Hoofdstuk 1
Portugees Malakka ten tijde van de Habsburgers 1560-1640
1.2 Oorlog van de Portugezen met Johore, de komst van de Hollanders naar de Straat van Malakka
Geschreven door Arnold van Wickeren
In 1583 is Malakka geheel ommuurd en ter bescherming voorzien van een batterij van verscheidene grote en vijftig kleinere kanonnen. De vesting is uitgebreid en beslaat nu de gehele heuvel van São Paulo. Aan de zeekant van de vesting staan nu de paleizen van de capitão en van de bisschop, vijf kerken waaronder de kathedraal, regerings-gebouwen, een gevangenis, twee bronnen, twee hospitalen, een school en een klooster van een religieuze orde. Van dit uitgebreide gebouwencomplex resteert nu alleen nog de Porta de Santiago gelegen aan de Jalan Kota.
In mei 1585 rust sultan Mansur Shah van Atjeh weer een grote vloot tegen Malakka uit. Deze keer bestaat de vloot uit 300 oorlogs-schepen. Voordat de sultan Malakka aanvalt wordt hij gedood door de Atjeese generaal Moratiza, die al lang heeft gewacht op een gelegenheid de sultan ongestraft te kunnen vermoorden. Bij het moordcomplot zijn ook de sultana en het hoofd van de adel betrokken. De voorgenomen expeditie is plotseling van de baan, daar Moratiza het raadzaam acht zijn autoriteit te consolideren en het land voorlopig niet te verlaten.
Moratiza wendt voor dat hij optreedt als regent over sultan Buyong, die nog een jongetje is. In 1588 wordt de jonge sultan opzijgeschoven en de regent bemachtigt de troon van Atjeh. Hij noemt zichzelf Alauddin Riayat Shah. Portugese rapporten beschrijven zijn regering (1588-1604) als wreed en niet in het landsbelang. Bij zijn troons- bestijging heeft hij alle orangkaja’s of edelen die niet zijn zijde hadden gekozen laten vermoorden; zij worden vervangen door zijn aanhangers.
Degenen die zich uitspreken tegen zijn handelingen worden gedood en naar verluidt zouden er in het eerste jaar van zijn regering 20.000 mensen zijn vermoord. Echter, de een werk gebaseerd op Indonesische en Nederlandse bronnen, geeft een heel ander beeld van deze heerser. Alauddin wordt beschreven als een wijs heerser die belangstelling heeft voor de welvaart van zijn land. Hij weet de ralrijke relletjes van die tijd in te tomen. Hij bevordert de handel door vreemde kooplieden uit te nodigen naar Atjeh te komen om er handel te drijven. Alauddin sluit zelfs vrede met de Portugezen. Hij beschikt over een Portugese adviseur, Afonso Vicente, die optreedt als tolk en commercieel raadgever bij zijn onderhandelingen met Europeanen. De oude haat tussen Atjeeërs en Portugezen steekt echter spoedig opnieuw de kop op, als de Portugezen Johore steunen tegen Atjeh gedurende de poging van Atjeh het staatje Aru op Johore te heroveren.
Rajale, de sultan van Johore, is zeer ontevreden over de compensatie die hij heeft ontvangen voor een schip dat in 1586 is gezonken in de haven van Malakka, Hij staakt de bevoorrading van Malakka. Hierop zendt Dom Jerónimo de Azevedo acht schepen, onder bevel van Pedro Vello, uit om een stad nabij Johore in brand te steken. Deze opdracht verricht hij, maar op de terugweg ontmoet hij de vijandelijke vloot, waarop een zeeslag ontstaat. In deze slag lijdt Pedro Vello een lelijke nederlaag, waarbij hij vier schepen verliest. Hij zou zelfs zijn hele vloot hebben verloren, als Pedro de Cuma Carneyro niet met een galjoen zou zijn gearriveerd en hem de gelegenheid zou hebben gegeven met de resterende vier schepen te ontsnappen. Sultan Rajale, die door zijn zege op Pedro Vello in een overwinningsroes verkeert, zendt een vloot van honderd zeilen naar Malakka, om de stad aan te vallen, maar hij moet deze overmoed duur bekopen, want hij is gedwongen zich terug te trekken, nadat hij een groot deel van zijn vaartuigen verloren heeft.
Malakka is na het aan de macht komen van generaal Moratiza dus gevrijwaard voor een aanval van de zijde van Atjeh, maar Sultan Rajale van Johore, die vertoornd is wegens de Portugese aanval op Bombo, zendt uit wraak voor deze aanval een vloot uit van Johore, bestaande uit 120 vaartuigen, met 6.000 man, om Malakka te belegeren. João da Silva, de capitão van Malakka en Dom António de Noronha, de capitão-mor van de vloot van Malakka, treffen alle voorbereidingen voor een effectieve verdediging van de stad. Zodra de vijand tracht op twee plaatsen troepen aan land te zetten, worden deze met grote verliezen naar hun schepen teruggedreven. Vele Johoresen verdrinken en tezelfdertijd brengt het Portugese scheeps-geschut twee vijandelijke schepen tot zinken. Gedurende de aanval, wordt João da Silva, de capitão van Malakka, gek en daarom neemt de bisschop van de stad het bevel op zich. Terwijl Malakka met succes weerstand biedt aan de vloot van de sultan van Johore, ontmoet de vloot van Dom Jerónimo de Azevedo versterkingen voor de vloot van Johore, Er ontstaat een gevecht, waarbij de vijandelijke schepen tot zinken worden gebracht. Zodra het nieuws over de meest recente aanval op Malakka de stad Cochin bereikt, worden ogenblikkelijk versterkingen en voorraden gezonden, om de stad te ontzetten en er wordt door vice-rei Dom Duarte de Menezes geld ingezameld onder de burgers van Baçaim, Chaul en Goa, met hetzelfde doel.
In het jaar 1586 verovert de sultan van Ujantana verschillende Portugese schepen en bovendien hindert hij de toevoer van levensmiddelen naar Malakka. Tezelfdertijd verwoesten de Manicabos (Minangkabouwers), een naburig volk, het Malakka omringende land en zij voorkomen dat de landelijke bevolking ook maar de geringste hoeveelheid levensmiddelen naar de stad brengt, waardoor er dus grote schaarste in de stad ontstaat en er dagelijks mensen van de honger omkomen. Bij deze stand van zaken arriveert Diogo de Azambuja uit de Molukken en hij organiseert onmiddellijk een expeditie om de stad te ontzetten. Voor dit doel brengt hij 100 Portugezen en 600 inheemse soldaten op de been, waarmee hij de vijand tegemoet trekt en na een langdurige mars, komt hij aan voor het vijandelijke uitvalskamp bij de stad Nam. In het zicht van Nam heeft de vijand een legermacht van 2.000 man geconcentreerd, om verder oprukken van de Portugezen te voorkomen. Dom Manuel de Almeida/Almaida valt de vijanden ogenblikkelijk met de helft van zijn strijdmacht aan, verdrijft hen van het terrein en hij achtervolgt hen tot in hun stellingen, die hij van hen ontdoet, waarbij velen van hen de dood vinden. De Portugezen rukken dan op naar Bombo, waar de sultan van Johore een fort heeft en waarvan de commandant zich op hun nadering terugtrekt. De inwoners van Bombo onderwerpen zich vreedzaam, waarbij zij te kennen geven part noch deel gehad te hebben aan het lastigvallen van de Portugezen in Malakka. De sultan van Atjeh, die bemerkt hoezeer Malakka in het nauw is gedreven, acht dit een schitterende gelegenheid voor een nieuwe aanval op de stad.
De vloot die Malakka moet ontzetten bestaat uit twee galeien, drie galjoenen, vier galjoten en zeven andere vaartuigen. De vloot vervoert 500 man en staat onder bevel van Dom Paul de Lima. Op weg naar Malakka, ontstaat er tekort aan drinkwater, maar men slaagt erin water te verkrijgen aan de kusten van Atjeh, waar vier schepen worden genomen, een aantal mensen wordt gedood en vele gevangenen worden gemaakt. Onder hen bevindt zich de ambassadeur van sultan Rajale, die de hulp van Atjeh komt inroepen bij de aanval op Malakka. Bij het verlaten van Atjeh wordt de vloot van Dom Paul de Lima versterkt; enige schepen sluiten zich aan bij de vaartuigen onder commando van Dom António de Noronha, die, nadat hij de vijand heeft genoopt zich van Malakka terug te trekken, de vijand in eigen land heeft aangevallen. Hij ligt thans voor Johore. Enige vijandelijke schepen komen te voorschijn, om de Portugese vloot aan te vallen, maar zij worden spoedig teruggedreven en twee van hen worden veroverd. Enige schepen van Dom António’s vloot vallen ook het fort in Curiam aan, nadat zij het enige tijd hebben gebombardeerd, waarbij veel leden van het garnizoen zijn omgekomen, en de rest is weggevlucht. Er gaat een Portugese strijdmacht aan land die, na het kanon te hebben meegenomen, het fort in brand zet. Als de Portugezen zich terugtrekken, beschieten zij enige wijken van Johore, alsmede enige schepen en zij keren terug naar hun vloot met veel buit en gevangenen.
Het gemak waarmee Johore kon worden aangevallen en het succes dat daarmee is behaald, doen Dom António de Noronha geloven dat hij de stad gemakkelijk kan innemen en daarom besluit hij, hoewel tegen mening van de scheepskapiteins in, de volgende morgen met slechts 200 man de aanval in te zetten, ofschoon hij zich ervan bewust is dat Johore wordt verdedigd door 12.000 soldaten en dat op ieder punt een kanon is geplaatst. Dom António leidt de aanval persoonlijk. Deze faalt evenwel en Dom António zou zeker zijn gedood als Dom Paul de Lima hem niet te hulp zou zijn gekomen en het hem zou hebben mogelijk gemaakt terug te keren naar de schepen. Er wordt nu besloten Johore te bombarderen voor nogmaals tot de aanval over te gaan.En dit wordt verschillende dagen volgehouden, ondanks de vijandelijke vlootbewegingen.
De tweede aanval gaat van start op de morgen van 15 augustus, als 600 Portugezen in drie compagnieën aan land gaan. Dom António de Noronha, die een van deze compagnieën leidt, landt in het zicht van stevige oppositie door een aantal vijandelijke musketiers, die diverse keren opnieuw kunnen aanleggen, voordat zij worden verdreven. Er wordt dan abusievelijk een poging gedaan de stad binnen te dringen waar helemaal geen toegang is, bij welke poging enige Portugezen worden gedood. Van de twee andere compagnieën, vecht de compagnie geleid door Dom Paul de Lima zich in een bos door 2.000 vijanden heen. Zij komen bij de compagnie van Dom António de Noronha en gezamenlijk forceren zij zich een weg in de stad, waarbij zij de vijand voor zich uitdrijven. De derde compagnie wordt geleid door Dom Nuno Álvarez Pereira, en deze ontmoet bij de landing vijandelijke troepen geleid door de sultan zelf, die gezeten is op een olifant. Dom Nuno verwondt dit dier met een schot, het draait zich vervolgens om en raast door de eigen rangen, daarbij de opstelling van ‘s konings troepen geheel ruïnerend. Dom Nuno maakt van de verwarring gebruik om zich te verenigen met de andere Portugezen. Er vinden desperate straatgevechten plaats, maar de Portugezen drijven de vijand voor zich uit, totdat zij de plaats bereiken waar de sultan zich bevindt met zijn bondgenoten. Hier vindt weer een dapper gevecht plaats en na zes uren van niet aflatende strijd, blijft het fortuin van de dag twijfelachtig, totdat Matias Pereira, die nog slechts 15 van zijn oorspronkelijke 150 man over heeft, de volgende dag een aanval inzet op Fort Botabato. Gedurende dit gevecht aan de kust, blijft Luís Martines Pereira, aan wie het commando van de vloot is opgedragen, continu bombarderen, totdat hij ziet dat de Portugese kleuren boven Fort Botabato wapperen. Op dat moment staakt hij het schieten. Als de sultan ziet dat het fort is genomen en dat zijn troepen overal aan de verliezende hand zijn, stijgt hij met zijn vrouwen op de rug van olifanten en vlucht het binnenland in.
Na deze zege wordt de stad Johore in brand gestoken en daarbij zouden veel vrouwen en kinderen, die in de verwarring geen goed heenkomen hadden weten te vinden, in de vlammen zijn omgekomen. Er wordt voor een groot bedrag aan buit verzameld, samen met een aantal gevangenen. Het verlies aan mensenlevens van Johore zou officieel 7.000 zijn, terwijl aan Portugese zijde niet meer dan tachtig slachtoffers zijn geteld. Niet minder dan 2.200 vaartuigen zouden zijn buitgemaakt, samen met bijna 1.000 kanonnen, waaronder enige zeer grote, en 1.500 musketten. De stad Malakka besluit Dom Paul de Lima een triomfale ontvangst te bereiden bij zijn terugkeer uit Johore. Dom António de Noronha die jaloers is dat alle glorie naar Dom Paul zal gaan, vraagt hem aan zijn zijde te mogen lopen bij het aan land gaan, maar hierop antwoordt Dom Paul: “Gloriam meam alteri non dabo.” Dit antwoord ergert Dom António en zijn soldaten zozeer dat zij besluiten op het officiële huldebetoon van Dom Paul te zullen vooruitlopen en dientengevolge komt Dom António aan land met groot vertoon en onder het geluid van trommels en trompetten en het afvuren van kanonschoten en de weg die Dom António moet afleggen naar de kerk is bedekt met kleding. Dom Paul wordt bij zijn landing ontvangen door de religieuze orden, met hun kruisen en hun gezang en nadat hij onder een baldakijn is geplaatst, wordt hij door de bisschop van Malakka gekroond met een slinger van rozen en andere bloemen.
Rond 1600 arriveren twee Hollandse schepen in de Oosterse zeeën. Zij zouden enige geringe schade hebben aangericht langs de kust van Malabar en elders. Bij aankomst in de omgeving van Malakka ontmoeten zij zes Portugese vaartuigen die net de haven van Malakka verlaten en op weg gaan naar Malabar. Zij staan onder bevel van Francisco da Silva. De Hollandse schepen binden de strijd aan met de Portugese vaartuigen en er vinden acht dagen lang schermutselingen plaats. Na afloop hiervan geven de Hollanders de strijd op, omdat zij zich met twee schepen geen partij vinden tegen het veel grotere aantal Portugese schepen. Zij zeilen naar de haven van Queda. Geloofd wordt dat de Hollandse schepen zware verliezen hebben geleden. In Queda verlaten zij, wegens gebrek aan bemanning, het kleinste van de twee schepen, nadat zij de lading aan boord van het andere schip hebben gebracht. Daarmee vertrekken zij naar de kust van Pegu.
Volgens Noonan zouden Hollandse schepen al in de jaren 1602-3 de haven van Malakka hebben geblokkeerd, wat tot grote consternatie in de stad heeft geleid1. Javaanse schepen die met voedsel op weg zijn naar de stad worden door de Hollanders teruggestuurd. Deze laatsten ontberen echter de hulp van Johore, dat Malakka van de landzijde zou aanvallen en dat de zeeblokkade zou versterken. Daarom wordt het beleg opgeheven.
François Valentijn laat weten dat Jacob Pieterszoon van Enckhuijsen in het jaar 1603 in Straat Singapore een canoa van Johore ontmoet en dat de opvarenden daarvan hem zeggen dat er verleden maand twee Portugese oorlogsschepen, vier galeien en 20 kleinere vaartuigen, onder bevel van Esteban Teixeira de Made (een man van grote naam) in Johore zijn gearriveerd. De vloot van Esteban Teixeira dient schepen komende uit Japan en Makassar naar Malakka te begeleiden. Jacob Buyssen, de opperkoopman in Johore, laat de Hollandse zeevoogd Wybrandt van Warwijck weten dat de Portugezen Johore belegeren. Hij zegt ook dat radja Bonso, de broer van de sultan, aan boord van de Zierikzee zal komen om de strijd tegen de Portugezen mee te maken. Aldus geschiedt; de twee Hollandse schepen jagen de Portugese vloot op de vlucht en hebben zelf niet meer dan vijf of zes doden. Hierna brengen de schepen een bezoek aan de tweelingforten van Kota Batu Sawar en Kota Seberang om een verbond te sluiten met de sultan van Johore in de strijd met hun gemeenschappelijke vijand. Het ontluikende verbond wordt bezegeld als de Hollandse vloot sultan Alauddin helpt een aanval van de Portugezen af te slaan.
Als sultan Alauddin Riayat Shah de rijpe leeftijd van 95 jaar heeft bereikt, staat hij zijn zoon, Muda, toe samen met hem te regeren. In 1604 sluit sultan Muda zijn stokoude vader echter op in de gevangenis en hij wordt daardoor alleenheerser. Maar sultan Muda blijkt een zwak leider te zijn en Atjeh is onder zijn leiding niet meer de dynamische en agressieve macht die het voorheen is geweest en die het weer zal worden met de troonsbestijging van sultan Iskandar Muda, bekend als Mahkota Alam in 1607.
1 Met behulp van de VOC-site op internet is niet te achterhalen onder bevel van welke admiraal de vloot staat die de blokkade heeft uitgevoerd.