Hoofdstuk 7
Expansie van het Império Português (1515-1521)
7.3 Malacca
Geschreven door Arnold van Wickeren
Nadat Diogo Lopes de Sequeira in 1509 er niet in is geslaagd met Malacca, het belangrijkste handelscentrum van Zuidoost-Azië, commerciële betrekkingen aan te knopen, heeft Afonso de Albuquerque de stad in 1511 veroverd. De verdreven sultan Mahmoed Shah heeft vervolgens het koninkrijk Johore gesticht en vanuit zijn nieuwe hoofdstad op het eiland Bintan(g) in de Riau-Lingga archipel, tracht hij telkens opnieuw de Portugezen uit Malacca te verdrijven (zie deel V, par. 2.6 en hfdst.3). De sultan blijft voorlopig in verschillende opzichten een bedreiging voor de Portugese positie in Malacca vormen: hij belegert zo nu en dan de stad vanuit het door hem beheerste directe achterland; hij hindert de aanvoer van levensmiddelen ook over zee en hij maakt van zijn hoofdstad op Bintan een commercieel centrum dat Malacca veel concurrentie aandoet. Omdat zijn vazallen hem trouw zijn gebleven, slaagt Mahmoed Shah erin de controle over het aanbod van exportproducten als peper, tin en goud weer in handen te krijgen. Malacca heeft veel te lijden van de hindernis-sen die Johore de Portugese handel met China in de weg legt en van de pogingen die de sultan doet om Javaanse jonken die voorheen rijst naar Malacca transporteerden naar Bintan te lok-ken. Maar Portugees Malacca, met zijn goede accommodatie en zijn grote traditie van commerciële activiteit, blijft een sterke aan-trekkingskracht uitoefenen op Aziatische kooplieden. Voor de handel met Oost-Azië zijn Johore en Portugees Malacca ge-duchte concurrenten van elkaar. Voor hun handel met West-Azië krijgen zij beide te maken met een nieuwe concurrent, namelijk Achin (Atjeh), een kleine, maar zich razendsnel ontwikkelende piratenstaat, die zich ontworsteld heeft aan de opperheerschappij van Pedir en die in korte tijd is uitgegroeid tot een belangrijke haven voor de handel met West-Azië. In 1513 heeft Fernão Peres de Andrade een grote Javaanse vloot vernietigd, waardoor Mahmoed Shah van Java geen hulp meer te verwachten heeft. Een groot nadeel is dat de Noordjavaanse kuststeden nauwelijks nog schepen hebben voor hun levendige handel op Malacca. De Portugezen proberen de handelsrelatie met Java te herstellen, waarbij zij een voorkeur aan de dag leggen voor door Hindoe-vorsten bestuurde rijken. In 1512 heeft de poging van António de Abreu en Francisco Serrão, de eerste Portugezen die naar de Molukken zeilen, bij een bezoek aan Soenda Kalapa (het latere Batavia) een handelsrelatie aan te gaan met de Hindoevorst van Pajajaran, geen succes, maar als João Lopes (de) Alvim na de vernietiging van de Javaanse vloot met een eskader de havens van Noord-Java aandoet, is hij ook in moslimsteden welkom en kan Tomé Pires (zie Deel V, pag. 80-81) ongehinderd gegevens noteren over de commerciële mogelijkheden in die steden.
De in 1515 met Lopo Soares de Albergaria naar Indië gekomen nieuwe capitão van Malacca, Jorge de Brito, ontpopt zicht kort nadat Jorge de Albuquerque zijn ambt aan hem heeft overgedra-gen, als een zeer tyrannieke bestuurder. Het gevolg is dat veel inwoners de stad ontvluchten. Deze problemen zijn voor de ver-dreven sultan Mahmoed Shah aanleiding een poging te doen zijn verloren hoofdstad te heroveren. Hij brengt een grote strijdmacht op de been om Malacca te belegeren. Hij bouwt een fort te Pago, slechts enkele mijlen stroomopwaarts aan de Muar. Dit fort gebruikt hij als uitvalsbasis voor zijn aanvallen op Malacca. Vanachter aangelegde verschansingen valt hij bij herhaling de stad aan en brengt de Portugezen danig in het nauw. Albergaria zendt Dom Aleixo de Meneses met 300 man naar Malacca, om de stad te ontzetten. Als de met speciale volmachten bekleedde Dom Aleixo daar in april of mei 1518 aankomt, blijkt de situatie verwarrend. Mahmoed Shah heeft kort daarvoor desperate po-gingen gedaan de Portugezen te verdrijven, waarbij hij weer hulp heeft ontvangen van zijn Javaanse bondgenoten. De Portugezen hebben weten stand te houden, ondanks de onder hen levende tweedracht. De oorzaak van de verdeeldheid is de volgende: capitão Jorge de Brito is gestorven en zijn zwager Nuno Vaz Pereira heeft zich als zijn opvolger opgeworpen, maar dit wordt betwist door António Pacheca. Hun twist heeft het garnizoen in twee kampen verdeeld. Dom Aleixo stelt orde op zaken; hij ver-zoent beide kemphanen met elkaar en wijst een derde, Afonso Lopes da Costa, als capitão en Duarte de Mello als capitão-mor aan.
Als Fernão Peres de Andrade na zijn bezoek aan China in 1518 Malacca aandoet, verdedigt de stad zich opnieuw tegen de aanvallen van Mahmoed Shah. Fernão Peres weet troepen te ontschepen en met vereende krachten worden de belegeraars genoopt zich terug te trekken op hun fort te Pago en zich daarin te verschansen. Spoedig daarna worden zij daaruit verdreven en keert Mahmoed Shah naar Bintan terug.
Zodra Dom Aleixo en Fernão Peres, vermoedelijk in mei 1519 naar Cochin zijn vertrokken, valt Mahmoed Shah de stad weer aan. Hij beschikt over een leger van 1.500 man en werpt ook veel olifanten in de strijd. Bovendien valt hij met 60 schepen Malacca ook vanuit zee aan. De Portugezen beschikken over niet meer dan 200 man, van wie velen ziek zijn. Ook in andere opzichten is het garnizoen slecht voorbereid op de verdediging van de stad. De vijand lanceert een krachtige aanval, die drie uur aanhoudt, maar uiteindelijk moeten de aanvallers zich terugtrek-ken. Daarna belegert Mahmoed Shah de stad 20 dagen lang. Hij geeft het beleg op nadat hij bijna een kwart van zijn manschap-pen verloren heeft. De goed verschanste Portugezen, met hun superieure geschut, betreuren het verlies van maar 18 man. Mahmoed Shah verandert nu van taktiek. Hij tracht te beletten dat Malacca met levensmiddelen bevoorraad wordt. Besloten wordt een aanval te doen op de uitvalbasis van Mahmoed Shah, het fort aan de Muar. Ondanks heldhaftige weerstand, dringen de Portugezen het fort binnen en doden de meeste verdedigers. Zij maken 300 kanonnen, waaronder een aantal van brons, buit; daarna verwoesten zij het fort grondig. Na deze overwinning van 1519 is Malacca enige tijd gevrijwaard tegen aanvallen.
De met Diogo Lopo de Sequeira mee naar Indië gekomen nieuwe capitão van Malacca, Garcia de Sá, krijgt opnieuw te doen met een zich in fort Pago verschanst hebbende Mahmoed Shah. Garcia de Sá besluit het fort aan te vallen. Als António Correa na zijn geslaagde bezoek aan het Birmese Martaban de stad aandoet, beschikt hij over voldoende middelen om dit voornemen uit te voeren. Hij verzamelt 30 schepen en 400 man, onder wie 150 Portugezen en geeft het bevel over de expeditie aan António Correa. Al bij de eerste aanval geeft fort Pago zich over. Er worden 20 kanonnen buitgemaakt. De sultan trekt zich terug naar Pago-stad, op de hielen gezeten door de Portugezen. Mahmoed Shah blijkt in Pago te beschikken over een strijdmacht van 2,000 man en een aantal krijgsolifanten. Ondertussen zijn Correa’s schepen de Muar opgezeild en onder dekking van het scheepsgeschut lukt het de tegenstanders uit Pago te verdrijven. Hierna wordt de stad geplunderd en in brand gestoken, maar sultan Mahmoed Shah ontsnapt op de rug van een olifant en trekt zich terug op Bintan.
In 1521 arriveert Jorge de Albuquerque, de tweede capitão van Malacca, opnieuw in de stad. Hij is in 1519 met 14 schepen uit Lissabon vertrokken, om de strijdkrachten in Indië te versterken. Hij wordt eerst belast met een expeditie naar het Sumatraanse Pacem, voor welks sultan hij in 1514 een opstand heeft onder-drukt. Na zijn terugkeer in Malacca treft Jorge de Albuquerque voorbereidingen voor een aanval op Mahmoed Shah op Bintan. Met 18 schepen en 600 man zeilt hij naar het eiland, dat moeilijk te benaderen en goed gefortificeerd is. Hij zet troepen aan land en onderneemt een aanval op het fort, maar wordt teruggesla-gen. Er sneuvelen 20 man en anderen lopen verwondingen op. De aanval wordt afgeblazen en de Portugezen schepen zich in.