Categorieën
Portugees kolonialisme

Plan en voorbereiding. De eerste reis van Vasco da Gama naar Indië

Deel 3 Index

Hoofdstuk 3.

De eerste reis van Vasco da Gama naar Indië

3.2 Plan en voorbereiding

Geschreven door Arnold van Wickeren

In de `Inleiding’ is vermeld dat koning João II direct nadat hij op 7 juni 1494 met de Reis Católicos het Verdrag van Tordesillas heeft afgesloten, opdracht heeft gegeven de eerste expe­di­tie naar Indië voor te bereiden. Niet bekend is hoe het met de voorbereidingen is gesteld, als de koning op 25 okto­ber overlijdt. Waarschijnlijk is, dat met de bouw van twee (of drie) schepen is begonnen en dat Barto­lomeu Dias, wegens de opgedane ervaring in de zuidelijke Atlanti­sche Oceaan, hierbij aanwijzingen heeft gegeven. Wellicht is ook al een leider van de expeditie aangewezen, in de per­soon van Es­têvão da Gama, alcaide-mor van Sines en een `fidalgo de sua casa’ (een edelman van zijn huis). Estê­vão da Gama heeft al een be­langrijke post be­kleed aan het hof van koning Afon­so V. Hij behoort tot een ge­slacht dat het vader­land al vele diensten heeft bewe­zen. Zelf heeft hij zich onderschei­den in de oorlo­gen met Castilië. Ofschoon koning João’s opvolger Manuel zeer gepor­teerd is voor de onder­neming, wenst hij de me­ning van anderen daarover te vernemen. Als de koning zich in december 1495 in Montemor-o-Novo bevindt, belegt hij daar enige grote bijeenkomsten om de meningen te peilen. De meerderheid van zijn adviseurs voert bezwaren aan tegen het uitzenden van een expeditie naar Indië. Volgens Goís zijn zij van mening dat er voldoende gebieden ontdekt zijn en zij vrezen dat voortzetting van de ontdekkingsreizen de jaloezie zal opwek­ken van alle konin­gen en republieken in Europa, van de sultan van Babylon en van de vorsten in Indië. Zij wijzen ook op de grote inspan­ningen die de onderneming vergt en op de hoge kosten die daarmee gemoeid zijn. Zij voeren aan dat de handel met Guinée en met de andere veroverin­gen in Afrika het konink­rijk voldoen­de winst en de adel voldoende functies oplevert. op. Er zijn echter ook voorstan­ders van de expeditie naar Indië. Of­schoon deze­ in de minder­heid zijn, besluit Manu­el de voor­berei­ding van de expeditie te voltooi­en. Voor het zover is, overlijdt in een van de eerste maanden van 1497 Estêvão da Gama. Daarna vertrouwt koning Manu­el de leiding van de expeditie toe aan Vasco, de derde zoon van Estêvão da Gama en Isabel Sodré. Vasco da Gama is om­streeks 1469 in Sines geboren. Van hem is slechts bekend dat hij in 1492 bevel krijgt een aantal Franse sche­pen, die in havens aan de Algarve liggen, te veroveren, omdat een Franse piraat kort daarvoor een Portu­gees kar­veel, dat met goud geladen van de Mina-kust terug­keerde, heeft buitge­maakt. Vasco da Gama heeft deze op­dracht perfect uitge­voerd en zich daar­mee onderscheiden.

De vraag rijst waar­om Bartolomeu Dias wel wordt belast met het toezicht op de bouw van schepen voor de expeditie naar Indië, maar niet met de leiding van deze onderneming. Heeft hij zijn kans Indië te ontdekken in de ogen van het hof niet volledig benut, of wordt hij niet de juiste man geacht voor de nieuwe expeditie? In beide rede­nen schuilt op zijn minst een kern van waarheid. Dias heeft zijn mannen niet kunnen overtuigen de reis voort te zetten, toen zij reeds de Indi­sche Oceaan hadden be­reikt en voor een reis naar Indië is meer nodig dan het kunnen over­win­nen van nauti­sche problemen. ­Vasco da Ga­ma, die de titel ca­pitão-mor (kapi­tein-majoor) ont­vangt, is de eerste ont­dek­kings­reizi­ger, die tevens een diplomatieke en een militaire op­dracht ont­vangt. Hij heeft – volgens Barros – brieven van koning Manu­el bij zich voor Preste Joam en hij dient politieke en econo­mische betrek­kingen aan te knopen met de zamorin van Cali­cut, de be­lang­rijkste heerser in Indië. Daartoe heeft hij ook een bood­schap van ko­ning Manuel voor de zamorin bij zich. Hij ont­vangt bovendien de op­dracht zo nodig militai­re kracht te demon­stre­ren. Bartolomeu Dias mag dan wel een fameus zeevaar­der zijn; hij is niet opgeleid voor het verrich­ten van diplomatieke en militaire taken en is bovendien niet van adel. Deze tekortkoming zou ertoe leiden dat de koning niet op steun van de adel zou kunnen rekenen, als hij zijn keus op Bartolomeu Dias zo hebben laten vallen.

Wat de samenstelling van de vloot betreft, heeft Vasco da Gama, in tegenstelling tot wat voorheen gebruikelijk was, niet de beschikking over caravelas (karvelen), maar over een nieuw type schip, de nau (kraak). Een nau is een schip uitgerust met drie masten. Anders dan een caravela, waar­van alle drie masten zijn getuigd met driehoekige of latijnzei­len, heeft bij de nau slechts de fokkemast een latijn­zeil. De grote mast en de bezaansmast zijn met dubbele vierkante zeilen getuigd. Ook het sprietzeil aan de boeg is vierkant. Zo’n zeil heet een pano redondo (bol doek). Minstens drie van de vier schepen van Vasco da Gama zijn naus; het vierde schip is misschien een caravela redonda, dat is een karveel met drie masten, waarvan de bezaans­mast voorzien is van een vier­kant zeil. `Ronde schepen’, dat wil zeggen schepen die in verhouding tot de lengte breed zijn, zoals naus en caravelas redondas, hebben zowel een voor- als een achterkasteel. Een gewoon karveel heeft alleen een achter­kasteel. Het vierde schip, waarvan de naam niet is overge­le­verd, is een bevoorradings­schip. Het kan in de Angra de São Bras, aan de zuidkust van Afrika, in brand worden gestoken, nadat de resterende voorraden zijn overgeladen in de andere schepen. Dias heeft met een afzonderlijk bevoorradings­schip, dat kan worden opgegeven, goede ervaringen opge­daan. Dit is de reden waarom aan de vloot van Vasco da Gama ook een bevoorra­dingsschip wordt toegevoegd. De namen van de overige schepen zijn de São Gabriel, onder bevel van de capitão-mor zelf; de São Rafael, onder bevel van diens oudere broer, Paulo da Gama, en een schip dat Gaspar Correia de São Miguel noemt, maar dat door de andere kroniekschrijvers met zijn populaire naam Bérrio, de familienaam van de stuurman, wordt aangeduid. Over de Bérrio heeft Nicolau Coelho het bevel. Het bevoorradings­schip, waaraan de naam van Aires Correia, een koopman in Lissabon, is verbonden, staat onder het commando van Gonçalo Nunes. Uit het voorgaande volgt dat vermoedelijk slechts de São Gabriel en de São Rafael speciaal voor de expeditie zijn gebouwd. Deze sche­pen zouden zijn uitgerust met twintig kanon­nen, primi­tieve achterla­ders, bombar­dons (bombarden) gehe­ten. Wat de maten en de tonnage van de sche­pen aangaat, zijn de kroniekschrijvers het in hoge mate oneens. De tonnage van de São Gabriel en de São Rafael bedraagt volgens Sernigi 90 ton, die van de Bérrio 50 ton, terwijl het bevoorradingsschip een inhoud van 110 ton zou hebben gehad. Volgens anderen is de tonnage van de sche­pen groter. Castanhe­da houdt het op 120 ton voor de São Gabriel, 100 ton voor de São Rafael en 200 ton voor het bevoorradingsschip. Andere kroniekschrijvers en historici noemen weer andere maten. Een probleem hierbij is dat een tonelada geen vaste maat is, maar in de loop van de tijd is veranderd.

Vasco da Gama beschikt over zeer ervaren stuur­lie­den: Pero de Alen­quer, die de tocht van Bartolomeu Dias heeft meege­maakt, is stuur­man op de São Gabriel; João de Coim­bra bevindt zich aan boord bij Paulo da Gama en de Bérrio heeft Pero Escolar, die al met Diogo Cão naar Congo is gevaren, tot stuurman. Hij dient niet verward te worden met Pero Escolar of Escobar die ontdekkingstochten in de Golf van Guinée heeft gemaakt. Van de andere deel­nemers aan de expedi­tie is een aantal namen met zekerheid bekend. Het zijn Diogo Dias, een broer van Bartolomeu Dias;­ Álvaro Velho, de ver­meen­de schrijver van het `Dagboek’, die sol­daat is aan boord van de São Rafael; Gonçalo Álvares, kapi­tein van de São Gabriel, en Afon­so Gonçalves, wiens functie niet be­kend is. Raven­stein somt in zijn boek nog 18 andere namen op. Van een aantal betwijfelt hij echter zelf de juist­heid, omdat zij slechts door Correi­a genoemd worden.

Het aantal manschappen aan boord van de vloot is door de kroniekschrijvers overdreven. Volgens Damião Peres zijn hooguit in totaal 150 man uitgezeild, hetgeen overeenkomt met het door Castanheda en Goís genoemde aantal van 148. Afgezien van de bemanning zijn er hof­mees­ters, onder­of­ficieren, solda­ten, kanon­niers, muzi­kan­ten, tolken. De laat­sten ken­nen Arabi­sche of Afri­kaanse dialec­ten. Tenslotte zijn er een paar priesters en enige veroordeelden aan boord. De veroordeel­den kunnen hun vrijheid herkrijgen, als zij een of meer zeer riskante taken tot tevredenheid ver­richten. Correi­a ver­meldt dat Vasco da Gama van expeditiele­den eist dat zij zich bekwa­men in timmeren, touwslaan, breeuwen en smeden. In ruil daarvoor verhoogt hij hun gage van vijf naar zeven cruzado­s per maand. Dit voorval is tekenend voor de persoon van de kapitein-majoor. Vasco da Gama is een intelligente, vastberaden man, die veel van zijn mensen eist, maar hen rechtvaar­dig behandelt. Hij is het tegenovergestel­de van zijn oudere broer Paulo, die zacht­moedig en bemine­lijk is en voor wie Vasco da Gama een zeer diepe genegen­heid koestert. De man­schap­pen zijn bewa­pend met kruisbo­gen, bijlen en pieken en dragen leren wam­buizen met meta­len borstpla­ten. De offi­cieren dragen tijdens ge­vech­ten een harnas en zij zijn bewa­pend met een zwaard. Het betrekke­lijk geringe aantal weer­bare manschap­pen maakt de expedi­tie kwetsbaar voor ziekten en andere inci­denten die mensen­levens in gevaar brengen. De naus nemen ook een aantal pad­rões mee. Dit zijn stenen zuilen, voorzien van een even­eens stenen kruis en het wapen van de koning van Portugal. Padrões zijn door Diogo Cão en Bartolomeu Dias op markan­te punten aan de kusten van Afrika ge­plaatst, ten teken dat de betreffende landen in bezit zijn genomen voor de koning van Portugal. Volgens Castanheda bevat het be­voorra­dings­schip een hoe­veelheid proviand die toereikend is om de gehele beman­ning drie jaar te voe­den, bij een da­grantsoe­n be­staande uit: een pond gezou­ten vlees, ander­half pond scheepsbe­schuit, anderhalve liter water en drie­kwart liter wijn. Verder zijn ingela­den: linzen, sardi­nes, prui­men, aman­delen, uien, knoflook, mos­terd, zout, suiker en honing. Naast proviand zijn aan boord: mut­sen, glazen kralen, kope­ren schalen, ronde belletjes en tinnen ringen. Deze zaken worden gege­ven aan Afrikaanse stam­hoof­­den met wie de expedi­tie te maken kan krijgen. Naast deze eenvou­dige ge­schen­ken bestemd om de gunst van primitie­ve men­sen te winnen, worden ook kost­baar­dere geschenken meege­nomen voor de vorsten die Vasco da Gama zal ont­moeten. Het betreft onder meer: met goud- of zilverdraad bestikte kle­ding, wollen stoffen in alle kleuren, gouden sieraden, hals­kettin­gen, zilveren kannen, zwaarden en dol­ken, waarvan de grepen zijn gegraveerd en versierd met goud- of zilverbe­slag, alsmede fraaie speren en schil­den. De kapitein-majoor krijgt welis­waar ook gemunt goud en zilver mee, maar niet om daar­voor specerijen te kopen. De begeer­de specerijen dient hij te verkrijgen door ruilhandel, waartoe hij een lading ge­streep­te katoen, olijfolie, suiker en koraal aan boord neemt. Uit het feit dat Vasco da Gama brieven van koning Manu­el bij zich heeft voor Preste Joam en voor de zamorin van Calicut blijkt ondubbelzinnig het doel van de reis: het vinden van chris­tenen en spe­cerij­en, twee doel­ein­den die nauw met elkaar verweven zijn. Uit het `Dag­boek’ van Álvaro Velho blijkt dat de zeevaarders verwachten in Moçambique en in andere plaatsen aan de grenzen van de Sinus Arabicus geloofsge­noten of op z’n minst niet-moslims te ont­moeten. Vanzelf­sprekend heeft Vasco da Gama de be­schikking over de meest recente zeekaarten (portolani) en de modernste navi­gatieapparatuur, waaronder een houten astrolabium, om te kunnen bepalen waar men zich bevindt.

In de Inleiding is vermeld dat de inlichtingen van Pero de Covilhã, die de kusten van de Indische Oce­aan heeft bereisd, koning João II in 1491 hebben bereikt. Dit is de mening van veel Portugese historici, onder wie ook Damião Peres. Zij beargumenteren dat het hof uit het rapport van Covilhã weet heeft­ gekregen van de zamorin van Calicut. Hierbij wordt de medede­ling van Gaspar Cor­reia, dat van de twee konink­lijke gezanten (Covilh­ã en Paiva) niets meer is vernomen, gene­geerd. Cor­reia schrijft dat ko­ning Manu­el daarom tracht op een andere wijze aan inlichtingen over Indië te komen. Een be­vriende koopman in Venetië licht hem in over de handel van dat land met de Arabie­ren in het Midden-Oosten. Hierbij verkrij­gen­ Veneti­aan­se koop­lieden Indische specerij­en, maar waar Indië nu precies ligt, kan de koopman niet zeggen. Daar­om wendt de koning zich tot rabbi Abra­ham Zacuto, een be­roemd astro­noom in Beja. De geleer­de zou de vorst heb­ben laten weten dat Indië ver weg ligt, dat het land bevolkt wordt door donker gekleurde mensen, dat het grote rijkdom­men bevat en dat het han­deldrijft met vele delen van de we­reld. Koning Manuel, die evenals zijn tijdgenoten geen verschil maakt tussen astronomie en astrologie, vraagt Zacuto­ zijn horo­scoop te trekken. Hij is er zeer mee ingenomen te vernemen dat daaruit blijkt dat de ster­ren gunstig staan voor een ontdekkingsreis naar Indië. Latere kroniekschrijvers, als Barros, Castanheda en ande­ren, zwij­gen over de raadpleging van Abraham Zacuto en de aanleiding daartoe. De Engelse historicus Char­les Boxer, die zich zijn leven lang met de Portu­gese maritieme expan­sie heeft bezigge­hou­den, stelt dat het rapport van Co­vilhã het hof waar­schijn­lijk niet heeft bereikt, wanneer Vasco da Gama naar Indië ver­trekt. Ware dat wel het geval, dan zou hij goud en zilver bij zich hebben gehad om specerij­en te kopen, in plaats van de armzalige han­delswaar waarover hij beschikt; hij zou pas­sende ge­schen­ken, voor de vorsten wier gunst hij moet trach­ten te win­nen, hebben meegekre­gen; hij zou ook niet zo verbaasd zijn geweest over de Arabische civilisa­tie aan de kust van Oost-Afrika en hij zou boven­dien niet de pagodes van de Hindoes in Indië voor christelij­ke kerken heb­ben gehouden. Eric Axelson merkt op dat ver­schil­len­de schrij­vers gewe­zen hebben op de leemten in de kennis van Vasco da Gama over de streken die hij heeft bezeild en hij voegt aan het rijtje van Boxer nog toe, dat Vasco da Gama ook niet de opdracht heeft ontvan­gen een onder­zoek in te stellen naar de goud­handel van Sofala, waarover Covilhã, die Sofala heeft bezocht, de koning zeker gerapporteerd heeft. Axelson, die Boxers veronderstelling deelt, stelt dat koning Manuel langs ande­re weg over de zamo­rin van Calicut kan zijn geïnformeerd. Damião Peres, die veelvul­dig andere auteurs, onder wie Axelson, aanhaalt, gaat geheel aan dit probleem voorbij, evenals aan de commer­ciële dimensie van Vasco da Gama’s expeditie. Hij stelt zonder meer dat koning João II zeer ingeno­men is met de van Pero de Co­vilhã ont­van­gen inlich­tingen.

3.3 Vertrek; tocht over de Atlantische Oceaan.