling bij hem en de andere leden van de koninklijke familie hebben aangedrongen, zal hem niet alleen vuurwapenen bezorgen, maar zal ook zijn aanzien doen stijgen.

Het gezantschap bestaat uit twee personen, door de Portugezen aangeduid als Dom Jorge en Dom António. Het zijn dus kennelijk christenen. Om de kosten van hun reis te bestrijden, hebben zij twaalf slaven bij zich, die zij kunnen verkopen als zij geld nodig hebben. De oba geeft hun nog vier andere slaven mee voor de kapitein van het schip waarmee zij naar Portugal zullen zeilen. Niet tevreden met de betaling pikt deze zes slaven van de gezanten in en als Dom Jorge, de oudste van beiden, tegen deze diefstal protest aantekent, neemt de kapitein wraak door het tweetal hun maaltijden te onthouden. Na nog verder door de kapitein te zijn afgeperst komen zij in beklagenswaardige toe-stand in Lissabon aan. Hun situatie verbetert daar enigszins, doordat zij voor hun levensonderhoud van koning Manuel een kleine toelage ontvangen. De boodschap van de oba brengen zij over via ’s konings secretaris, António Carneiro. Hij belast zijn dienaar António de Ceiros, de latere escrivão op Príncipe, met de ondersteuning van beide zwarte boodschappers. Carneiro, die als capitão van Príncipe groot persoonlijke belang heeft bij de handel met Benin, doet de zaken met de gezanten snel af en in november 1514 kunnen zij naar Benin terugkeren. Bij hun vertrek ontvangen zij van koning Manuel kleren ten geschenke: een capuchon, een wambuis, een kniebroek van rode stof, een rode hoed en nog enige fraaie kledingstukken. Het succes van hun missie is bescheiden; aan de vraag naar missionarissen wordt direct voldaan; twee priesters zullen met de boodschappers meereizen naar Benin en zij zullen alle benodigdheden voor de eredienst, waaronder drie kostbare kazuifels van satijn en damast en andere misgewaden, meebrengen, maar wapens worden de oba vooralsnog geweigerd, totdat zal blijken dat zijn bekering ernstig bedoeld en blijvend van aard is. In de brief van Dom Manuel voor de oba, die Dom Jorge in ontvangst neemt, wordt de oba aangespoord zich te laten onderrichten in de christelijke leer. Als hij een goed en gelovig christen wordt, zal Manuel hem niets weigeren. Hij kan dan vuurwapens, waaronder een kanon, krijgen om zijn vijanden te verslaan. Maar deze kunnen hem nu nog niet verstrekt worden, omdat Gods wet verbiedt wapens aan niet-christenen te leveren. In dezelfde brief spreekt Manuel zijn ongenoegen uit over de wijze waarop de handelsbetrekkingen tussen Benin en de Portugezen zich ontwik-kelen. De oba wordt aangeraden toch vooral zaken te doen met de kapiteins van Carneiro’s schepen. Koning Manuel zal blij zijn met zulk een bewijs van vriendschap, waarvan Benin en de oba zelf ook de vruchten zullen plukken.

De oba reageert prompt op Manuels brief door het zenden van een nieuwe ambassadeur, in Portugese documenten aangeduid als Pero Barroso. Hij is een Edo, die waarschijnlijk als falador (tolk) werkzaam is geweest in de handel met de Portugezen aan de Minakust. In deze hoedanigheid is hij in 1516 op een van Carneiro’s schepen teruggekeerd naar Benin. Hij heeft bij zijn doop de namen aangenomen van de Portugees Pero Barroso, van wie bekend is dat hij rond 1502 een officiële functie in São Jorge da Mina heeft bekleed. Hij is geenszins de enige Edo die maatschappelijk vooruitkomt door zijn participatie in de handel met de Portugezen. Bekend is de carrière van Fernão de Velha, een Edo-slaaf, die na als tolk gediend te hebben op schepen die tussen São Jorge en Benin varen, benoemd wordt tot factor in Benin, naast de door de koning benoemde feitor. Na drie jaar als zonadig te hebben dienstgedaan, herkrijgt hij zijn vrijheid en keert in 1509 met zijn Edo-vrouw en twaalf slaven van hemzelf naar São Jorge terug.

Als Pero Barroso in de herfst van 1515 in Lissabon arriveert, moet hij evenals zijn voorgangers koning Manuel vragen om kleding en geld en bij vertrek ontvangt hij ook een kostuum van rode stof, wat in Benin een teken is van zijn hoge status. De inhoud van de boodschap die hij voor de oba meebrengt, is niet bekend, maar we weten iets over een andere brief die Barroso bij zich heeft. Deze is gericht aan Duarte Pires, die samen met João Sobrinho van Príncipe en hun tolk, de bekeerde Edo Gregorio Lourenço, in Benin-stad woont. Mogelijk treedt het tweetal in Benin op als belangenbehartigers van capitão António Carneiro van Príncipe. Daarnaast adviseren zij de oba in militaire zaken en nemen met hun vuurwapens zelfs deel aan zijn veldtochten. In zijn antwoordbrief aan koning Manuel van oktober 1516 schrijft Pires dat hij en zijn kameraden weer betrokken zijn bij een veldtocht van de oba. Uit het antwoord kan worden afgeleid dat Dom Manuel Pires opgedragen heeft de oba een voorstel over te brengen over de levering van vuurwapens. Hij moet hem ook op het hart drukken het werk van de twee missionarissen te onder-steunen. Pires antwoordt Manuel dat hij diens opdrachten heeft uitgevoerd en dat de oba hem verzekerd heeft van zijn achting voor koning Manuel en van zijn steun aan beide missionarissen.

De priesters worden inderdaad goed ontvangen door de oba. Als zij in augustus 1515 in Benin arriveren, begeleidt een afgezant van de oba hen naar het legerkamp van de vorst, waar ook Pires en Sobrinho zich bevinden. Tijdens de veldtocht, die duurt tot augustus 1516, wordt met de oba niet over diens bekering gesproken, `want hij heeft rust nodig voor een groot mysterie als dit,’ maar eenmaal in zijn hoofdstad teruggekeerd, zendt hij een van zijn zonen en enkele andere vooraanstaande lieden naar de priesters, om van hen te leren lezen en om te worden gedoopt. Zij leren waarschijnlijk de cathechismus in het Portugees lezen en maken daarbij goede vorderingen. De oba geeft ook opdracht in Benin-stad een kerk te bouwen. Hoewel de bewoners thans nog de plaatsen in de stad (Ogbelaka, Idumweri en Akpakpava) weten aan te wijzen waar vroeger katholieke kerken, waaronder de kathedraal van Santa Cruz, zouden hebben gestaan, is daarvan geen enkel archeologisch spoor te bekennen. De regentijd heeft waarschijnlijk verhinderd dat vóór oktober 1516 met de bouw is begonnen en in die maand begint de oba weer een veldtocht, waaraan Pires, Sobrinho en de twee priesters deelnemen.

Uit een brief van de dienstdoende capitão van Príncipe aan António Carneiro blijkt dat oba Ozolue eind 1516 of begin 1517 tijdens zijn campagne tegen de Uromi door zijn oorlogsmoede krijgers om het leven is gebracht. Zijn geweldadige dood is tevens de oorzaak van het mislukken van de missieactiviteiten. Ozolue schijnt weliswaar te zijn opgevolgd door zijn gedoopte zoon Esigie, maar deze is nog een jongen. De feitelijke macht komt in handen van Osodin en Uwangue, in die tijd de machtigste figuren in het paleis. Zij maken een eind aan de vernieuwingen die de weinig geliefde vorst had willen doorvoeren. Uit de aard van de plechtigheden bij de begrafenis van Ozolue en uit die bij de troonsbestijging van Esigie blijkt dat katholieke riten geen enkele rol spelen. Vermoedelijk is de gedoopte nieuwe oba ras naar het geloof van zijn volk en zijn voorvaderen teruggekeerd. De beide priesters zijn vermoedelijk kort na Ozolues dood over-leden of uit Benin vertrokken, wat kan worden afgeleid uit het vervolg van de gebeurtenissen.

Op 30 mei 1517 arriveert de vicaris van São Tomé, padre Diogo Bello, met drie andere priesters op Príncipe, waar zij zich willen inschepen naar Benin, om de jonge oba te bekeren. Zij schijnen geregeld te hebben dat zij eind augustus 1517 naar Benin zouden zeilen. Van hen ontbreekt sindsdien elk spoor. Als zij al in Benin zijn aangekomen, dan zijn zij niet in hun opzet geslaagd, want het zal nog 20 jaar duren voordat de Portugezen opnieuw een poging zullen wagen de oba en diens volk te bekeren. In de tussentijd is de christelijke invloed in Benin minimaal; er wonen slechts een handvol gedoopte vrije Edo en enige slaven, die gedoopt zijn toen zij in Portugese dienst waren. Dat Gregorio Lourenço, de kameraad van Duarte Pires, zijn nieuwe geloof in zekere zin trouw is gebleven, blijkt daaruit dat hij in 1526 een slavin als aalmoes aan de kerk van São Tomé afstaat. In de boeken van de schepen die op Benin varen komt ook de naam Dom António voor. Hij is, evenals Gregorio Lourenço, een tolk. In 1522 zullen beide tolken overigens ruim 18 meter stof ontvangen voor hun diensten verleend aan een Portugees schip dat handel drijft met Benin. Zonder priesters en zonder kerkgebouw moeten de gedoopte Edo slechts in naam christenen zijn geweest.

Omdat de missieactiviteiten hebben gefaald, verstrekken de Portugezen Benin geen vuurwapenen. Integendeel, zij nemen strenge voorzorgsmaatregelen om te voorkomen dat wapens van São Tomé en Príncipe naar Benin worden gesmokkeld, of dat zij worden gestolen van schepen die in de Beninrivier liggen. Over het algemeen hebben de maatregelen effect; de grote overwin-ningen die de legers van Benin in de 16e eeuw behalen, kunnen niet worden toegeschreven aan het gebruik van vuurwapenen.

Koning Manuel mag dan wel bij de oba bepleit hebben toch vooral zaken te doen met de kapiteins van Carneiro, maar erg veel resultaat heeft dit niet gehad; schepen van São Tomé blijven, met openlijke medewerking van de autoriteiten van Benin, inbreuk maken op Manuels monopolie op de slavenhandel met Benin en de Slavenrivieren. Dit neemt echter niet weg dat Carneiro tijdens de duur van zijn contract aanzienlijke aantallen slaven van Benin naar Príncipe overbrengt. Zo arriveert in 1516 een schip met 280 en in 1517 een met 182 slaven. Geschat wordt dat de drie schepen van Carneiro, die vier maanden doen over de heen- en terugreis naar Benin, jaarlijks meer dan 1.000 slaven van Benin naar Príncipe hebben overgebracht. Slechts de helft van hen wordt verkocht aan de factor van São Jorge, die de aangeboden slaven streng keurt, omdat gebleken is dat de zwarte kooplieden aan de Minakust geen enkele slaaf kopen met een lichamelijk gebrek of een niet gave huid. De afgekeurde slaven worden tewerkgesteld op São Tomé of Príncipe of naar Portugal verscheept.

De omvang van de deels clandestiene handel van São Tomé met Benin is moeilijker te schatten. De indringer die in 1516 door een van Carneiro’s kapiteins werd betrapt, had alleen al meer dan 400 slaven gekocht. Gelet op de stijgende vraag van São Tomé naar slaven en op de militaire campagnes van 1515 en 1516, die de oba grote aantallen krijgsgevangenen heeft ver-schaft, moet de slavenhandel van São Tomé in die jaren zeer omvangrijk zijn geweest. Dit kan bovendien worden afgeleid uit de gestegen prijs van en de export naar Benin van grote hoeveelheden manilhas. Zoals al eerder is vermeld, stijgt de prijs van een doorsnee slaaf in 1517 tot 57 manilhas. Een van Carneiro’s schepen voert in een enkele reis niet minder dan 13.000 manilhas aan, wat meer is dan wat aan feitor Bastiam Fernandez in twintig maanden is afgeleverd.

Ook de handel in ivoor stijgt; in december 1514 verkoopt Carneiro’s factor in Lissabon 385 slagtanden en in augustus 1517 heeft de kapitein van Carneiro’s schip Oliveira opdracht zoveel mogelijk ivoor te kopen. Hij keert op Príncipe terug met 187 olifantstanden, die hij heeft geruild voor 1.623 manilhas. Ook de indringers van São Tomé hebben grote belangstelling voor ivoor. De gestegen Portugese vraag naar dit artikel vereist een geregelde aanvoer daarvan naar het paleis van de oba. Er ontstaat een aparte klasse van jagers op olifanten, die werken met in gif gedoopte pijlen.

Tegen de tijd dat Carneiro’s contract met de kroon afloopt, gaan zijn zaken niet voorspoedig. Zijn winsten verschrompelen door stijgende prijzen, de verlangens van de oba en de ongeoorloofde concurrentie van de kooplieden van São Tomé. Hij wenst in 1518 zijn contract dan ook niet te verlengen. Hiermee valt de handel met Benin geheel in handen van de triomferende handelaren van São Tomé. Lang zullen zij niet van hun overwinning kunnen profiteren. Omdat zij in gebreke blijven São Jorge van voldoende slaven te voorzien, waarmee zij ‘de goudhandel ondermijnen’, halen zij zich de gram van koning Manuel op de hals. De koning wil terugkeren naar de situatie waarbij de kroon zelf weer recht-streeks handeldrijft met Benin. São Tomé wordt uitgekozen als vestigingsplaats voor een koninklijke factorij, omdat het eiland gunstig ligt ten opzichte van Benin en er omdat er, gelet op de rijkdom die de handelaren van São Tomé zich in de handel met Benin verworven hebben, kennelijk vanaf dit eiland uitstekende zaken met Benin te doen zijn. Dankzij de export van suiker naar Europa en de handelsbetrekkingen met Benin, de Minakust en Congo heeft het eiland zich ontwikkeld tot een middelpunt van handel en scheepvaart. Bovendien kan de factor profiteren van zeer ervaren en aan het klimaat aangepaste zeelieden.

In februari 1519 worden regimentos vastgesteld die de handel met Benin langs de hiervoor geschetste lijnen regelen; zij zullen eind van dat jaar in werking treden. De kosten van de vaart op Benin dienen te worden verlaagd; het loon van de zeelieden, dat wordt uitbetaald in slaven, dient verminderd te worden; afhankelijk van hun rang ontvangen de zeelieden zes tot twee slaven per jaar. De factor en de zijnen moeten trachten de prijs van slaven omlaag te krijgen, onverschillig of zij worden gekocht tegen manilhas, kleding, of koraal. Om de aanvoer van slaven naar de Minakust te bevorderen, ontvangen de factor van São Tomé en zijn ambtenaren 1 procent van de opbrengst van elke naar São Jorga da Mina gezonden en daar geaccepteerde slaaf. Slaven vormen voor de factorij op São Tomé de belangrijkste handels-waar; hetgeen ook blijkt uit de zinsnede `nosso trato dos espravos da Ilha de Sam Tomé’ in het regimento van de feitor. Deze wordt ook bevolen oog te hebben voor alle andere voor ruil aan de Costa da Mina geschikte goederen, zoals coris, grijze kralen, neteldoek en kledingstoffen. Voor de Europese markt dienen te worden gekocht: ivoor en roodhout, een houtsoort die zijn waarde ontleent aan de verfstof die daaruit gewonnen kan worden en die het eerst door schepen van Carneiro uit Benin in Portugal is aangevoerd. De factor krijgt ook het consigne dat voor een jonge gezonde slaaf niet meer dan 40 manilhas mag worden betaald. Als zal blijken dat voor dit bedrag geen slaven kunnen worden gekocht, zal de Portugese factor op São Tomé bereid zijn meer te betalen. De handelspositie van de kroon komt nog meer onder druk te staan door de particuliere handel op Benin, die de kroon niet heeft verboden.

Manuel geeft ook gedetailleerde aanwijzingen voor de behande-ling van en de beschikking over slaven. Direct na aankoop moeten zij gebrandmerkt worden in de rechterarm, ten teken dat zij eigendom zijn van de koning van Portugal. Zolang ze nog aan boord zijn van een schip dat in de Beninrivier voor anker ligt, dienen zij streng te worden bewaakt. Zodra voldoende slaven zijn gekocht dient het schip direct te vertrekken naar São Tomé, waar zij tewerk kunnen worden gesteld op de koninklijke plantages, totdat de besten in kleine lokale scheepjes naar de Costa da Mina en de rest in grotere schepen, die de oceanen kunnen bevaren, naar Portugal wordt verscheept. Uit vrees dat slaven zich aansluiten bij het groeiende aantal gevluchte lotgenoten die São Tomé onveilig maken en een bedreiging vormen voor het Portugese gezag op het eiland, mag geen nieuw verworven slaaf lang op São Tomé blijven, tenzij hij geschikt is om als opzichter op te treden. Er zullen veel slaven aan deze eis voldoen, want São Tomé kan nog veel slaven gebruiken.

2.3 São Tomé en Príncipe en de relaties met Benin ten tijde van João III (1521-1557).