Categorieën
Portugees kolonialisme

Mombaça tot aan de opstand van Chinguila. De Portugezen in Mombaça

Deel 22 Index

Hoofdstuk 3

De Portugezen in Mombaça

3.0 Mombaça tot aan de opstand van Chinguila

Geschreven door Arnold van Wickeren

Gedurende de eerste jaren van de 17e eeuw is Mombaça gesticht als een stevige Portugese vestiging. Een frater die in 1606 de oostkust van Afrika bezoekt, krijgt een zeer gunstige indruk van het dichtbeboste aangename eiland. De Portugese inwoners bewonen 70 huizen gelegen langs de weg die leidt van de poort van het fortaleza naar de Arabische stad. Hij is ook onder de indruk van de cultuur en van de vriendelijkheid van de sultan en zijn zoon. Maar in de oude stad, deelt hij mede, “leven moren die, hoewel voorheen rijk, nu leven in bittere armoede”. In zulk een tegenstelling ligt het zaad van de opstand.

De belangrijkste vrees aan het begin van de eeuw, echter, is die voor een aanval van buitenaf: door de groeiende voorspoed van de Europese vestiging bestaat de vrees dat dit een aanval van mede-Europeanen uitlokt. De Portugezen brengen de inwoners van de eilanden onder hun jurisdictie, enerzijds door hen te dreigen en anderzijds door hen beloften te doen; de inwoners ontmoedigen elk vreemd schip te vragen om water, hout of levensmiddelen, maar zij willen alleen met hen handeldrijven. Daarin zijn zij redelijk succesrijk. Twee pinassen die Pemba hadden bezocht en een vaartuig dat Lamu heeft aangedaan worden spoedig weggezonden. Echte vijandelijkheden worden uitsluitend aangewend tegen de Ascension en de Union, die in 1608 naar het Oosten zeilen. Na elkaar uit het oog te zijn verloren, ankert het eerste schip aan de zuidwestkant van Pemba,om water in te nemen. De bron levert maar een paar tonnen per dag. Een zeeman die wordt uitgenodigd een dorp in het binnenland te bezoeken geeft daaraan gevolg, maar keert niet terug.

Op de elfde en laatste dag van het innemen van water, vormen ongeveer 200 inheemsen een hinderlaag voor de mannen aan de kust, maar zij slagen er slechts in een Engelsman te doden en een ander te verwonden. Aan de noordkant van het eiland ontmoet het schip drie pangaios, die worden aangevallen zonder provocatie. Zij bieden geen weerstand en hun 50 opvarenden worden aan boord van de Ascension gebracht. Terwijl de Engelsen de vaartuigen plunderen, trekt de Arabische leider een verborgen mes en doodt de gezagvoerder; twee andere officieren raken gewond; maar de zeelieden overweldigen de Arabieren en sparen slechts de levens van vijf of zes van hen. Onder de gedoden zijn leden van de koninklijke familie van de sultan van Malindi en Mombaça. Na dit incident behoeven de Swahili niet meer de aansporingen van de Portugezen om zich te verzetten tegen landingen van vreemdelingen; wat een strop is voor de kapitein en enige handelaren aan boord van de Union als dit schip op de thuisreis het eiland Zanzibar aandoet.

Het is duidelijk dat Mombaça niet rekent op een belegering, want het Fortaleza Jesus1 blijft lange tijd onvoltooid en onvoorbereid. De eerste capitão van de 17e eeuw start het werk aan een nieuw waterbekken, maar hij komt om op zee voordat hij het werk kan voltooien. Zijn opvolger treft het fortaleza aan met een tekort aan artillerie en munitie en met de omringende sloot nog onafgemaakt; de muren zijn uitzonderlijk laag, maar het werk om deze te verhogen vordert. Om het eiland te beschermen is de constructie van een fort bevolen, omdat de Zimba een fort bezitten in Makupa. Maar aanvankelijk wordt niets ondernomen en in 1611 klaagt de koning dat de fortificaties van het Fortaleza Jesus nog steeds onvoltooid zijn; hij trekt 2.000 pardaus per jaar uit, te nemen van het douane-kantoor in Diu, om aan de 1% te komen. Zo serieus is de positie dat de inwoners van Mombaça in 1611 een brief aan de koning schrijven om zijn aandacht te vestigen op de gebrekkigheid van de fortificaties. Zij verklaren dat ofschoon 30.000 xerafins voor de werkzaamheden zijn uitgetrokken, er geen vouchers zijn om betalingen te verrichten. Als de fortificaties eenmaal voltooid zijn, zal 1% genoeg zijn om het fortaleza in stand te houden. Zij wijzen op de behoefte van een opslagplaats voor rijst in het fortaleza en op de noodzaak van een fort in Makupa. Zij kritiseren dat vaartuigen naar Faza en Pate zeilen, want zij beschouwen dit als nadelig voor de ontwikkeling van Mombaça. Zij hebben zoveel vertrouwen in hun stad dat zij de koning vragen de stad te verheffen tot de status van Vila. De koning verwijst de meeste van deze verzoeken naar Goa, maar geeft alle vaartuigen, speciaal degenen die uit Indië komen, opdracht eerst Mombaça aan te doen en daar belasting te betalen. Als Diu niet in staat blijkt de jaarlijkse subsidie te voldoen waarop wordt gehoopt, gelast de koning deze door Goa te doen betalen. Uitgaven voor de fortificaties staan nu onder beheer van een junta, bestaande uit de capitão, de ouvidor en de prior van het klooster van Santo Agostinho, met de belofte van meer eerlijkheid in het beheer. De eerste betaling wordt verricht door de nieuwe capitão, Simão de Melo Pereira.

De belangrijkste defensiemaatregel in Mombaça bestaat uit het onderhouden van vriendschappelijke betrekkingen met de sultan. Deze betrekkingen blijven evenwel gespannen zo lang de verlangens van de sultan niet bevredigd zijn. De belangrijkste zaak betreft de soevereiniteit van Pemba. Het eiland verkeert in opstand tegen Dom Filipe; niet alleen weigert de sultan hem te steunen bij het herwinnen van zijn troon, maar hij wordt er ook van verdacht de oppositie tegen deze christelijke prins te steunen. Als Lissabon echter verneemt dat de kust in opstand is tegen de sultan en dat zijn broer zich gedwongen heeft gevoeld een bezoek te brengen aan Goa, om daar hulp te zoeken, wordt er besloten hem gunstig te stemmen voor het geval dat de rebellen opnieuw Turkse galeien uitnodigen de kust te bezoeken – een man die achttien jaar geleden bij een Turkse invasie is gevangengenomen en die nu is vrijgekocht, heeft gerapporteerd dat er drie zulke galeien in de Rode Zee liggen (of misschien zijn het Nederlandse schepen?) De koning willigt daarom alle verzoeken van de sultan in, met uitzondering van een reis naar China, wat de sultan zeer gaarne wil en wat helemaal los van Pemba staat.

Koning Philips maakt spoedig duidelijk dat hij en zijn ministers hun houding tegenover Pemba niet gematigd hebben. Dom Filipe, wanhopig op zoek naar steun in Mombaça, vertrekt in het geheim naar Pemba, waar hij echter wordt gedood. De sultan eist het eiland prompt weer op. De bestuurders in Goa stemmen hiermee in en zenden hem in naam van de koning van Portugal een schenkingsbrief, waarmee zij hem erkennen als een wapenbroeder van koning Philips. De autoriteiten in Lissabon zijn hierover met afschuw vervuld; zij verklaren dat zij de sultan meerdere keren per brief hebben laten weten dat zij expliciet weigeren hem het eiland Pemba te schenken en deze beslissing dient gerespecteerd te worden; de soevereiniteit over Pemba is overgegaan op Dom Estêvão, de zoon van Dom Filipe en dit mede gelet op het feit dat de moeder van Dom Estêvão een Portugese is; de koning geeft opdracht Dom Estêvão naar Goa te brengen om hem daar op kosten van de koning te doen opvoeden.

De sultan protesteert prompt en hij somt zijn grieven op. Slechts met de grootste moeite ontvangt hij het derde deel van de opbrengsten van het douanehuis van Mombaça die hem toekomen. En met deze inkomsten heeft hij nog moeite om de eindjes aan elkaar te knopen, omdat hij maar heel weinig grond bezit en verarmd is geraakt door de oorlogen die hij heeft gevoerd tegen piraten en tegen Pemba. Nadat hem Pemba onvoorwaardelijk gegeven was, heeft hij het eiland onderworpen, wat hem veel van zijn mensen heeft gekost; het is niet meer dan juist dat deze schenking wordt bevestigd en dat hij daarover geen tribuut behoeft te betalen. Bovenop deze uitgaven, dient hij ook de Kafirs op het vasteland te betalen om hun gunst te behouden, verklaart de sultan, en daarmee de aanvoer van levens-middelen voor het fort en de vrije passage van karavanen veilig te stellen. Hij vraagt opnieuw dat het hem en zijn erfgenamen zal worden toegestaan goederen vrij van douaneheffingen te importeren en dat het hem vergund zal zijn deel te nemen aan een reis naar China. Hij klaagt dat de capitães en de ouvidores van het fortaleza hem ongestraft beledigen; hij vraagt hen een boete op te leggen van 1.000 cruzados indien zij de provisões van de koning of de vice-rei jegens hem breken.

De Procurador da Coroa in Goa bevestigt dat een derde deel van de douaneopbrengsten inderdaad zijn beloofd aan de sultan, maar wat Pemba betreft, heeft de sultan het eiland geaccepteerd op voorwaarde van de betaling van tribuut en pachtgeld. Maar de sultan met wie dit is overeengekomen, een weloverwogen en oordeelkundig man, is overleden. Als de zoon blijkt te zijn als zijn vader, beveelt de Procurador aan, zou hem Pemba op dezelfde voorwaarden kunnen worden gegeven, omdat de Portugezen nooit in staat zijn direct profijt te trekken van het laag gelegen, moerassige en ongezonde eiland. Hij suggereert dat de verschillende provisões eerst zullen worden bekeken alvorens bevestiging plaatsvindt; er is echter geen reden om de sultan een reis naar China te schenken, maar enige andere weldaden aan de Malindikust kunnen hem worden gegeven.

Gunstige berichten over de nieuwe sultan, Husain, bereiken Lissabon. Zijn aandeel in de douaneheffingen wordt bevestigd, maar de koninklijke politiek wat betreft Pemba blijft onveranderd. De koning en de ministers zijn in het bijzonder bezorgd dat de vruchtbaarheid van het eiland en zijn opbrengst aan hout de Turken zal aantrekken. Zij vragen zich af of een Portugees, hetzij alleen of met compagnons, niet bereid zou zijn het eiland te huren en de plaats waar schepen aanleggen te fortificeren. Maar voordat er een beslissing kan worden genomen, lopen de ontwikkelingen in Mombaça uit op een crisis.

De nieuwe capitão van Mombaça, Manuel de Melo Pereira, vraagt bij zijn aankomst 500 balen levensmiddelen van de sultan. Husain ontkent zulk een betaling verplicht te zijn en verklaart dat hij, wegens een slechte oogst, niet in staat is meer te betalen dan 300 balen. Korte tijd daarna wenst Husain zijn gebruikelijke vaartuig naar Brava te zenden om levensmiddelen voor zijn huishouding te kopen; hij vraagt om een cartaz, maar er wordt hem verteld dat dit onnodig is. De Portugese capitão, die is gelegerd in Pate, waar hij de wacht houdt tegen de komst van Turkse schepen, neemt het vaartuig en zijn inhoud in beslag en neemt enige opvarenden gevangen. Een caravela uit Portugal komt in Mombaça aan en waarschuwt tegen een Nederlandse aanval. De capitão vraagt de sultan meer levensmiddelen voor het fortaleza. Husain antwoord dat hij 500 balen rijst in zijn paleis heeft en als er een vijand arriveert, zal hij, als een trouw vazal van de koning, erop toezien dat de rijst onmiddellijk naar het fortaleza wordt gebracht. Langulos, een stam die woont op het vasteland, valt Mombaça binnen en verlangt te worden gevoed. Mwani Nasser, oom van Husain en hoofd van een rivaliserende factie, strooit het verhaal rond dat deze gasten zijn uitgenodigd door Husain en dat deze op het punt staat in opstand te komen tegen de Portugezen. De factor van het fortaleza voorkomt een open breuk tussen zijn capitão en de sultan, maar niet voor lang. Mwani Nasser en zijn volgelingen komen in het geheim naar het fortaleza en verklaren dat Husain van plan is hen te doden. Husain stelt dat deze rivaliserende factie in opstand is. Maar Melo Pereira komt tot een vergelijk met Mwani Nasser en geeft opdracht met lange afstands- geschut het paleis van de sultan te bombarderen. Husain en zijn volgelingen, die niet weten hoe zij de Portugezen kunnen bestrijden, verlaten de stad onder de banier van Christus; zij steken het eiland over en vinden een wijkplaats in Kilifi.

bestuur over de stad Mombaça over aan Mwani Nasser. Later haalt hij uit Malindi een jonge broer van Husain, maar de macht blijft in handen van de onrechtmatige heersende oom. Arabieren en stamleden sporen Husain aan de Portugezen aan te vallen, maar dit weigert hij te doen, verklarende dat het eiland binnendringen met gebruikmaking van wapengeweld in tegenspraak zou zijn met zijn trouw aan de Portugese troon. Bepaalde stamleden laten zich een aanval niet ontraden, en op zekere nacht steken zij over naar het eiland en bestormen de stad. Mwani Nasser en zijn volgelingen vluchten naar het fortaleza. De strijders worden van het eiland verjaagd als het garnizoen van het fort dat gebouwd is in Makupa uitzeilt en zich op hen werpt, waarbij velen omkomen en maar enkele Portugezen sneuvelen. Korte tijd later keert Husain naar Mombaça terug, waarschijnlijk om te bewijzen dat de overval niet op zijn instigatie is geschied. De factor verzoent opnieuw Husain en de capitão met elkaar en er ontstaat een ongemakkelijke vrede op het eiland. Husain vraagt gerechtigheid tegen Mwani Nasser en als dat wordt geweigerd, doet hij een beroep op de vice-rei.

Een gekleurde versie van deze gebeurtenissen bereikt Indië en als resultaat daarvan neemt vice-rei Dom Jeronimo de Azevedo, gehoord zijn adviesraad, een drastische maatregel. Hij beveelt Simão de Melo Pereira, die zijn capitania heeft gekocht en die in januari 1614 uit Goa is uitgezeild naar Mombaça, aan op goede voet te blijven met de “moren” van Mombaça, omdat goede betrekkingen de basis vormen van Mombaça’s verdediging; maar een volgende paragraaf van zijn regimento verlangt van hem dat hij Husain arresteert en hem als gevangene naar Goa zendt, waar de waarheid van zijn rebellie zal blijken.

Als het wantrouwen van Husain wordt gewekt omdat de nieuwe capitão voor hem geen brieven van de vice-rei bij zich heeft, weigert hij de uitnodigingen het fortaleza binnen te gaan, hij verklaart dat hij geen gebouw kan betreden waarin zijn rebel Mwani Nasser huist. Hij beweegt zich zonder lijfwacht, omdat hij geen verraad vreest, maar daarom rukt een Portugese kolonne uit het fortaleza uit om hem te arresteren. Husain biedt geen weerstand, maar vlucht naar het vasteland, waar hij bescherming vindt in Rabaia, een Langulo stad. Maar de Langulo-chef heeft zijn prijs. De capitão vraagt de Portugese inwoners van Mombaça om stoffen en hij zendt 100 corjas naar Rabaia. De Langulos doden Husain en zenden zijn lichaam aan de Portugezen. De Portugezen slaan Husains hoofd af en zenden dit naar Goa, waar het trots wordt tentoongesteld, schrijft Bocarro, alsof Husain gevallen is in een gevaarlijke slag voor een goede zaak. Het is deze actie, in gang gezet door de onrechtvaardige beslissing van het Conselho do Estado da India in Goa, die primair verantwoordelijk is voor het daaropvolgende bloedbad in Mombaça.

De autoriteiten in Portugal zijn in staat een eerlijker kijk op de zaak te ontwikkelen. Zodra de instructies gegeven aan Simão de Melo Lissabon bereiken beveelt de koning de vice-rei de arrestatie van Husain uit te stellen totdat is komen vast te staan dat hij werkelijk schuldig is. Om dit vast te stellen dient er een autoriteit naar Mombaça te worden gestuurd en als zou blijken dat de capitão schuldig is, dan dient hij met alle gestrengheid te worden gestraft. Als de koning de dood van Husain verneemt, beveelt hij dat er een devassa dient te worden gehouden om na te gaan of hij werkelijk gerebelleerd heeft; zijn zoon dient naar Goa te worden gebracht om daar te worden opgevoed als een christen totdat hij in staat is het koninkrijk over te nemen. De vice-rei kan al spoedig laten weten dat de jongen wordt opgevoed in een klooster in Goa, waar hij is gedoopt, maar het bericht over een devassa dat in handen is van Simao de Melo Pereira is verdwenen. De koning geeft opnieuw opdracht de zaak door een autoriteit te doen onderzoeken. Als Husain niet blijkt te hebben gerebelleerd, dient actie te worden ondernomen tegen Melo Pereira, en Husains zoon wordt definitief benoemd tot de opvolger van zijn vader, mits hij competent is (zo niet dan dient hij te worden opgeleid tot priester en naar Portugal te worden gezonden). Een rechter bezoekt Mombaça en hij stelt een devassa in, maar de uitslag daarvan gaat ook verloren. Er kan veilig worden aangenomen dat deze onderzoeken Husain van alle blaam zuiveren; maar Melo Pereira heeft machtige vrienden in Goa. Ondertussen blijft Husains broeder de feitelijke heerser over Mombaça totdat Mwani Nasser hem ter dood laat brengen en vanaf dat moment de ongedeelde macht uitoefent.

Deze gebeurtenissen doen bij de vice-rei de vraag reizen of het eigenlijk wel nodig is dat Mombaça een sultan heeft: zijn aandeel in de opbrengsten van het douanekantoor bedragen nu 13.000 pardaus per jaar; hij is een onnodige luxe en hij dient ervan te worden overtuigd dat hij beter kan terugkeren naar Malindi, waar hij eens vandaan is gekomen. De opbrengsten van het douanekantoor zouden zelfs hoger kunnen zijn, maar veel Arabische vaartuigen weigeren Mombaça aan te doen, ondanks alle bevelen en alvarás die het tegendeel eisen. Het is onmogelijk de kust effectief te bewaken. Bepaalde handel heeft de koning echter uitdrukkelijk verboden, in het bijzonder de eeuwen- oude handel in stammen van de mangrovebomen naar Arabië; de Portugezen vrezen dat dit hout door de Turken zal worden gebruikt voor de bouw van galeien. In een opzicht bevrijdt de dood van Husain de Portugezen van geldzorgen, en dat betreft Pemba. Een zekere António Varella heeft aangeboden het eiland te huren. De koning stemt hiermee in, op voorwaarde dat dit niet ten nadele is van een of andere derde partij en tevens op voorwaarde dat Varella een “oude” christen is, dat wil zeggen van niet-joodse afkomst; hij en zijn erfgenamen wordt de jurisdictie over het eiland gegeven voor drie generaties (een systeem dat spoedig zal worden gevolgd aan de Zambezi).

Tijdens deze periode krijgen de fortificaties van Mombaça enige aandacht. Capitão Francisco de Sousa Pereira krijgt of leent geld; hij verbetert een bastion aan de landzijde van het fortaleza, voltooit het nieuwe waterbekken en bouwt een stenen fort in Makupa, om de Langulos, die op dat moment in oorlog zijn, van het eiland weg te houden. Maar Sousa Pereira’s leven eindigt door een kogel. Hij wordt opgevolgd door João Pereira Semedo, aan wiens vrouw de capitania gegeven is; hij is gewetensvol en hij besteedt de 1% nauwgezet aan het doel waarvoor dit percentage is ingesteld. De vice-rei rapporteert verbaasd dat geen kritiek op de nieuwe capitão Goa bereikt heeft. En aan het einde van zijn ambtstermijn vragen de Portugese bewoners van het eiland zijn ambtstermijn met twee jaren te verlengen, dit wordt toegestaan, zodat het werk aan de fortificaties kan worden voltooid.

Het is niet bekend hoe lang Mwani Nasser geregeerd heeft. Het schijnt echter dat Husains zoon Yusuf, die in Goa de naam Dom Jerónimo Chingulia heeft aangenomen, in 1623 naar Mombaça is teruggekeerd. Chingulia bevindt zich in een onmogelijke positie. Zijn acceptatie van het christendom veroorzaakt dat zijn moslimfamilie en landslieden hem beschouwen als een verrader; in Goa heeft hij een vreemde leefwijze aangenomen, hij heeft gediend als soldaat op de Portugese vloot in de Arabische Zee en hij heeft zelfs tegen moslims gevochten. Het lokale gezichtspunt is onder woorden gebracht door een Arabische historicus uit Mombaça: Yusuf “is opgegroeid onder de Portugezen, hij eet varkensvlees als zij en in het algemeen eet hij alles dat zij nodig hebben…..Wanneer hij de macht zou hebben gehad, zou hij op de meest tirannieke manier hebben geregeerd; hij verplicht de mensen varkensvlees te eten en hij is kwaadaardig en een ongelovige.”

De Portugezen, van hun kant, behandelen Chingulia niet op een wijze die overeenkomt met zijn positie. Hij vraagt te worden opgenomen in de Orde van Christus en ontvangt een pensioen van 1.000 cruzados, buiten beschouwing latend zijn verdiensten en het feit dat hij de enige christelijke heerser is van een moslimland. Koning Philips zou redelijkerwijs deze gunst hebben kunnen verlenen, en hij zou hieraan voorwaarden hebben kunnen verbinden als hij had gewild, maar in plaats daarvan verwijst hij het verzoek terug naar Goa voor advies, met alle jaren vertraging die zulk een procedure met zich brengt. Chingulia zal de noodzaak van dit uitstel niet hebben kunnen waarderen. Bovendien behandelt de lokale capitão, die belangstelt in het maken van zoveel mogelijk winst gedurende zijn beperkte termijn en die jaloers is op een collega autoriteit, hem met weinig respect. In feite is Marcal de Macedo, capitão vanaf 1626, zo beledigend tegenover Chingulia en zijn vrouw dat de rechter gezonden om een residência in te stellen speciale instructies ontvangt om Chingulia’s klachten te onderzoeken.

De rechter, Pedro Álvares Pereira, verricht zijn onderzoek in Mombaça naar behoren, maar het verslag van de devassa is niet bewaard gebleven. Het is echter bekend dat hij een goede indruk van Chingulia had; hij beschrijft hem als een capabel persoon, “die zijn vazallen behandelt met voorzichtigheid en tolerantie.” Zijn betrekkingen met de Portugese inwoners van het eiland en met de nieuwe capitão, Pedro Leitao de Gamboa, zijn strikt correct. Van de nieuwe capitão is overigens bekend dat hij de sultan hoffelijk en beleefd tegemoet treedt. De armoede en de treurnis van het land schrijft Pedro Álvares Pereira toe aan de gierigheid van en de afpersingen door de capitães.

In het noorden treft de rechter de sultans van Lamu, Pate en Faza die luidkeels klagen over de capitães en andere Portugezen. Hij stelt een onderzoek in naar zes christenen, die schuldig zijn aan ordeverstoring; enige veroordeelt hij tot verbanning. Moslims die schuldig zijn overhandigt hij aan hun eigen bestuurders om hen te straffen. De wortel van de problemen wijst hij opnieuw toe aan de hebzucht en de tirannie van de capitães van Mombaça en hun ambtenaren. Hij tekent verdragen met de drie bestuurders om voorzieningen te treffen voor overleg tussen hen en de christenen, afspraken die de vice-rei op hoofdpunten bevestigt.

Als de rechter in het zuiden, in Kilwa, aankomt, blijkt de stad op de rand van oproer te staan en dit wegens het gedrag van de factors gezonden door de capitão van Mombaça; hij stelt een onderzoek in en weet de sultan te kalmeren. De sultan van Zanzibar beschrijft hij als een groot vriend van de Portugezen; maar de lokale Portugezen zijn zijn vriendschap onwaardig. Veel soldaten zijn gedeserteerd van Mombaça en Moçambique, hebben een wijkplaats gevonden op het eiland, zijn getrouwd en hebben zich er gevestigd. Zij zijn gewelddadige mensen, zonder begrip van gerechtigheid en schuldig aan menige aanval en vechtpartijen; zelfs de lokale frater is verre van onberispelijk. Pedro Álvares Pereira verklaart dat de aanwezigheid van deze onofficiële kolonisten schadelijk is voor Portugal en hij bepleit dat het christenen niet wordt toegestaan op Zanzibar te wonen, zelfs de kerk zou er verdreven moeten worden.

1 Zie voor de verovering van Mombasa op de Turken en de bouw van Forte Jesus § 2.3 van deel XIV

3.1 De opstand van Mombaça