Categorieën
Portugees kolonialisme

Mislukte kerstening en ongebreidelde handel in slaven

Deel 9 Index

Hoofdstuk 3.

De betrekkingen met Congo en Angola

3.1. Mislukte kerstening en ongebreidelde handel in slaven

Geschreven door Arnold van Wickeren

De Portugese missionarissen boeken weinig resultaat met hun bekeringsarbeid. Van de priesters die gezond in Congo aanko-men, sterven velen al spoedig door het ongezonde klimaat. Scholefield citeert hierover uit een brief:

`Het klimaat is zo ongezond voor de vreemdeling, dat van hen slechts weinigen niet ziek worden en dat van de zieken slechts weinigen niet sterven en dat de overlevenden de intense tropenhitte moeten verduren en honger, dorst en veel andere ellende te verdragen hebben. Zij kunnen slechts geduld oefenen, niet alleen om de ongemakken van deze misera-bele plaats te verduren, maar meer nog om te vechten tegen barbarij, onwetendheid, afgoderij en ontucht, die nauwelijks menselijk is, maar eerder lijkt op die van redeloze dieren.’

Bovendien staan veel Afrikanen niet voor het christendom open. De elite laat zich kerstenen, maar de massa van de bevolking wijst het nieuwe geloof af. Het christendom krijgt aldus het karakter van een koninklijke cultus, die de politieke autoriteit van de elite onderstreept. Tengevolge van sterfte en desertie zijn er in 1526 nog maar vier missionarissen in Congo, terwijl Afonso heeft laten weten dat jaar niet minder dan vijftig missonarissen nodig te hebben. Hij geeft ook te kennen dat hij gaarne zou zien dat Congo een afzonderlijk bisdom wordt, maar ook deze wens gaat niet in vervulling. Als Afonso’s zoon Dom Henrique in 1521 als apostolisch vicaris van Congo naar zijn vaderland terugkeert, is dat niet om een eigen diocees te besturen, maar om te funge-ren als hulpbisschop van de Portugese bisschop Diogo Pinheiro van Funchal op Madeira. De instructies uit Funchal bereiken Dom Henrique via São Tomé. Vooral dit laatste steekt koning Afonso, omdat hij wegens de overheersende positie die Portugezen van São Tomé in de slavenhandel in Congo spelen, zich meer als een vazal van São Tomé dan als een bondgenoot van Portugal is gaan beschouwen. De ergernis neemt bepaald niet af als São Tomé in 1534 zelf een bisschop krijgt, onder wiens diocees ook Congo gaat vallen. Bij zijn terugkeer naar Congo heeft Dom Henrique vier theologen en kenners van het kerkelijk recht meegebracht. Het zijn kanunniken van het Colégio de Santo Elói, die zijn geestelijke vorming verzorgd hebben en al tal van missionarissen voor Congo hebben opgeleid. De eerste zwarte Afrikaanse bisschop geniet in Congo niet veel autoriteit. Zelfs de blanke missionarissen nemen hem niet helemaal serieus. Hij kan echter de ongelukkige positie waarin hij verkeert niet ontvluchten, omdat zijn vader hem bevolen heeft in M’banza-Congo te blijven. Als bisschop Dom Henrique in 1535 sterft, heeft hij vrijwel niets bereikt.

De toenemende slavenhandel ondermijnt de traditionele sociale structuren van Congo. Afonso, die door zijn steun aan de Portugese handelsbelangen, zij het tegen wil en dank, steeds meer geïsoleerd komt te staan, moet eraan gedacht hebben volledig met de Portugezen te breken, temeer omdat zijn protest-brieven niets uithalen en zelfs nauwelijks meer beantwoord worden. Een breuk met de Portugezen is echter onmogelijk. Als Afonso’s troon in gevaar komt, omdat verschillende vazalstaten op het punt staan tegen hem in opstand te komen, vormt hij een commissie, bestaande uit drie opperhoofden, die moet onder-zoeken of de stijgende aantallen slaven die naar de afscheep-haven Mpinda worden gevoerd wel uitsluitend bestaan uit krijgs-gevangenen en niet voor een deel uit vrije Bakongo. In 1526 schrijft Afonso koning João III een brief, waarin hij zich erover beklaagt dat zijn land door de slavenhandel ‘volledig ontvolkt wordt’. In zijn brief tekent hij een schril beeld van de gevolgen van het wegvoeren van grote aantallen inheemsen, die als slaven op de Amerikaanse plantages te werk worden gesteld.

Wij smeken Uwe Majesteit niet te geloven in het kwaad dat er over ons wordt gesproken door diegenen die zich nergens anders om bekommeren dan om wat zij zich op onrechtmatige wijze verworven hebben en die door hun slavenhandel ons koninkrijk en het christendom, dat daar al zo lang gevestigd is en Uwe voorgangers veel offers heeft gekost, te gronde te richten. Katholieke koningen en vorsten, Majesteit, spannen zich in om aan nieuwe volken de grote zegeningen van het geloof te geven. Wij willen dit geloof behouden voor diegenen die het aangenomen hebben. Maar dat is moeilijk te verwezenlijken hier, waar Europese goederen zo’n aantrekkings-kracht uitoefenen op de eenvoudigen en onwetenden dat zij God verlaten om deze te verkrijgen. De remedie is het verbieden van deze goederen, die een valstrik van de duivel zijn voor zowel verkopers als kopers. De verleiding van winst en hebzucht zet de mensen van dit land ertoe aan hun landgenoten, zelfs leden van hun en onze eigen familie, te stelen, zonder in aanmerking te nemen of zij christen zijn. Zij nemen hen gevangen, verkopen hen, ruilen hen. Deze wantoestand is zo ernstig dat wij die niet kunnen corrigeren zonder steeds harder op te treden.

Ook deze brief haalt weinig uit. Dom João III, die in 1521 de troon heeft bestegen, heeft anders dan zijn voorganger Manuel, nauwelijks of geen belangstelling voor Congo, maar des te meer voor Brazilië. Hij zal de brieven van de manicongo niet meer beantwoorden en zijn hof zal zich zelfs vrolijk maken over de inhoud daarvan. De economische opbloei van enige capitanias in Brazilië doet de vraag naar slaven stijgen. Dit heeft zijn weerslag op de slavenhandel. Zo wordt de export van slaven via de Congolese haven Mpinda in de jaren dertig van de 16e eeuw geschat op 4.000 tot 5.000 per jaar. Waarschijnlijk komt een groot deel van de in Mpinda aangevoerde slaven niet uit Congo zelf maar zijn zij door middel van handel verkregen van Teke en Mpumbu. Deze ten noorden en ten noordoosten van Congo gelegen landen zouden belangrijke leveranciers van slaven zijn geweest. Het gebrek aan slaven in Congo zelf en het aanvoeren van slaven naar Mpinda over grote afstanden uit ver verwijderde streken als Teke en Mpumbu leidt tot hoge kosten en grote mortaliteit. Manuel Pacheco licht koning João III in zijn brief van 28 maart 1536 in over het volume van de handel en over de vele zwarten die bij raids, bij het lange transport en wachtend op vervoer in Mpinda het leven laten. De winsten behaald met de slavenhandel komen nog meer onder druk te staan doordat de Portugese kroon meer belasting gaat heffen op de slavenhandel. Naarmate de vraag naar slaven in Brazilië stijgt, zien de hande-laren om naar mogelijkheden slaven te betrekken uit andere kuststreken. Zij laten de blik vallen op Ndongo, waar het talrijke Mbundu-volk woont en waarvandaan al jaren slaven over land naar Congo worden gebracht, zoals gebleken is uit de al beschreven expeditie tegen de Mbundu van 1514. Het is niet onwaarschijnlijk dat Ndongo, in de jaren dertig het favoriete jachtgebied is van de Congolese expedities op zoek naar slaven.

Ondanks dat de manicongo in de Portugezen is teleurgesteld, behoudt hij zijn geloof in de Portugese instituties. Dit blijkt daaruit dat hij in 1539 vijf neven en een kleinzoon naar Portugal zendt. Vier van hen gaan voor priester studeren; twee in Lissabon en twee in Rome. In zijn aan koning João III gerichte brief vraagt Afonso I ‘zijn koninklijke broeder’ deze familieleden overeen-komstig hun rang te behandelen. Het laatste decennium van Afonso’s regering wordt gekenmerkt door tweedracht en corruptie. In 1543 sterft de vorst, na zijn land 37 jaar geregeerd te hebben. De naam van deze grote monarch leeft nog immer in Congo voort.

Na het overlijden van Afonso I ontstaat er strijd om de troon van Congo. De onrust die daarvan het gevolg is, speelt de Portugese slavenhandelaren in de kaart. De factor van São Tomé laat koning João III weten dat de slavenhandel met Congo levendiger is dan hij ooit onder de regering van Afonso I is geweest. De strijd om de troon wordt aanvankelijk beslist in het voordeel van Nkanga Mvemba, een zoon van Afonso, die zich laat kronen als als Pedro I. Pedro wordt in 1545 verdreven en opgevolgd door Mpudi a Nzinga Mvemba of Francisco I. Deze kan zich niet op de troon handhaven; hij moet waarschijnlijk al in 1546 de troon afstaan aan Nkubi Mpudi a Nzinga, een kleinzoon van Afonso I en een neef van Pedro I, die als Diogo I de troon bestijgt. Koning Diogo zendt in 1546 de priester Diogo Gomes, een in Congo geboren blanke, naar Portugal. Hij keert in 1548 terug met de eerste jezuïeten; drie priesters en een lekenbroeder, die hun provinciaal-overste Simão Rodrigues, op verzoek van João III naar Congo heeft gezonden. Zij dopen in vier maanden 2.100 Bakongo en bouwen drie kerken, waaronder de kathedraal, gewijd aan de Verlosser, waaraan de Congolese hoofdstad haar nieuwe naam, São Salvador do Congo, ontleent. De leken-broeder, Diogo de Soveral, sticht scholen voor 600 kinderen. Ondanks het veelbelovende nieuwe begin van de missie, ontstaan er al spoedig problemen. De jezuïeten begaan de fout samen te spannen tegen manicongo Diogo. Zij ondervinden veel tegenwerking bij de uitvoering van hun hervormingsplan en kunnen bovendien de verleidingen van de alom aanwezige corruptie niet weerstaan. Spoedig houden ook zij zich bezig met de koop en verkoop van slaven. Een van de priesters, Frei Jorge Vaz, verwerft in drie jaar 60 slaven. Vijf jaar na hun aankomst in Congo verlaten de vier jezuïeten Congo alweer. Dauril Alden wijdt het falen van de jezuïeten daaraan dat hun missiepost verwikkeld raakt bij politieke en economische conflicten.

Tezelfdertijd wordt vanuit São Tomé druk op koning João III uit-geoefend Congo te boycotten, omdat koning Diogo de jezuiëten het leven zuur maakt en slavenkaravanen op weg naar de kust overvalt. Diogo antwoordt dat de missionarissen zich misdragen en hem een ‘onwetende hond’ noemen. In 1553 komen er voor de tweede maal jezuïeten in Congo aan. Diogo heeft dan al zijn christelijk geloof vaarwel gezegd en zich voorzien van een groot aantal concubines, terwijl hij zich overgeeft aan heidense riten en gebruiken. Hij verbiedt zijn onderdanen de scholen van de jezuïeten te bezoeken. Omdat zij niets meer in Congo kunnen uitrichten, verlaat de Societas Jesu Congo in 1555, waarbij de zorg voor het voortbestaan van de Kerk in Congo aan de franciscanen en aan de bisschop van São Tomé wordt over-gelaten. In 1556 zetten de Portugezen koning Diogo (1546-1561) ertoe aan de oorlog te beginnen met zijn vazal, de ngola van het naburige koninkrijk Ndongo. De ngola behaalt met steun van de Portugezen in 1556 een grote overwinning op Diogo, die door in Congo wonende Portugezen werd gesteund. Het gevolg is dat het niet meer aan de manicongo schatplichtige Ndongo, zich gaat uitstrekken over een groot gebied, tussen de rivieren Dande, Lukala en Cuanza.

3.2 De eerste contacten met Angola.