Hoofdstuk 2
Portugals positie aan de Swahilikust aan het begin van de 17e eeuw
2.4 Nuno Álvares Pereira
Geschreven door Arnold van Wickeren
Ondanks Diogo Simões Madeira’s vrees voor het tegendeel, heeft frater Francisco do Avelar Portugal veilig bereikt met zijn monsters zilvererts uit Chicôa. Groot is de vreugde aan het hof – groter dan wanneer er een prins zou zijn geboren – als blijkt dat de monsters voor eenderde deel uit zilver bestaan (en dat in Indië geanalyseerde monsters meer dan 50% zilver blijken te bevatten). Het bestaan van zilver is bewezen; de mijnen zullen nu worden geëxploiteerd. Avelar tracht te overtuigen: een onuitputtelijke schat staat ter beschikking van de Meest Katholieke monarch. De frater beveelt aan zo spoedig mogelijk een galeão of twee kleinere vaartuigen met 300 of 400 man te zenden die kunnen veiligstellen wat op de Zambezi al is bereikt en het Forte São Miguel weer in bezit nemen. Hij beschouwt Quelimane als de sleutel van de Conquista; het zou gefortificeerd dienen te worden, met een steunpunt op de zuidoever, met enige zware kanonnen en 50 soldaten. Hij denkt dat de monding van de Luabo dient te worden geblokkeerd door twee oude schepen aan de ingang te doen zinken. Er is geen behoefte aan een capitão dos Rios die niets anders doet dan schepen begeleiden van Quelimane naar Sena. De twee steden aan de Zambezi worden goed verdedigd door hun Portugese inwoners, van wie er 190 in Sena wonen en 60 of 70 in Tete, en hun slaven – velen bezitten 300 of 400 slaven, ongeveer 800.
Het Forte Santo Estêvão, twee dagen stroomopwaarts van Tete, dient geen nuttig doel en zou afgestoten kunnen worden. Er zou een ander fort kunnen worden gebouwd aan het begin van de stroomversnellingen met een garnizoen van 30 of 40 man. Ossenwagens zouden kunnen worden gebruikt voor transport voorbij de watervallen.
In het Forte de São Miguel zou een garnizoen van 80 tot 100 man kunnen worden gelegerd, afgezien van de mijnwerkers en andere ambtenaren. De soldaten zouden zo ver mogelijk vergezeld dienen te worden door hun vrouwen en kinderen, om te voorkomen dat zij een losbandig leven leiden of trouwen met negerinnen. Uit Portugal kunnen ook oude vrijsters worden gezonden, om met kooplieden te huwen.
De capitão van Moçambique zal zijn Gouverneur en Conquistador dos Rios zijn. Avelar is van mening, dat hij geen persoonlijk belang dient te hebben bij de handel, maar Sofala, Inhambane en Cabo Correntes zouden kunnen worden uitgegeven als koninklijke toekenning. Als vaartuigen uit Portugal eind september of begin oktober vertrekken, zullen zij in februari in Moçambique arriveren; in maart kunnen kustvaarders vertrekken naar de Zambezi en in augustus terugkeren naar Moçambique; vaartuigen kunnen in oktober naar Portugal uitzeilen, waarbij ieder, naast zilver, ebbenhout, amber, koper en ijzer, 200 slaven vervoert. Hij beveelt aan de handel op de rivieren vrij te laten en douanekantoren, die heffingen op importen en de 20% koninklijke heffing op exporten van ivoor moeten innen, te stichten in Moçambique en in Quelimane. Inwoners van Moçambique schatten dat zo’n douanekantoor 50.000 tot 60.000 cruzados per jaar op importen en 20.000 op de export van ivoor zal opbrengen. Deze 140.000 pardaus zal meer dan voldoende zijn voor de bekostiging van de Conquista, geheel los van de zilverwinning, welke winning, betoogt Avelar, dient plaats te vinden door en ten behoeve van de koninklijke schatkist. De schatkist dient ook de prompte betaling van de curva te verzekeren, voor textiel ter waarde van 3.000 of 4.000 cruzados wordt vrije passage verkregen voor handelaren in het land van de Monomotapa; het niet betalen van de curva betekent verlies aan werk en voorraden voedsel voor de mijnen, beroving, en het risico van oorlog.
Wat de goudmijnen betreft, onderscheidt Avelar twee mogelijke beleidslijnen. Veel van Monomotapa’s vazallen, met inbegrip van enige van zijn zonen, verkeren in opstand. Het zal gemakkelijk zijn het land met behulp van 500 soldaten en het nodige textiel te onderwerpen. Het kan in handen worden gehouden met forten te Massapa, Luanze en Orupandi en met 70 soldaten in ieder fort. Inheemsen betalen met textiel kost een mithqal per jaar en dit kan goud opleveren dat meer dan 600.000 cruzados waard is. Drie gelijke forten in Manica, Quiteve en Barue zal ook de gehoorzaamheid van deze koninkrijken verzekeren. Van kleine opperhoofden kunnen ook betalingen worden verkregen: Ataíde heeft Chombe ieder jaar meer dan 2.000 panjas maïs en 500 machiras en een aantal stuks vee doen betalen en aangezien er een groot aantal van deze kleine opperhoofden bestaat, kunnen zij samen voor een groot vast inkomen zorgdragen.
De alternatieve beleidslijn, die meer in overeenstemming is met de denkbeelden van koning Philips, is te komen tot een overeenkomst met de Monomotapa. Deze Opperchef, die vreest voor zijn leven, zal ongetwijfeld een verklaring dat hij de wapenbroeder is van Koning Philips verwelkomen en dit zal nog meer het geval zijn als zijn troon beschermd wordt en vooral als dit gepaard gaat met de belofte van verschillende duizenden rollen stof per jaar. Als tegenprestatie dient de Monomotapa, samen met zijn edellieden, zich te laten dopen en de verkondiging van het christendom toe te staan. Hij dient alle goud- en andere mijnen onherroepelijk te cederen aan de Koning van Portugal. Hij dient ermee in te stemmen dat er forten in zijn koninkrijk worden gebouwd. En hij dient de pro-Portugese Dom Diogo, die op dat moment in Goa studeert, als zijn opvolger te benoemen. Overigens dient ieder in zijn koninkrijk zijn vazalliteit tegenover de Koning van Portugal te erkennen; dit geeft de laatste het recht Quiteve, Manica en Barue, oorspronkelijk deel van het rijk van de Monomotapa, maar nu in opstand, te veroveren. Zulk een plan, betoogt Avelar, zal een grote dienst zijn aan God – en een groot voordeel voor de koninklijke schatkist.
Een memorandum van Avelar waarin hij zijn opvattingen en adviezen heeft uitgewerkt en dat hij uit Indië naar Portugal zendt, maakt grote indruk op de koning en zijn ministers, die besluiten actie te ondernemen die zelfs verder gaat dan wat de pater heeft aanbevolen. Zij besluiten het bestuur van Zuidoost-Afrika los te koppelen van dat van de Estado da India en naar de regio een gouverneur te zenden met 800 soldaten. Soldaten, wapens, ammunitie, voorraden levens-middelen en medicijnen verlaten Portugal in gezelschap van de nieuwe vice-rei van de Estado da India, Dom Francisco Coutinho, Conde de Redondo. Onmiddellijk na zijn aankomst in Indië, zonder een uur te verspillen, verzamelt Redondo kleren of stoffen voor het onderhoud van de 800 soldaten, en andere noodzakelijkheden en zendt hen met de eerste moesson naar Moçambique. Moçambique is van te voren gewaarschuwd om voorraden levensmiddelen voor zoveel manschappen te verzamelen. Diogo Simões Madeira wordt beloofd dat hij de eer zal krijgen die hij verdient. Totdat de onderkoning verneemt dat de gouverneur is aangekomen, blijft hij verantwoordelijk voor de verdediging van de regio Zuidoost-Afrika.
Portugal wordt doorzocht op ongewenste individuen, wier vertrek een zegen is voor zowel het moederland als voor de Rios. Zij worden dan geplaatst in een urca en een pinas die met Redondo meegezonden worden. Maar deze mannen wensen zich niet als garnizoensleden te gedragen of zich te vestigen in het ongezonde klimaat van het ver weg gelegen Zuidoost-Afrika en bij de eerste de beste gelegenheid deserteren de meesten, zodat van de 70 man aangevoerd met de urca er minder dan een dozijn blijven en nauwelijks iemand die met de pinas is gekomen. Dit vaartuig keert terug naar Portugal. Redondo heeft Portugal laat in april verlaten, hij dient ten oosten van Madagascar over te steken naar Indië. Bij zijn aankomst in Goa kan hij niet direct stoffen kopen, omdat de jaarlijkse vloot uit Cambay nog niet is aangekomen. Er is weinig wat hij direct kan doen, afgezien van Madeira instrueren zijn activiteiten voort te zetten tot de aankomst van een onafhankelijk gouverneur.
Maar er arriveert helemaal geen onafhankelijk gouverneur. Na het vertrek van Redondo hebben de koning en zijn ministers de zaak heroverwogen. Zij hebben nu besloten dat de regio niet zal worden afgescheiden van Portugees Indië, zolang de Conquista nog niet heeft plaatsgehad en het zilver nog niet vloeit. De gouverneur en Conquistador, die zal verblijven in Chicôa, blijft ondergeschikt aan de vice-rei in Goa. Philips benoemt Dom Nuno Álvares Pereira, die in 1618 Capitão-geral van Ceilão is, tot Gouverneur en Conquistador van “de Rios de Cuama en de landen van de Monomotapa waar de zilvermijnen van de Chicôa-heuvels zijn gelegen.” Hij neemt mannen in dienst en hij treft, daarbij geholpen door de vice-rei, tegenover wie hij verantwoordelijk blijft, alle mogelijke voorbereidingen in Goa. Hij zal het bestuur over Zuidoost-Afrika op zich nemen zodra Melo de Sampaio zijn ambtstermijn heeft volgemaakt; hij dient ook de handel van Moçambique en de Rios voor rekening van de koninklijke schatkist te administreren. De datum van zijn verwachte aankomst in Moçambique wordt gerapporteerd aan de koning langs de weg van het Midden Oosten, en er worden pogingen ondernomen om de expeditie te versterken vanuit Portugal. Bij zijn aankomst in Moçambique inspecteert Pereira het fortaleza en het blijkt in goede staat van verdediging te zijn. Hij brengt het hospitaal, dat enigszins vervallen is, weer helemaal in orde en hij geeft het bestuur daarvan in handen van de rector van het jezuïetencollege. Als hij vanuit Moçambique naar het zuiden zeilt, laat hij soldaten die pas uit Portugal zijn aangekomen achter in Moçambique, onder bevel van een officier in wie hij vertrouwen heeft, en hij neemt meer ervaren troepen met zich mee. Hij dient Quelimane en Luabo te beveiligen door bij beide plaatsen een fort te bouwen, met behulp van een ingenieur die hij uit Goa heeft meegebracht. Hij kan ook volstaan met een fort in Quelimane als hij de haven van Luabo blokkeert, conform de instructies die hij van de vice-rei ontvangen heeft. In Sena dient hij het geruïneerde fort te herstellen dat door de inwoners is gebruikt als steengroeve, en hij moet de stad omgeven door een aarden wal. In Tete dient hij het kleine fort, dat alleen maar uit hout is opgetrokken, te versterken. Hij dient de inwoners van Tete te bewegen hun huizen dichter bij elkaar te zetten, zodat hun stad ook beschermd kan worden door een aarden wal. In beide steden dient Pereira een capitão als vertrouwensman achter te laten en de bewoners aan te sporen meer land in cultuur te brengen voor voortgezette kolonisatie. Ofschoon Pereira een legermacht bij zich heeft, dient hij vreedzaam te opereren. Hij dient de gebruikelijke curva aan de Monomotapa te zenden, prompt en voor het juiste bedrag, evenals geschenken aan andere chefs. Koning Philips is ingenomen met de door Diogo Simões Madeira verleende diensten. Hij is beloond met het lidmaatschap van de Orde van Christus en een pensioen van 200 xerafins. Pereira dient Madeira zijn habijt van de Orde te geven, indien hij hem dit al niet eerder toegezonden heeft, met een lofbrief van de koning, en Pereira dient Madeira met alle achting te behandelen. Bij aankomst in Chicôa gaat Pereira naar de mijnwerkers en werkt zelf een tijdje met hen op. Zij zijn erop uit de hoofdader te ontdekken, als deze nog niet gevonden is. Zij openen nieuwe mijnen en analyseren en merken het zilver dat vloeit in de schatkist van de Conquista. Maar het zou onmogelijk zijn de mijnen te bewerken zonder lokale arbeid. Inheemsen kunnen niet worden gedwongen in de mijnen te werken, maar zij doen dit uit eigen vrije wil; zij worden voor hun werk betaald en aangemoedigd zich dichter bij de mijnen te vestigen. Goede behandeling van de bevolking is essentieel voor succesvolle vestiging.
Zo’n staatsmanachtige politieke verklaring verdient succes; maar Álvares Pereira is onbekwaam om de koninklijke bedoelingen uit te voeren. Hij komt eind 1618 aan in Goa en begint soldaten te werven tot een totaal van 221, hij kiest zijn capitães, ontmoet zijn ambtenaren en klaagt over zijn onvoldoende salaris, dat 4.000 xerafins per jaar bedraagt. Daarnaast ontvangt Pereira 30 balen textiel evenveel als hij de voorafgaande periode ontvangen heeft toen hij dienst deed aan de Rios. Zijn voorbereidingen verarmen de Estado da India. Hij zeilt 7 februari 1619 uit Goa weg en arriveert in Moçambique in de maand maart. Hij neemt de functie van Melo de Sampaio over, drie maanden voordat diens ambtsperiode is verstreken, en hij benoemt Pedro Mascarenhas tot capitão van het Fortaleza São Sebastão; hij is echter verantwoording schuldig aan Álvares Pereira. Zijn salaris bedraagt 2.000 xerafins per jaar, maar zonder de vrijheid handel te drijven, terwijl Jorge de Melo capitão wordt van Sofala op dezelfde condities, tegen een salaris van 500 cruzados per jaar.
In juli 1619 is Pereira in Tete. Hij laat de vice-rei weten van plan te zijn op 18 of 19 juli naar de mijnen van Monomotapa te gaan en hij heeft veel hoop op het volbrengen van de onderneming. Maar het schijnt dat zijn vertrek vertraagd is. Zijn acties gedurende het volgende jaar zijn onbekend, afgezien van het weinige dat kan worden ontleend aan de correspondentie met de Monomotapa die bewaard is gebleven. Pereira houdt de betaling van de curva op, maar zendt de Monomotapa ‘s konings patent waarin deze de Monomotapa bestempelt als een wapenbroeder, welk document is gevonden in Goa, samen met een standaard die in deze stad is vervaardigd. Gatse Lucere, “bij de gratie Gods keizer van Mocaranga tot aan de zoute wateren, heer van de mijnen van goud en zilver”, wat te lezen staat in een brief die Pereira begin maart 1620 in Sena ontvangt. Nog een brief bereikt Pereira in juni 1620 in Tete, waarin de Monomotapa zijn achterdocht uit over Pereira’s bedoelingen, zijn afkeuring verwoordt over twee individuele Portugezen en zijn vrees uit over zekere krijgers die Pereira vergezellen. Pereira schrijft de Monomotapa een verhandeling over zijn adellijke afkomst van de Hoge Vrederechter van Portugal; de standaard is het symbool van Portugals hechte vriendschap. Hij bereidt zich voor met Portugezen en hun slaven van Sena naar Tete te reizen, zonder ongewenste elementen. De twee Portugezen over wie de Monomotapa klaagt, zijn niet bij hem. Als iemand uit zijn gezelschap – zij zijn de zoons van vele vaders – een Karanga kwaad doet, zal hij compensatie betalen. De curva zal worden gezonden, belooft Pereira, zodra de Monomotapa doortocht verleent naar de mijnen.
De Monomotapa verklaart zichzelf tevreden met deze verzekering en Pereira reist door naar Chicôa. Er is niets bekend van zijn verrichtingen ter plaatse, zelfs niet of hij een ervaren mijnwerker bij zich heeft. Aan zijn superieur in Goa rapporteert hij kort dat hij naar Chicôa is gegaan zoals hem bevolen is en dat hij daarvoor meer moeilijkheden en bedreigingen heeft moeten overwinnen als men zich kan voorstellen. Hij heeft geen zilver gevonden, maar hij heeft ook nooit beloofd zilver te zullen vinden, voegt hij er kortweg aan toe.
Pereira’s relaties met zijn ondergeschikten zijn niet veel beter dan die met de Monomotapa. Ofschoon hem bevolen is samen te werken met Madeira, verklaart Pereira dat hij niet meer wil worden herinnerd aan die man: Madeira vermoeit hem en de koning zal wel goed worden geadviseerd geen relaties met deze man te onderhouden, maar hij onthoudt zich van specifieke beweringen. Voor zijn Vedor da Fazenda gedraagt hij zich als een goede galeikapitein. Zijn juridische kennis is te gering om van rechtspraak te spreken. Hij gedraagt zich ongemanierd tegenover gouverneur Fernão de Albuquerque, die Redondo is opgevolgd na diens overlijden, in het bijzonder over beschuldigingen geuit tegenover officieren van zijn galjoot, die naar de Zambezi is gevaren zonder betaling van de verschuldigde heffingen. Hij bekritiseert de 20% heffing die, verklaart hij, de handel op de rivieren kapotmaakt. Hij klaagt dat zijn salaris te gering is om een behoorlijke huishouding te kunnen bekostigen. Hij beweert dat de curva door ministers is verduisterd en dat hij als vervanging geschenken heeft moeten kopen. Hij dreigt de gouverneur terug te keren naar Portugal, tenzij zijn salaris wordt verdubbeld of hem wordt toegestaan 50 rollen stof vrij van belastingen voor eigen rekening te mogen verhandelen. De hoofdoorzaak voor zijn ontevredenheid en onbeleefd- heid is eenvoudig zijn tegenzin ondergeschikt te zijn aan Goa.
De autoriteiten in Goa, van hun kant, hebben al snel hun geduld met Pereira verloren. Er komt geen goud naar Indië en maar heel weinig ivoor; er is weinig uitzicht op zilver; de opbrengsten van douanekantoren zijn gering en er is een algemeen gebrek aan geld. Portugees Indië verkeert in grote nood en er zijn zelfs niet genoeg fondsen om de verdediging van Moçambique te waarborgen. Een aanval door de Nederlanders wordt voortdurend gevreesd, ofschoon de volgende ontmoeting in de regio op zee plaatsvindt en in het voordeel van Portugal is. Rui Frei de Andrade, in 1619 op weg naar de Perzische Golf en afgedwaald van de rest van de vloot, opent het vuur op een Nederlands schip afkomstig van Kaap de Goede Hoop. Zijn schutters schieten twee masten van het Nederlandse schip en als de volgende dag geen spoor meer van het vijandelijke schip te bekennen is, wordt aangenomen dat het is gezonken. Tegen het einde van 1619 worden er nieuwe rapporten in Spanje ontvangen over de vijandelijke bedoelingen tegen Moçambique en twee schepen krijgen opdracht hulp te brengen naar het eiland; de contractant wordt gemachtigd in Moçambique slaven en ebbenhout te laden; de slaven mogen worden verkocht in Brazilië, het ebbenhout in Lissabon. Er doet zich vertraging voor bij het vertrek van de schepen en er wordt een pinas gezonden om Quelimane en Moçambique te waarschuwen, de twee urcas vertrekken niet eerder dan in maart 1620. Zij staan onder bevel van Jácome de Morais Sarmento, die commandant van het fortaleza is zolang Pereira Governador e Conquistador is. Er komt geen aanval, maar er ontstaat in het midden van 1621 enige bezorgdheid over een vreemd schip in de Bazaruto eilanden en de bevolking van Sofala verwacht dagelijks de aankomst van een vijandelijke vloot. Sofala heeft in het geheel geen verdediging; het fort heeft geen poorten; de muren zijn ingestort en het garnizoen telt geen enkele soldaat.
Deze factoren en speciaal de financiële armoede van Portugees Indië, nopen de gouverneur tot het ondernemen van actie zodra hij verneemt dat Pereira volkomen ontgoocheld de Zambezi komt afzakken. Tijdens een vergadering van de Conselho da Fazenda in Goa wordt besloten de handel op de Rios te verpachten. Dertig duizend cruzados per jaar is het hoogste bedrag dat kan worden verwacht, ofschoon de gouverneur van oordeel is dat dit bedrag geringer is dan de waarde van de handel, het is in ieder geval voldoende om het garnizoen te betalen; en het is te hopen dat de commercie opnieuw gaat bloeien. Om de inkomsten verder te verhogen stelt de gouverneur voor de eilanden van Angoche apart te verpachten.
De koning en zijn ministers zijn tezelfdertijd tot een eendere beslissing gekomen. Het is duidelijk dat de expeditie een complete mislukking is en dat Pereira geen Conquistador is. Zij bevelen de Ccnquest af te breken en Pereira wordt naar Indië teruggeroepen. Er wordt een rechter naar Zuidoost-Afrika gezonden om een residência naar hem in te stellen en ook naar zijn Vedor da Fazenda, die naar wordt gezegd,voor zichzelf 800 balen kledingstof heeft geïmporteerd en op de Rios heeft verhandeld zonder daarover heffing te betalen. De handel op de Rios wordt opnieuw verpacht aan de capitão van Moçambique voor de gebruikelijke 40.000 xerafins per jaar. De capitão is openlijk de mijnen aan headeira, die bevordering in de adel en een pensioen van 2.000 cruzados per jaar is beloofd als hij succesrijk zou zijn. De capitão houdt de Monomotapa tevreden en betaalt hem prompt de curva en de muromo. Hij zendt de Opperste Chef ook twee paarden met versiering, die hij hem heeft beloofd; en hij heeft de twee Portugezen die de Monomotapa een gruwel zijn van de Rios verbannen.
Lissabon zendt een ervaren mijningenieur, Capitão Francisco de Ledesma Albornoz, naar de mijnen van Monomotapa. Hij zeilt in de nau São José, een van de schepen van de armada van 4 naus, 2 galeãos en 2 pinassen waarmee Dom Francisco da Gama, conde de Vidigueira, de nieuwe vice-rei van de Estado da India, op 22 maart 1622 de Taag afzeilt. Een van de pinassen dient vanuit Moçambique terug te keren naar Portugal met het laatste nieuws over het fortaleza en de mijnen. De andere pinas dwaalt af van de vloot (wat ook een van de naus en een galeão overkomt) en ontmoet een Engels schip, de Coaster. Na een gevecht van twaalf uur strijkt de pinas zijn vlag. Hij wordt meegenomen naar Kaap de Goede Hoop, waar hij, ondanks dat hij maar weinig buit bevat, wordt geplunderd. Daar het vaartuig te zwaar beschadigd is om naar Indië te zeilen, besluiten haar officieren dat zij via Angola terug zal keren naar Portugal. Bij de Kaap zien de opvarenden van de meeste schepen van de armada drie schepen, waarvan zij veronderstellen dat het Nederlandse schepen zijn, reden waarom de Portugese schepen met een wijde bocht om het drietal heen varen en daarmee laten zij de naar Portugal terugkerende São João Baptista in de steek, waarvan de mannen al lange tijd voor hun leven vechten.
Een gecombineerde Nederlands-Engelse strijdmacht, bestaande uit de schepen Goeden Fortuijn (admiraalsschip van Jacob Dedel), het Wapen van Seelandt, Suijt-Hollandt, Noort-Hollandt, het Hert, Royal Exchange, Royal Ann, Diamond en Dragon Claw, de Vloot van Verdediging geheten, is in december 1621 uitgezeild van Batavia om de vanuit Goa naar Portugal terugkerende schepen te onderscheppen. Omdat zij daarmee geen succes hebben besluiten de Nederlanders twee schepen naar de Rode Zee te zenden, ondanks het protest van de Engelsen. De overblijvende zeven schepen slaan water en vers voedsel in op de Comoro eilanden en dan zetten zij op 15 juni 1622 koers naar de kust van Moçambique, waar zij schepen die uit Portugal komen opwachten. Op 21 juni zien de geallieerde schepen een pinas, met een lading sandelhout, die op weg is van Madagascar naar Moçambique, maar de pinas ontgaat de vijandelijke schepen. De volgende dag wordt de pinas ontdekt in de haven van Quisimajulo. Terwijl enige van de geallieerde schepen handeldrijven in het nauwe kanaal, loopt het Nederlandse schip Hert aan de grond (zij is volgens de Engelsen zorgvuldig geruïneerd en zij beschuldigen hun bondgenoten ervan de geschatte waarde van het schip op tweemaal de werkelijke waarde te hebben berekend). Er worden 9 kinderen aan boord van de pinas gevonden, waarschijnlijk zijn het slaven. De lading van de pinas wordt verdeeld over de schepen; de pinas en het Hert worden verbrand.
Op 28 juni komt de vloot bij Moçambique aan en gaat voor anker in de luwte van het eilandje São Jorge, waar de schepen vijf dagen blijven. Daarna kruisen zij naar het zuiden. Wanneer de vloot zich ongeveer 40 mijlen ten zuiden van Moçambique bevindt, ziet de uitkijk in de nacht van 22 juli de vaartuigen van Vidigueira, die tegen middernacht beginnen te schieten op het Engelse vlaggenschip, de Royal Exchange. Bij het aanbreken van de dag begint de slag in ernst. Hij duurt de gehele dag, waarbij ieder schip menige treffer krijgt. De meest serieuze schade loopt de São José op; het schip verliest zijn roer en bij zonsondergang ankert het op korte afstand van de kust. Die nacht tracht de Royal Charles de São José te enteren, maar het Engelse vlaggenschip wordt zelf geënterd door de São Carlos, waarvan de bemanning met grote dapperheid de São José te hulp komt, ofschoon zij vele gesneuvelden, onder wie de kapitein, te betreuren heeft. Bij het aanbreken van de dag van 25 juli wordt de São José gezien zonder masten. De geallieerde schepen laten de São José tijdelijk met rust en achtervolgen de resterende Portugese schepen, die schuilen onder bescherming van de kanonnen van het Fortaleza São Sebastião. Die middag doet zich een onbesliste ontmoeting voor, maar de Portugese schepen slagen erin de ankerplaats aan de binnenkant van het Ilheu São Jorge te bereiken. Aan boord van de Portugese schepen ontstaat er een zorgelijke discussie over wat men het beste kan doen: voor anker blijven liggen en ’s nachts een aanval riskeren, of pogen te ontsnappen in de toenemende duisternis. De laatste mogelijkheid wordt aanvaard, maar dat blijkt geen eenvoudige opgave te zijn: Vidigueira’s vlaggenschip, de Santa Teresa, is de eerste die bij São Jorge aan de grond loopt. Korte tijd daarna gevolgd door de São Carlos, welk schip het slachtoffer wordt van de koraalrotsen. Het schip zinkt aan het uiteinde van het eiland-Moçambique. Het galeão São Salvador is het enige schip dat de binnenhaven bereikt; dit is bijzonder gelukkig voor de opvarenden, omdat het vaartuig geen enkele reddingsboot aan boord heeft.
De Engelse schepen hebben niet deelgenomen aan de achter-volging, maar zij hebben, zich het spreekwoord herinnerend: “beter een vogel in de hand dan tien in de lucht”, zich teruggehaast naar de São José. Dit schip maakt water, maar drijft nog in 14,50 meter water. De Engelsen zijn te laat om te verhinderen dat er een boot vertrekt met 40 kisten munten aan boord, maar zij kappen de kabels en laten de boot naar de kust drijven, zodat wat eens is gevonden niet opnieuw verloren gaat. Officieel verkrijgen zij 68.553 “realen van achten” en ongeveer 100 gevangenen. Het verwerven van buit wordt onderbroken door het verschijnen van twee Portugese zeilen; het zijn de nau São Tomé en de galeão Trinidade, die ten zuiden van de evenaar zijn afgedwaald van de armada van Vidigueira. Een schip blijft bij het wrak en de andere achtervolgen de twee Portugese schepen, maar deze ontsnappen tijdens de nacht en weten Goa zonder verdere incidenten te bereiken.
De São José breekt ’s nachts in tweeën en de geallieerde schepen zeilen naar Moçambique. De Portugezen steken de Santa Teresa in brand, maar de geallieerden redden enige stoffen, wijn en olie. Zij zetten vervolgens koers naar de Comoro eilanden. Daar nemen zij een Arabische dhow geladen met sandelhout en slaven. De schepen naderen opnieuw de Afrikaanse kust, maar een, de Dragon’s Claw, moet in de steek worden gelaten omdat het schip vreselijk lekt, en daarmee komt er een einde aan de Anglo-Hollandse blokkade van de kust.
De beambten van de twee Oost-Indische Compagnieën zijn verre van tevreden over de operaties die hebben geleid tot het verlies van drie Portugese vaartuigen, maar dit ten koste van een Nederlands en een Engels schip en dit met de verwerving van erg weinig buit. Tegenbeschuldigingen vliegen over en weer. De Engelse commandant verklaart dat alle Portugese vaartuigen zouden zijn genomen als de vloot niet zou zijn verzwakt door het zenden van twee Nederlandse schepen naar de Rode Zee; maar hij vindt dat de operatie voor herhaling vatbaar is. De Nederlanders beschouwen de zege helemaal bereikt door hun eigen inspanningen; zij beschuldigen de Engelsen van lafheid in het gevecht en houden vol dat zij met betere hulp de gehele Portugese vloot zouden hebben veroverd als de Engelsen de Nederlanders niet alleen hadden laten vechten, terwijl zij terugkeerden om een reeds genomen schip te plunderen.
Aan Portugese zijde beschouwt Faria y Sousa het als dwaas dat de gehele armada opdracht werd gegeven Moçambique aan te doen. Terwijl het koninklijk verlangen het fortaleza te steunen had kunnen worden bereikt door een of twee schepen de hulp te laten bezorgen. Vidigueira rapporteert dat hij in het gevecht de twee schepen die van zijn vloot zijn afgedwaald node heeft gemist; en dat de schepen die aan het gevecht hebben deelgenomen daarop beter hadden moeten zijn voorbereid. De enige troost is dat de koninklijke fondsen om Moçambique en Ormoez te helpen en peper te kopen veilig bleken te zijn in de Santa Teresa en in de São Carlos, terwijl van de São José 68.000 cruzados zijn gered, en er zelfs het vooruit- zicht bestond op redding van de artillerie van de Santa Teresa en de São Carlos.
In Moçambique inspecteert Vidigueira de de aarden muur die tijdens de capitania van Melo de Sampaio is ingestort en die niet is herbouwd. De nieuwe waterreservoirs zijn nog niet gereed; hij laat fondsen achter om dit in orde te brengen. De omvang van het garnizoen is veel minder dan de 300 man die het regimento vereist en enige van de soldaten zijn nog te jong; Vidigueira ontslaat twee jonge zoons van een lokale inwoner. Wat het hospitaal betreft, zijn niet alleen de muren ingestort, maar Pereira heeft zelfs de plaats verhuurd; de Santa Casa da Misericordia verzorgt de zieken in gehuurde huizen. Vidigueira geeft opdracht het hospitaal opnieuw op te zetten, op zijn oorspronkelijke plaats, die de meest geschikte is en hij draagt de jezuïeten op het beheer over het ziekenhuis op zich te nemen, conform de instructies van Lissabon. Vidigueira is gevraagd de vernietiging van de kerk van de jezuïeten, gebouwd op de plaats van het oude Forte São Gabriel, te gelasten, maar nu hij de situatie ziet, acht hij de kerk geen bedreiging voor het Fortaleza São Sebastião. Daarom weigert hij in te stemmen met zijn instructies op dit punt.
Vidigueira verzamelt pangaios waarmee hij troepen, munitie en geld verzendt naar de Perzische Golf, en hij laadt in zijn schepen een gebarsten kanon van het fortaleza, om het in Indië te doen hergieten. Hij neemt ook Ledesma Albornoz met zich mee. De mijnbouwer heeft de schipbreuk van de São José overleefd, maar zijn gereedschap is hij kwijtgeraakt en hij is ook ernstig ziek. Het is te hopen dat er nieuwe molens in Indië kunnen worden gemaakt en dat hij ook herstelt door betere medische verzorging. Maar hij sterft in Goa. Vidigueira arriveert in Indië ten tijde van een voortdurende crisis. Het verlies van Ormoez, in mei 1622, is een gevoelige klap voor Portugees Indië. Er wordt in juni een succes behaald tegen de Nederlanders, maar de Vloot van Verdediging gaat voort met het bestoken van de Portugezen in het noorden van de Indische Oceaan en in Oost-Indië.
Edellieden die voorheen werden aangewezen om het bevel te voeren over Ormoez, worden nu capitães van Moçambique. De senior van deze is Nuno da Cunha, een van de meest vooraan-staande fidalgos in het Oosten. De capitania belooft minder dan de gebruikelijke financiële opbrengst, omdat de Rios in een staat van anarchie verkeren en hun handel hebben verloren. Het Conselho da Fazenda in Goa stemt toe in Cunha’s verzoek dat hij slechts 20.000 xerafins per jaar zal betalen in plaats van de gebruikelijke 40.000 xerafins, totdat de handel weer zal zijn hersteld. De schatkist dient de balans op te maken hoeveel er aan textiel gespendeerd wordt. Als de Koning van Portugal het voorstel van Nuno da Cunha verneemt, is hij woedend; hij verklaart de actie van de vice-rei van nul en gener waarde. Hij eist dat de vice-rei uit eigen zak het bedrag van Nuno da Cunha aanzuivert tot 40.000 xerafins.
Nuno da Cunha neemt een rechter met zich mee om een residência in te stellen tegen Álvares Pereira en Morais Sarmento. Daarnaast gaat een mijnbouwer met hem naar Afrika om de verplichtingen van Ledesma op zich te nemen. Als de mijnen in werking zijn, dient Cunha de exploitatie daarvan voort te zetten; is dit niet het geval dan dient hij zijn uiterste best te doen om de exploitatie te hervatten. Hij dient ook kopermijnen te ontdekken; het koper zal behoren aan de koninklijke schatkist en moet als ballast naar Indië worden gebracht, waar het kan worden aangewend om er kanonnen van te gieten. Vidigueira heeft ongunstige rapporten ontvangen over Diogo Simões Madeira en daarom weigert hij de koninklijke lof over te brengen, wat hij heeft beloofd, maar als Cunha bevredigende berichten ontvangt, heroverweegt hij de zaak. De vice-rei geeft Cunha opdracht de Monomotapa punctueel de curva en de muromo te geven. Het is nog niet mogelijk geweest de paarden en de livreien etc. te ontvangen, die Pereira aan de Monomotapa dient te zenden, maar deze zaken zullen in de volgende moesson gezonden worden. De koning is er zeer op gebrand dat Madeira niet de gunsten worden onthouden die hem zijn beloofd. Hij draagt de vice-rei op, als hij nog niet alle hoop dat de mijnen zullen worden gevonden heeft verloren, Madeira de brief van de koning te doen bezorgen, om hem te inspireren bij zijn zoektocht naar nieuwe mijnen.
Maar Nuno da Cunha is niet gelukkig genoeg om mijnen te vinden. Hij verlaat Indië in februari 1623 met een flottielje van drie privé- en twee regeringsgaljoten. Hij overhandigt het fortaleza in Moçambique aan een collega-edelman en hij zeilt door naar de Zambezi. Maar in Sena krijgt hij een koortsaanval en binnen enkele dagen overlijdt hij. Ondanks obstructies van personen in Moçambique die baat hebben bij de afwezigheid van een capitão, laat de bemanning van een galjoot in Indië weten dat Nuno da Cunha is overleden. Dit vindt plaats in een tijd van het jaar dat er gewoonlijk geen sprake is van communicatie, namelijk in december; de vice-rei is in staat begin 1624 een nieuwe persoon te benoemen.
De nieuwe capitão, Diogo de Sousa de Meneses, vindt in Moçambique de restanten van een naar Indië onderweg zijnde armada. Drie naus, 3 galeãos en 2 pinassen hebben Portugal verlaten met de opdracht Moçambique aan te doen en daar 100 man en verschillende soorten munitie af te leveren, want er zijn berichten ontvangen dat 17 Nederlandse schepen worden uitgerust om dienst te doen in het Oosten en er heerst de gebruikelijke angst voor een aanval op Moçambique. Een pinas verliest het contact en wordt genomen in het zuiden van de Atlantische Oceaan. De vijand neemt de pinas mee naar Tafelbaai, waar hij alle objecten van waarde, met inbegrip van de kapitein en de artillerie, wegneemt. De pinas krijgt daarna toestemming de reis te vervolgen en voegt zich weer bij de vloot als zij Moçambique nadert. De commandant van de vloot, die ongeduldig is, poogt de haven binnen te komen zonder op een lokale loods te wachten. Zijn schip raakt aan de grond bij het Ilheu van São Jorge. De bemanning kapt de hoofdmast en krijgt het schip na 36 uur weer vlot. Men belegt een vergadering waarin wordt besloten in Moçambique te blijven overwinteren en alleen een galjoot naar Indië te zenden met berichten. Er bevinden zich geen fondsen in het fortaleza en daarom verschaft de commandant zich toegang tot de voorraad zilver, die daar ligt om de Estado da India financieel te ondersteunen en om specerijen te kopen. Plotseling breekt er een cycloon boven Moçambique los en gooit de gehele vloot op de kust. Ofschoon de meeste schepen blijven drijven, zijn een nau, een galeão en een pinas onherstelbaar beschadigd.
Sousa de Meneses vindt het Fortaleza São Sebastião in de gebruikelijke miserabele staat: tekort aan munitie, 150 musketten die niet deugen, het waterbekken en de sloot rond het fortaleza nog onvoltooid, het bastion van Santo António werkt niet door gebrek aan geld. En wat er al is gedaan is meer gebouwd met zand dan met metselspecie. Sousa de Meneses neemt zich voor de noodzakelijke werkzaamheden te ondernemen; hij begint aan de bouw van een nieuw kruitmagazijn, maar in zulk een langzaam tempo dat de vice-rei in 1626 rapporteert dat hij nog steeds bezig is aan het waterbekken en de sloot. Hij is zelfs nog niet aan het hospitaal begonnen, omdat daarvoor geen fondsen beschikbaar zijn. Bovendien bestaat er nog onzekerheid over de subsidie en zolang daarover geen duidelijkheid bestaat, weigeren de jezuïeten de verantwoordelijkheid voor het hospitaal te aanvaarden. Daar door gebrek aan fondsen de uitvoering van publieke werken stagneert, is niet onbegrijpelijk dat er verder geen gebruik meer wordt gemaakt van het pachten van reizen tussen Indië en Moçambique, maar de koning blijft deze beschouwen als gunsten te verlenen aan particuliere personen.
Sousa de Meneses ontvangt dezelfde opdrachten als Nuno da Cunha over de ontdekking van mijnen van de Monomotapa. Hij dient de mijnen te exploiteren die al in gebruik zijn, maar hij dient vooral te zoeken naar nog niet gevonden mijnen. Hij vindt de Rios in een voortdurende staat van oorlog. De Monomotapa is overleden en de troonsbestijging van de nieuwe koning wordt bestreden door enige van zijn broers. Muzura, de Bororo-chef, lijkt garen te spinnen bij de verwarring; hij valt de forten van Sena en Tete aan, waarbij hij erop uit is de Portugezen uit het land te verdrijven en zichzelf meester te maken van het land van de Monomotapa. Meneses zendt 50 musketiers om de vestigingen aan de Zambezi te helpen, maar hij klaagt erover dat de handel dood is en dat er geen vooruitzicht bestaat op een opleving van de commercie, laat staan tot 40.000 xerafins per jaar. Aan het einde van diens ambtstermijn verzucht de vice-rei dat hij compleet onwetend is gehouden over wat Meneses heeft ondernomen betreffende de exploitatie van de mijnen, als hij überhaupt wat heeft ondernomen. En onder de opvolger van Meneses komt er geen verandering in dit beeld.
Aan het begin van 1627 is Nuno Álvares Pereira, die tweemaal zijn incompetentie om Zuidoost-Afrika te besturen heeft gedemonstreerd, de volgende op de lijst voor de capitania Ormoez. Hij treedt af als capitão van Moçambique, waarmee ook een einde komt aan het monopolie van de capitão handel te drijven op de Rios. Hij heeft ervaring met de gebruikelijke bedreiging van de vijanden uit Europa, maar deze keer zijn het de Engelsen die zich vijandig tonen. De officieren van de English East India Compagny in Surat, die voor een aantal van hun schepen geen emplooi hebben, zenden deze naar de kust van Oost-Afrika om deze te blokkeren. De vloot, bestaande uit vijf schepen en een fregat, arriveert op 18 juli 1628 op 25 léguas van Moçambique en de volgende dag geeft de admiraal de schepen opdracht een lange lijn te vormen en op Portugese schepen te wachten die op weg zijn naar Indië. Op 20 juli onderscheppen zij een vaartuig dat zij omschrijven als “a Portugalle frygot new trimmed well manned and appointed for warre.” Er worden boten gezonden om de Portugees te enteren, maar de bemanning slaat de Engelsen af, waarbij een dozijn gewond raakt, en ontsnapt.
Op 22 juli ankert de Engelse vloot in de luwte van het Ilheu de São Jorge; De Engelsen zien vijf kleine vaartuigen schuilen onder de kanonnen van het fortaleza. Op 23 juli landen 200 of 300 man bij Cabeceira. De inwoners vluchten en de zeelieden ontmoeten geen tegenstand. Zij verbranden een paar huizen, verzamelen enige sinaasappelen en citroenen en gaan weer aan boord met 19 zwarten die zij hebben gevangengenomen. Zij ondernemen niets tegen het eiland-Moçambique. De volgende dag zendt de admiraal een schip en het fregat naar een positie op vijf of zes léguas ten zuiden van Moçambique, maar hun enige succes is de vangst van een kleine boot, uitgezonden om de armada, die verwacht wordt, te waar-schuwen. Iedereen aan boord ontsnapt, behalve een neger. Op 31 juli verlaat de vloot de kust, om te overwinteren in de Comoro eilanden. Zo kort en halfhartig zijn de Engelse operaties geweest dat er alleen maar sprake is geweest van het tonen van de vlag en dat was geen erg trotse vertoning. Het volgende jaar heeft een Engelse pinas meer geluk. Het schip zeilt met een Portugees vaartuig van Madagascar naar Moçambique. De pinas neemt de Portugees en maakt 3.280 stuks sandelhout, een hoeveelheid rijst en 126 slaven buit.
Zulke incidenten kunnen hebben bijgedragen aan de ernst van de petitie van Nuno Álvares Pereira waarin hij niet minder vraagt dan de toekenning van de gehele kustlijn van Cabo da Boa Esperança tot aan Cabo Correntes, voor zichzelf voor het leven en voor zijn erfgenamen voor eeuwig, met alle voorrechten en de volledige juridische macht, volledig onafhankelijk van de capitania Moçambique en met het recht te varen naar Indië en Brazilië. Hij neemt zich voor een of meer forten te bouwen om de handel in deze gebieden te verzekeren, maar zijn vestigingen zullen worden gebouwd met de instemming van de lokale chefs, want de Kafirs van Kafraria zijn daar “een oneindig aantal jaren”. Maar de experts in Lissabon zien niets in de gevraagde gunst. Moçambique kan voorraden levensmiddelen verwerven van de Comoro en de Querimba eilanden, maar desondanks heeft zij dikwijls hulp uit Indië ontvangen; deze hulp was moeilijk genoeg te geven wegens de enkele moesson per jaar; het zal nog moeilijker zijn forten te bevoorraden die nog verder van Indië af liggen. En voor wiens rekening worden de forten gebouwd? En, aangezien er zo’n groot gebrek is aan artillerie en troepen in Moçambique, hoe moeten de nieuwe forten dan worden bewapend en bemand? Ofschoon de vijanden uit Europa nog geen fort aan de kust hebben gebouwd, weten zij daar alles van en zij hebben bijvoorbeeld bij Sofala peilingen verricht met hun sloepen. Als Álvares Pereira forten zou bouwen langs de kust, weerhoudt dit de vijand er niet van dit ook te doen, gelet op de lengte van de kustlijn en het aantal havens. Zulke forten zullen het fortaleza van Moçambique in feite alleen maar verzwakken en daarmee de Portugese macht in Zuidoost-Afrika, omdat capitães niet bereid zijn 40.000 pardãos per jaar te betalen voor het handelsmonopolie op de Rios als zij weten dat stoffen en kralen het binnenland bereiken via andere kanalen. De petitie wordt verwezen naar Goa. De koning, evenwel, heeft juist geweigerd de pacht van de Angoche-eilanden te bevestigen. Omdat dit nadelig zou zijn voor Moçambique. Er is geen mogelijkheid voor Pereira zijn ongerijmd verlangen te verwezenlijken en hij heeft zijn handen meer dan vol aan de Zambezi.
Pereira, nog steeds formeel trouw, heeft bij zijn aankomst in Zuidoost-Afrika dezelfde stommiteit begaan als bij zijn eerste aantreden; hij heeft ook nu niet de curva aan de Monomotapa gezonden. Dit heeft natuurlijk Nyambo Kapararidze, de nieuwe opperchef, zeer ontstemd. Om deze en om andere redenen, die we niet weten, doodt hij Pereira’s ambassadeur en roept een empata uit. De Capitão das Portas, die in die tijd in Zimbabwe is, heeft waarschijnlijk de ambassadeur tot daar begeleid en verdedigt zichzelf tot de avond valt. Hij ontsnapt in een hevige regenstorm in de duisternis en bereikt Massapa. Van hier zendt hij waarschuwingen uit aan alle handelaren om een schuilplaats te zoeken, daar of in een andere marktplaats als Luanze, Dambarare of Chipiriviri. Massapa wordt aangevallen; er zijn slechts 8 Portugezen, maar zij houden het vol, wat ook het geval is in de andere marktplaatsen.
Zodra er een woord over de calamiteit Tete bereikt, vaart een dominicaner frater, Luis do Espirito Santo, geboren in Moçambique, de Zambezi af en vraagt hulp van de inwoners van Sena. Het aantal Portugezen dat aan de oproep gehoor geeft bedraagt 250; zij worden begeleid door ongeveer 15.000 vazallen. Op 28 december vindt er een actie plaats, waarschijnlijk om Tete te redden, en nadat de regens zijn opgehouden, valt de strijdmacht het koninkrijk Monomotapa binnen. Er worden geen vijanden gevonden in Luanze en in mei trekt het leger naar Massapa. Daar wordt Monomotapa’s leger ontmoet, volgens Espirito Santo gaat het om 100.000 man, wat sterk overdreven is. In de slag die volgt jagen de Portugezen de Karanga op de vlucht en zij stoten door naar Zimbabwe, waar de Portugezen verklaren dat Kapararidze is afgezet. Er ontstaat discussie over wie hem zal opvolgen, maar uiteindelijk krijgt Espirito Santo zijn zin en Mavura Mbande, Kapararidze’s oudste oom, die sympathiek staat tegenover de kerk, wordt uitgeroepen tot de nieuwe Monomotapa, op voorwaarden die zijn opgesteld door de Portugezen.
Op 24 mei 1629 paraderen de Portugezen voor Mavura en zijn indunas, die zijn voorbereid op de inhuldiging van de wettelijke Monomotapa, en zij steunen de marionet. Er worden capitulaties voorgelezen die Mavura publiekelijk aanvaardt. Mavura geeft ook te kennen zichzelf te beschouwen als een vazal van de Koning van Portugal, in wiens naam zijn koninkrijk aan hem gegeven is. Hij wil drie pastas goud geven aan iedere nieuwe capitão van Moçambique (en de capitão zal hem eveneens een geschenk geven). Ambassadeurs mogen geschoeid de Zambezi opzeilen en met een hoed op het hoofd en met hun wapens in de handen; van hen wordt niet gevraagd dat zij in hun handen klappen en er zal hun een stoel worden aangeboden om op te zitten – aan andere Portugezen zullen machiras worden gegeven om op te zitten. De capitão van Massapa wordt behandeld met groot respect, hij krijgt toestemming zo vaak naar Zimbabwe te komen als hij wenst en zonder verplicht te zijn iedere keer geschenken mee te brengen. De Capitão das Portas ontvangt de gebruikelijke landerijen en daarnaast enige andere zaken. De capitão van Massapa dient bovendien geraadpleegd te worden door de Monomotapa voordat deze oorlog maakt. Mavura dient alle Portugezen en hun handelaren met respect te bejegenen en van niemand van hen iets extra’s te verlangen, en hen toe te staan vrij door het land te reizen waarheen zij maar willen en zij dienen gastvrij te worden ontvangen. Geen handelaar zal trouwen met een inheemse vrouw. Dieven dienen, zonder dat daarvoor een beloning wordt ontvangen, te worden uitgeleverd aan de capitão van Massapa, die alle geschillen beslecht. Hij mag geen goudproducerend land aan wie dan ook schenken; het is hem toegestaan mijnen te zoeken en te openen. Hij mag in heel het land een onderzoek instellen naar het voorkomen van zilvermijnen en mijnwerkers inzetten, die mogen graven zonder daarbij gehinderd te worden. Bepaalde gebieden die veroverd zijn door Tete worden erkend als Portugees. Het is missionarissen van alle orden toegestaan kerken te bouwen in Zimbabwe en elders, en zij hebben vrij toestemming bekeerlingen te maken. De Monomotapa dient binnen een jaar alle Arabieren uit zijn land uit te wijzen; iedere Arabier die daarna nog wordt gevonden mag worden gedood en zijn goederen worden geconfisqueerd. Mavura plaatst formeel zijn kruis onder het verdrag, dat hij plechtig belooft te zullen naleven. Hierna plaatsen ook twintig Portugezen hun handtekening onder het verdrag.
Espirito Santo bouwt een kerk in Zimbabwe, dicht bij de Kadsi rivier, aan de voet van de steile helling ten noorden van Sipolilo. Na acht maanden van dagelijkse druk doopt hij Mavura, en uiteindelijk ook zijn vrouw en vier of vijf indunas. Een broer van Kapararidze, die een neef is van Mavura, wordt naar Goa gestuurd om een catechumeen te worden; er wordt gehoopt dat hij naar Portugal zal worden gezonden en daar zal worden gedoopt met de pracht en de praal een prins van een zo groot rijk als dat van Monomotapa waardig. “Zodat het Koninkrijk en het Hof van Spanje, en van Rome, mogen weten dat de zoons van Sint Dominicus de hand hebben gehad in de doop van keizers en zoons en neven van keizers.” De dominicanen zenden een brief naar Rome, waaraan Mavura zijn kruis toevoegt. Deze brief gaat verloren, maar Koning Philips schrijft aan de paus en vertelt hem hoe de kerk in Mavura een nieuwe zoon verworven heeft. De kerk prijst naar behoren haar trouwe dienaar, Espirito Santo.
Door de nalatigheid van Pereira is een situatie ontstaan waarin slechts de bewoners van de dichterbij gelegen Rios meer dan ooit tevoren geneigd zijn gehoorzaam te zijn aan Portugal. De toestand is veelbelovend voor Portugese ondernemingen en vestigingen. Maar alles hangt af van de kwaliteit van Pereira’s opvolger.
De Conde de Linhares, een nieuwe vice-rei, zeilt in 1629 van Portugal naar Indië. Een galeão van zijn vloot gaat verloren bij Cabo da Boa Esperança in omstandigheden die kenmerkend zijn voor Linhares, terwijl hij korte tijd later een ontmoeting met een kleiner vijandelijk eskader verbiedt. Armzalige navigatie brengt zijn gehele vloot in het zicht van Madagascar. Een galeão gaat verloren op de zandbanken van het eiland João da Nova, maar de mensen aan boord en de schatten worden gered. Meer navigatiefouten leiden ertoe dat twee andere vaartuigen in gevaar komen te verkeren, omdat zij op een zandbank ten zuiden van Moçambique terechtkomen. De vloot spendeert tien recuperatiedagen in die haven, waar Linhares het nieuws over de Rios verneemt en een overeenkomst met Álvares Pereira sluit. De vloot bereikt Goa in oktober.
Het Conselho do Estado da India in Goa discussieert wat gedaan zou kunnen worden om voordeel te trekken uit de situatie in Zuidoost-Afrika. Men is unaniem voor een militaire bezetting van het land van de Monomotapa. Maar het precieze karakter daarvan laat zich niet zo gemakkelijk vaststellen, want er zijn twee gegadigden voor de post van capitão van Moçambique: Diogo de Sousa de Meneses en Nuno Álvares Pereira. De eerste heeft de post gekocht van de moeder van Linhares, maar nu biedt Pereira’s agent haar een hogere prijs en hij herhaalt een aanbod dat Pereira eerder heeft gedaan om Monomotapa te veroveren op zijn eigen kosten. Als het Conselho do Estado in november weer bijeenkomt, vraagt hij een verzegeld bod van de mededingers. Meneses wijst erop dat hij de oudste is op de lijst van personen benoemd door de koning; hij heeft de functie gekocht, dus de post komt hem wettelijk toe en hij heeft bovendien al 70.000 xerafins besteed vooruitlopend op de toewijzing van de post aan hem. Desondanks is hij bereid de pacht te verhogen met het bedrag van de curva, die zoals hij begrijpt een nieuwe voorwaarde is; en daar hij concludeert dat 100 haakbus-schutters nodig zijn om de Rios tot gehoorzaamheid te dwingen, is hij bereid dit aantal manschappen zelf te bekostigen. Pereira’s agent biedt Linhares moeder een hoger bedrag en naast de betaling van de pacht, wil hij de Conquista effectueren met 250 soldaten, wier salarissen en eten hij betaalt. Meneses biedt aan 250 soldaten te onderhouden op voorwaarde dat de Rios gesloten en de Angoche eilanden niet verhuurd zijn. Het Conselho besluit, onder voorzitterschap van Linhares, dat Pereira’s bod het beste is en er zal met hem een contract worden aangegaan.
Linhares rapporteert aan de koning dat het raadzaam lijkt een expeditie naar de Rios te zenden om de nieuwe Monomotapa aan zijn verplichting te herinneren de Arabieren uit te wijzen. Als Pereira het contract niet zou ratificeren, dan zal de handel op de Rios plaatsvinden ten bate van de koninklijke schatkist. In dat geval is er ook een Ouvidor-geral met grote bevoegdheden nodig “omdat het nodig is de mannen op de Rios vrijheid te geven in de vele gevallen waarin zij niet vrij zijn”; dezelfde functionaris zal Provedor dos defuntos zijn, om de landgoederen van overledenen te besturen, evenals Vereador da Fazenda, om nieuw verworven land te pachten en landgoederen opnieuw te pachten die in het bezit zijn van machtige grootgrondbezitters, die zich in onvoldoende mate bewust zijn van hun verplichtingen. In deze drie functies benoemt Linhares een zekere Gaspar Barbosa.
In Barbosa’s geval zendt de Vice-rei een geschenk voor Muzura die, naar hij koning Philips vertelt, tonnen palmolie, arak en Portugese wijn omvat, “om hem rustig te houden, en kalm zijn klachten te uiten, en hem te vervullen met goodwill om u te dienen, omdat in zijn land de berg van koper is.” Voor de Monomotapa zendt de vice-rei een stel kleren, een cape; een troon met een podium, baldakijn en opschik, een zwaard; en een zilveren scepter. Dit is niet lang voordat de zwarte koning meer materiële zaken vraagt; zoals de betaling van de curva of, als dat niet mogelijk is, de vrije import van textiel ter waarde van 3.000 of 4.000 mithqais.
Koning Philips heeft ondertussen de bestuurders van Portugal gevraagd van ervaren personen advies in te winnen hoe de nieuwe situatie in de gebieden van Monomotapa kan worden geëxploiteerd en beschermd. Nederlanders en Engelsen presenteren constant bedreigingen; nu zijn er berichten ontvangen over schepen van 1.300 ton en meer, gebouwd in Holland voor de Fransen, die van plan zijn naar Madagascar te zeilen, en van dat eiland kunnen zij gemakkelijk naar Moçambique en het rijk van Monomotapa komen. De conde de Vidigueira ziet geen bedreiging van de Franse bedoelingen in Madagascar (en in ieder geval zijn hun schepen niet groter dan de Portugese vierdeks Oost-Indiëvaarders), maar hij is niet optimistisch over de vooruitzichten voor de regio. Hij twijfelt aan het bestaan van zilver; en hij herinnert eraan dat Álvares Pereira het gebied voorheen heeft bestuurd, zonder dat dit ook maar iets heeft opgeleverd, integendeel, het is met grote kosten voor de koninklijke schatkist gepaard gegaan. Pedro de Almeida Cabral, eens Vedor da Fazenda van de Conquista, waarschuwt in de loop van een lang onderzoek van Zuidoost-Afrika, dat de afgezette Monomotapa met alle menselijke middelen zal trachten zijn koninkrijk terug te krijgen; hij zal steun ontvangen van machtige vazallen; en hij zou kunnen trachten een bondgenootschap te zoeken met Portugals vijanden uit Europa. Hij beveelt daarom aan dat strijdkrachten paraat worden gehouden en dat de Rios worden gefortificeerd. Voor de monding van de Luabo is een verdubbeling van hout en aarde voldoende, met een garnizoen van 25 of 30 soldaten en enige artillerie. Quelimane heeft behoefte aan een fortaleza met 60 of 70 soldaten en met 12 of 15 stukken geschut, in hoofdzaak om de ankerplaats en de ingang van de rivier onder schot te kunnen houden. Het fortaleza van Sofala zou dienen te worden gerestaureerd: de lengte van de muur is al aangegeven, de artillerie heeft geen affuiten en er zijn geen soldaten en er is ook geen munitie. De capitães van deze drie plaatsen dienen soldaten te zijn met ervaring die benoemd zijn door de Generaal van de Conquista en niet door de capitão van Moçambique, die onveranderlijk meer belang stelt in de handel dan in de verdediging. Sena en Tete, met respectievelijk 70 en 50 Portugese inwoners, dienen allebei een fort te hebben. Het fort in Chicôa kan worden opgegeven, want daar is toch geen zilver meer, denkt Almeida Cabral, maar er zullen twee centra in het land van Monomotapa dienen te zijn om de veiligheid van de goudhandelaren te waarborgen en de gehoorzaamheid van de door de Portugezen aangestelde koning te verzekeren. Een veldleger van Portugezen en inheemsen is ook noodzakelijk, om te zoeken naar de afgezette Monomotapa en om de veiligheid van de forten te verzekeren. De uitgaven voor deze forten en strijdkrachten zullen zoveel mogelijk dienen te worden opgebracht door de nieuwe Monomotapa. Er dienen pogingen in het werk te worden gesteld om de vriendschap van naburige koningen te winnen. Met 500 soldaten, voegt Almeida Cabral vertrouwelijk aan zijn adviezen toe, zou Philips de heer van de rijkste mijnen in zijn koninkrijk kunnen worden.
Vroeg in het jaar 1631 zet koning Philips zijn handtekening onder een aantal documenten. Hij noemt Mavura de “edelste en machtigste koning van Monomotapa” en zendt hem het habijt van de Orde van Christus en belooft hem zijn macht te doen behouden. Maar hij weigert verdere betaling van de curva goed te keuren, want Monomotapa is nu zijn vazal; hij zal echter toestaan dat Mavura toestemming krijgt stoffen onbelast in te voeren; de vice-rei zal na overleg met zijn Conselho de kwantiteit vaststellen. In plaats van de curva zal Mavura een persoonlijk geschenk worden gezonden. De vice-rei zal een regimento uitgeven hoe Portugezen zich te gedragen hebben in Monomotapa’s land. En de vice-rei zal hem een kopie zenden van de wetten van Portugal en Spanje.
Philips eist strenge naleving van de bepalingen van het door Pereira ondertekende contract. Daarin staat geen verklaring over Pereira’s bedoelingen Monomotapa te veroveren. Maar er is niets te veroveren, verklaart Philips nadrukkelijk, want beiden Pereira en de vice-rei hebben hem verzekerd dat hij nu de heer van Monomotapa en Maruva zijn vazal is. Aan Pereira is niet gevraagd mijnen te ontdekken, ofschoon hij heeft gerapporteerd dat er talrijke goudmijnen zijn die gemakkelijk gevonden kunnen worden. Het contract, overigens, dat voorziet in de productie van 200 quintais kopererts per jaar, is onbevredigend, omdat 200 quintais veel te weinig is.
Philips geeft Pereira opdracht goede betrekkingen met de Monomotapa te onderhouden en voortdurend te zoeken naar goud-, zilver- en kopermijnen. Er dient een fort te worden gebouwd op de meest geschikte plaats om Mavura te beschermen tegen zijn vijanden en om zijn gehoorzaamheid te verzekeren. De koning geeft opdracht de mondingen van de Zambezi bij Quelimane en Luabo te fortificeren, voor welk doel een ervaren ingenieur naar de regio gestuurd zal worden. De kosten van deze fortificaties komen uit het bedrag dat gewoonlijk werd besteed aan de curva en muromo, uit de verpachting van de Angoche-eilanden voor 7.000 cruzados per jaar, aangevuld met 16.000 xerafins per jaar waarvan Philips begrijpt dat deze jaarlijks worden overgemaakt van Moçambique naar de Estado da India, zijnde het niet uitgegeven deel van de pacht van de capitão. De koning maakt ernstig bezwaar tegen de benoeming van Gaspar Barbosa in drie functies, terwijl hij voor geen enkele daarvan gekwalificeerd is; hij waarschuwt de vice-reis zulke benoemingen niet meer te verlenen aan hun dienaren. Hij maakt ook bezwaar tegen de drie pastas van goud, het symbool van Mavura’s tribuut, dat betaald is aan de capitão van Moçambique; zij zullen naar hem gezonden worden en ten goede komen aan de koninklijke schatkist.
Er wordt niet veel meer dan aangemunt goud ontvangen. Zoals is voorspeld werkt Kapararidze onophoudelijk aan het herwinnen van zijn troon en zelfs Mavura begint trekjes van onfhankelijkheid te vertonen. Pereira zelf bepleit, voordat hij de instructies van de koning heeft ontvangen, de bouw van een fort in Zimbabwe, met een garnizoen van 60 of 70 man, en een ander in Luanze, met 30 of 40 man. Een derde fort zou volgens hem gebouwd moeten worden in Dambarare, dat hij prijst voor zijn goede lucht, wateren en bodem, die vergelijkbaar zijn met die in Portugal en Castilië; de hitte is er niet buitensporig, tarwe, groenten en fruit floreren en de plaats ligt te midden van goudmijnen. De jaarmarkten van Orupandi en Chipiriviri liggen ook bij grote en belangrijke mijnen. Maar al deze markten zijn verlaten wegens de algemene onrust. Als zij slechts zouden kunnen worden bevrijd van de vrees te worden aangevallen, dan zou het goud ongelimiteerd kunnen stromen. Pereira rapporteert dat veel landgoederen zijn gegeven aan Portugese bewoners van de Rios; vele van hen in naam van de koning. De koning zou dit land kunnen bevolken met getrouwde stellen en zij zouden zich in het bijzonder kunnen vestigen in Karangaland, dat buitengewoon geschikt is voor Europese kolonisatie. Deze landgoederen zouden kunnen worden verhuurd niet voor maïs, maar voor goud en ivoor, wat 15.000 of 20.000 mithqais per jaar zou opleveren. De koning wordt bestolen van veel ivoor dat hem wettelijk toebehoort; de slagtand rustend op de grond van iedere olifant die sterft of wordt gedood, behoort hem als hoogste chef toe.
Volgens anderen is Pereira verantwoordelijk voor de chaos van de Rios. De handel is geruïneerd, maar niet zozeer door aanvallen van zwarten, maar omdat het bestuur zorgdraagt voor de rechtsbedeling. De bezitters van landgoederen willen niet het land bewerken, maar simpel heren van vazallen zijn en met hun privé-legertjes voeren zij zelfs oorlog. Zij verdrijven chefs van het land dat zij rechtens bezitten; die steken de Zambezi over en sluiten zich aan bij Kapararidze en andere vijanden van Portugal die steeds machtiger worden. De bezitters van landgoederen worden nooit gestraft, en “zij vrezen God noch Uwe Majesteit”. De enige manier om een ramp te vermijden, wordt gesuggereerd, is de huurcontracten op te zeggen en de legertjes van de landgoedeigenaren te plaatsen onder de capitães die zullen worden benoemd voor de forten; de capitães krijgen meer macht en de Rios worden veiliger.
Met de gebieden van Monomotapa die worden overstroomd door handelaren, terwijl er geen Portugese autoriteit aanwezig is, is een ramp bijna onvermijdbaar. De details zijn niet bekend, maar het schijnt dat Pereira vier capitães-mores van gelijke rang heeft benoemd, elk jaloers op zijn collega’s en ieder volslagen onbekend met oorlogvoeren. Een van dit viertal, António Camelo, is in het bijzonder gekant tegen enige stamhoofden, die in verzet komen, wat uitloopt op wat eenvoudig kan worden genoemd “het nieuwe kamp”. Dit is een landelijk verzet tegen de Portugezen; handelaren en hun volgelingen worden gedood en zelfs het afgelegen Quelimane wordt belegerd. Volgens een bericht uit dominicaanse bron nemen Kapararidze en zijn mannen twee fraters gevangen. Een van hen is Luis do Espirito Santo. De afgezette Monomotapa weet wel wat hij aan deze man te danken heeft en als de frater weigert hem als Monomotapa eer te bewijzen, laat Kapararidze hem aan een boom binden en villen met assegaaien. Hij verwondt een collega en João da Trinidade wordt van een rots afgeworpen. Zo’n 300 of 400 Portugezen en 6.000 van hun inheemse volgelingen zouden zijn gedood. Het is de grootste militaire nederlaag die de Portugezen in hun bezetting van 125 jaar van Zuidoost-Afrika is overkomen.
Begin december 1631 bereiken berichten over de opstand in het binnenland overland Moçambique. De beheerder van het fortaleza zendt de hulp die hij kan missen, in totaal 50 soldaten. Meer durft hij niet te sturen, wegens de beroerde staat van het fortaleza en de vrees dat het zal worden aangevallen door een Arabische vloot uit het noorden, want problemen komen zelden alleen en bovendien is Mombaça in opstand gekomen.