Hoofdstuk 5.
Portugese kooplieden en missionarissen in Japan
5.3. Opnieuw jezuïeten naar Japan
Geschreven door Arnold van Wickeren
Pinto verhaalt hoe in 1556 Pero Gomes de Almeida, in dienst van de grootmeester van de Orde van Santiago, van Taneha-shima in Malacca arriveert. Hij heeft een groot geschenk en brieven voor koning João III bij zich van de nautoquim, de vorst van dit Japanse eiland. De nautoquim verzoekt de Portugese koning hem 500 soldaten te leveren om te zamen met zijn eigen troepen het hoofdeiland van de Lequido’s, (het huidige Okinawa) te veroveren. In ruil hiervoor biedt de nautoquim de koning een jaarlijks tribuut aan van 5.000 kwintalen rood koper en 1.000 kwintalen geel koper. Pinto geeft hoog op van de rijkdommen van het eiland; het levert grote hoeveelheden koper, naast andere delfstoffen; het is ook zeer vruchtbaar en brengt daardoor veel voedingsmiddelen voort, vooral tarwe en rijst, terwijl er ook een grote verscheidenheid aan bomen groeit, waarmee duizenden schepen gebouwd kunnen worden. De bewoners staan bekend als grage eters en zij zijn de geneugten van het vlees zeer toegedaan. Daarentegen zijn zij weinig gesteld op wapens, die er zeer schaars zijn, waardoor het zeer eenvoudig schijnt het eiland te veroveren, hetgeen Pinto de Portugezen graag zou zien doen. Het gezantschap van Pero Gomes de Almeida levert geen resultaat op, omdat de boodschap naar Portugal werd gezonden met het galjoen São João, waarmee Dom Manuel de Sousa de Sepúlveda aan de kust van Natal vergaat. Het jaartal dat Pinto noemt niet juist; de schipbreuk van de São João heeft zich voorgedaan op 11 juni 1552 (zie deel IX, pag. 198-205).
In 1556 komt Dom Francisco de Mascarenhas, als Capitão-mor da Viagem da India e Japão en als officiële vertegenwoordiger van de Portugese koning bij de Japanse autoriteiten, naar de Japanse havenstad Fucheo in Bungo, waar hij door Otomo Yoshishige ontvangen wordt. Van de aankomst van Dom Francisco de Mascarenhas en zijn gevolg is een Namban-Byobu (= soort schilderij) bewaard gebleven. Vanaf 1556 vindt ieder jaar één nau, van de vloot die elk jaar uit Lissabon naar de Oost vaart, zijn weg naar Japan.
Fernão Mendes Pinto, die tezamen met Melchior Nunes Barreto s.j. en de zijnen met hetzelfde schip naar Bungo reist als Dom Francisco de Mascarenhas, geeft een boeiend verslag van deze reis, maar eist voor zichzelf alle eer op als gezant van de vice rei; hij laat slechts terloops de naam vallen van de Capitão da Viagem da China e Japão, zonder diens functie zelfs maar tenoemen. Zijn relaas wordt hieronder samengevat.
Pinto vermeldt dat op de dag dat het stoffelijk overschot van Francisco Xavier in Goa arriveert een Portugese handelaar, António Ferreira, uit Malacca in de stad aankomt, die een rijk geschenk, bestaande uit wapens, en een brief voor de onderkoning van Otomo Yoshishige, daimyo van Bungo bij zich. Otomo schrijft dat hij met de wapens die hij aanbiedt de ‘koningen’ van Hyuga en Shimonoseki heeft overwonnen. Voorts vraagt hij wanneer Francisco Xavier weer naar Japan terugkeert, omdat hij zich door hem wil laten dopen, al zullen zijn vazallen dit afkeuren. Otomo wil een vriendschapsverdrag met de koning van Portugal sluiten en hij belooft de vazallen van de koning vrij te stellen van de betaling van douanerechten in Bungo. Vice rey Dom Afonso de Noronha laat de brief aan pater Melchior Nunes Barreto s.j., rector van het Colégio de São Paulo, lezen en spoort hem aan met enige van zijn confraters naar Japan te gaan.
Pater Melchior gaat half april 1554 met twee andere jezuïeten scheep naar Malacca. Zij worden vergezeld door Pinto, die door de onderkoning tot gezant naar Otomo Yoshishige zou zijn benoemd. Het gezelschap scheept zich in op hetzelfde schip waarmee Dom António de Noronha, de nieuwe capitão van Malacca, naar zijn standplaats reist. Door de in hoofdstuk 2 beschreven beroering die na de aankomst van de procurador da India, Gaspar Jorge, in de stad heerst, kan niet direct doorgereisd worden naar Japan en moet tot 1 april 1555 op gunstige moeswinden worden gewacht. Op die datum vervolgen de drie jezuïeten hun reis met een door de capitão Dom António de Noronha ter beschikking gestelde caravela. De reis naar Japan verloopt allerminst voorspoedig. Eerst loopt het karveel, door gebrek aan kennis van de wateren, bij Singapore op een rif. Pater Melchior wordt eropuit gestuurd met een manchua, om hulp te halen bij kapitein Luís de Almeida. Hij is hen twee uur eerder voorbijgevaren en ligt verderop wegens tegenwind voor anker. Oorlogsschepen van het vijandige Johore trachten de manchua voortdurend te rammen, wat niet lukt. De hulp van Almeida’s zeelieden blijkt niet nodig, omdat de karveel door het tij is vlot gekomen. Bij het oversteken van de Golf van Siam komt de caravela in zo’n zware storm terecht dat alle in het bevriende Patani gekochte voorraden leeftocht overboord moeten worden gezet, terwijl het schip moet terugkeren naar de kust van Maleisië. Nadat de opvarenden van de karveel vijf dagen, zonder eten en drinken en belaagd door vijandige inboorlingen bij het eiland Pulo Tioman liggen, arriveren daar drie Portugese naus uit Soenda. Volgens de kapiteins is het karveel een veel te licht schip is voor de reis naar Japan. Een van hen, Francisco Toscano, een rijk en aanzienlijk man, is bereid de paters en de gezant op zijn schip mee naar China te nemen en ook een groot deel van de kosten voor het hele gezelschap te betalen tijdens het oponthoud in China. Het karveel wordt teruggezonden naar Malacca. En op 7 juni 1555 zeilt Toscano met zijn gasten uit. Onderweg naar Lampacau wordt het eiland Cham Calao voor de kust van Annam aangedaan. Hier worden twee ontdekkingen gedaan. De eerste betreft een hoge stenen plaat aan de oever van een rivier, waarin een kruis is gehakt en dat het opschrift draagt `Duarte Coelho 1518’. De andere ontdekking is gruwelijk; er hangen 62 lijken van Portugezen aan bomen en er liggen ook nog lijken op het strand. Uit een achtergelaten vaandel blijkt dat zij mogelijk zijn vermoord door de bemanning van een Chinese oorlogsvloot. Een ander vermeldenswaardig voorval betreft het bezoek aan het eiland Shang-ch’uan, waar het eerste graf van Francisco Xavier op orde wordt gebracht en pater Melchior een heilige mis leest. Na een voorspoedige reis bereikt de nau het eiland Lampacau bij Canton, waar de Portugezen zich in 1555 van de Ming-autoriteiten hebben mogen vestigen totdat zij in 1557 worden toegelaten tot Macau. Omdat de moessoon op zijn eind loopt, moeten de drie jezuïeten en Pinto in Lampacau overwinteren. De kapiteins van hun naus treffen in Lampacau acht andere naus do trato. Zij zijn niet overgestoken naar Japan, omdat de handel op dat moment niet zo voorspoedig verloopt als gebruikelijk; hun kapiteins wachten het volgende jaar af, om door te varen naar Japan. De jezuïeten laten een verblijf bouwen waarin zij een onderkomen vinden gedurende de tien maanden die zij op het eiland verblijven. Er wordt ook een eenvoudige kerk gebouwd. Voorts houden de missionarissen zich intensief bezig met de zielzorg onder de aanwezige christenen en zij brengen giften bijeen om enkele Portugezen, die al vijf jaar in Canton worden gevangengehouden, vrij te kopen. Op 7 mei 1556 wordt de reis naar Japan voortgezet aan boord van de nau van Dom Francisco de Mascarenhas, die het afgelopen jaar is opgetreden als capitão in Lampacau. Door een navigatiefout wordt enige weken vertraging opgelopen.
In Japan aangekomen, blijkt de gehele kuststreek in opstand te zijn tegen Otomo Yoshishige van Bungo, wegens zijn sympathieën voor het katholieke geloof. Gezant Pinto, die een brief en een geschenk van vice rey Dom Afonso de Noronha bij zich heeft, wordt goed door Otomo ontvangen. Nadat Otomo te kennen heeft gegeven de paters jezuïeten te willen ontvangen, begeven deze zich met groot gevolg naar het paleis. Tijdens de ontvangst ten paleize maakt een aantal jonge zeer knappe meisjes zich vrolijk over de Portugese gasten als zij hen met hun handen zien eten. Zij beschouwen het niet eten met stokjes als vies. Als de jezuïeten en Pinto door Otomo Yoshishige in audiëntie worden ontvangen, deelt deze, in antwoord op de brief van de onderkoning die aandringt op zijn bekering tot het christelijke geloof, mede dat hij nog altijd staat achter zijn belofte die hij António Ferreira aan Dom Afonso de Noronha heeft laten overbrengen. Helaas laat de huidige situatie niet toe daaraan thans gevolg te geven. In de daarop volgende twee maanden doet Otomo wat vage beloften. Pater Melchior Nunes Barreto begrijpt dat hij zijn tijd in Japan verdoet. Als hij dan ook nog bericht ontvangt dat zijn broer João tot patriarch van Abessinië is benoemd, wil hij snel uit Japan vertrekken om zijn broer te kunnen vergezellen naar Abessinië. Pinto neemt als tegengeschenk voor de vice rei enige kostbare wapens, twee gouden zwaarder en 100 waaiers van Otomo in ontvangst. Otomo schrijft dat hij zich beschouwt als een vazal van de grote koning van Portugal. Op 14 november 1556 vertrekken de Portugese gezant en de drie jezuïeten teleurgesteld uit Japan naar Goa. In Lampacau wordt zo kort mogelijk gestopt om leeftocht in te slaan, omdat de moesson op zijn einde loopt. De jezuïeten zien daar Francisco Martins, een handelaar en factor van Francisco Barreto (1555-1558), de nieuwe capitão van de Estado da India. Het gezelschap bereikt, na een wel zeer voorspoedige reis, al op 7 februari 15571 Goa.
1 Pinto keert kort daarna naar Portugal terug en arriveert in september 1558 in Lissabon.
Hoofdstuk 6 De Molukken onder Portugees bestuur 6.0 Inleiding