Categorieën
Portugees kolonialisme

Plan en voorbereiding. De reis van Pedro Álvares Cabral

Deel 3 Index

Hoofdstuk 5.

De reis van Pedro Álvares Cabral

5.4 Plan en voorbereiding

Geschreven door Arnold van Wickeren

Pedro Álvares Cabral is waarschijnlijk in 1467 in Belmonte geboren. Hij stamt uit een adellijk geslacht, dat zeer loyaal is aan de kroon. Zijn vader, Fernào Cabral, is de belangrijkste magi­straat in Beira, die aan zijn voorkomen de bijnaam `de reus van Beira’ dankt. Als de jonge Cabral aan het hof van koning João II komt, heet hij nog Pedro Álvares de Gouvéa, naar zijn moeder Izabel de Gouvéa. De jonge edelman neemt het habijt aan van de Orde van Christus en valt aan het hof op door zijn persoonlijke bekwaamheden. Als hij op 33-jarige leeftijd door koning Manuel wordt benoemd tot leider van een nieuwe groots opgezette expeditie naar Indië, gebeurt dit op voordracht van de `Admiraal van Indië’, Vasco da Gama, die zelf wil bekomen van zijn eerste reis. Pedro Álvares moet op zijn vader geleken hebben, want Barros vermeldt dat hij zijn uitverkiezing te danken heeft aan zijn voorkomen. Hij heeft geen ervaring op zee, maar hij zal kunnen beschikken over veelal zeer erva­ren kapi­teins.

Cabral wordt voorzien van uitgebrei­de instruc­ties. Naast de in paragraaf 5.2 behandel­de geheime instruc­tie, dat het weige­ren van han­delsbe­trekkin­gen een casus belli vormt, is Cabral een regi­mento verstrekt over de wijze waarop de zamorin van Calicut benaderd dient te worden. Antóni­o da Silva Rego s.j. vat deze instructies in vijf punten samen:

  1. Vasco da Gama en de zijnen zijn uit Indië terugge­keerd met het vreemde idee dat de zamorin een chris­te­lijke vorst is. Cabral dient deze veronder­stelling tegen­over de radja van Calicut te bena­drukken, opdat de Portugese voorstellen bij de zamorin een goed onthaal vin­den;

  2. het regimento gaat er vanuit dat de zamorin de rechtmatige koning van Calicut is, aan wie men gehoorzaamheid verschuldigd is. De Portugezen houden strikt vast aan het beginsel dat alle macht een goddelijke oorsprong heeft. `Non est po­testas nisi a Deo’, zegt immers de apostel Paulus. De Portugezen hebben de opperhoofden, die zij eer­der aan de kusten van Afrika hebben leren ken­nen, ook steeds beschouwd als de rechtmatige heer­sers en hen zodanig bejegend. De tussen Portugal en Calicut te vestigen betrekkingen die­nen op basis van wederkerigheid te worden aan­gegaan. Verwacht wordt dat de zamorin een ambassadeur naar Portugal zal zenden, om een vredes­verdrag en ande­re overeenkomsten met Portugal aan te gaan;

  3. er wordt vanuit gegaan dat Cabral te maken zal krijgen met de vijandigheid van de raadge­vers van de zamorin. Hij krijgt daarom de strikte opdracht enige gijzelaars aan boord te nemen, voordat welke overeenkomst dan ook zal worden onderte­kend. In die tijd is het ruilen van gijzelaars een algemeen gebruik, zowel in Europa als in Azië. In de instructies wordt op deze zaak zozeer de na­druk gelegd, dat het kennelijk beschouwd wordt als het enige middel om streken van de zijde van de Indiërs te voorkomen;

  4. zodra de gijzelaars aan boord zijn, kan Cabral handelswaar uitladen en kunnen commerciële en politieke betrekkingen met de zamorin worden aangeknoopt. Hem dient toestemming te worden gevraagd een factorij te bouwen, die dienst doet als opslagplaats en handelspost voor Portugese goederen. Ca­bral moet ook vragen om een huis in de stad voor de missio­narissen, waarin zij God kun­nen dienen en van ­waaruit zij het geloof aan de in­heemse bevolking kunnen verkondigen;

  5. Cabral krijgt de uitdrukkelijke opdracht de zamo­rin uit te leggen dat de Portugezen en de Arabie­ren historische vijanden zijn. De Portugezen zullen Arabi­sche schepen, personen en goederen in of voor Calicut met rust laten. Op volle zee zullen zij de Arabieren bevechten en hun schepen trachten te kapen. Zij zullen daarentegen geen Indische sche­pen aanval­len. De koning van Portugal is erop ge­brand de vriendschap van de zamorin te win­nen, maar hij is ervan overtuigd dat de Ara­bieren hier­voor een obstakel vormen. Als de za­morin zijn haven voor Arabische sche­pen zou sluiten, zal de koning van Portu­gal hem voor de gederfde inkom­sten meer dan schadeloos stellen.

Opmerkelijk is dat Cabral de zamorin de rekening dient te presente­ren voor de goederen die Vasco da Gama bij zijn vertrek uit Calicut in de factorij heeft moeten achterlaten. Het regimento bevat ook tal van instructies die betrek­king hebben op de reis, zoals:

  • aanwijzingen hoe de schepen in moeilijke weersom­standigheden contact met elkaar moeten onder­hou­den;

  • wat gedaan moet worden als schepen elkaar uit het oog verloren hebben;

  • welke havens wel en welke juist niet dienen te worden aangedaan;

  • dat dezelfde route over de Atlantische Oceaan geno­men moet worden als Vasco da Ga­ma heeft gedaan;

  • hoe Kaap de Goede Hoop bezeild moet worden;

  • dat de schepen, na het passeren van deze kaap, in de Angra de São Bras op elkaar moeten wachten;

  • dat op ieder schip breedtegraadmetingen verricht moe­ten worden met de sextant, waarvan Ibn Majid aan Vasco da Gama de werking heeft uitge­legd. De uitkom­sten daarvan dienen vergele­ken te worden met de me­tin­gen ge­daan met het gebrui­kelijke astrola­bium;

De door koning Manuel gegeven instructies zijn niet uitslui­tend gericht aan Cabral zelf. Ayres Correia, de beoogde factor in Calicut, die vloeiend Arabisch spreekt, ontvangt afzonderlij­ke instructies, waarin hem wordt toegestaan handelsverdra­gen aan te gaan. Ook Bartolomeu Dias, die de reis als kapitein meemaakt, ontvangt afzonderlijke instruc­ties, die helaas niet bewaard zijn gebleven. Aangenomen kan worden dat in het regimento ook geregeld is, hoe ge­han­deld dient te worden, als in de scheepsraad verschil van mening bestaat over te nemen beslissingen, waarin de instructies niet voorzien.

De vloot van Cabral bestaat uit soortgelijke schepen als de vloot van Vasco da Gama. Volgens Castanheda zijn er drie grote schepen en tien kleine. De namen van verreweg de meeste schepen zijn niet overgeleverd. De grote schepen zijn vermoe­delijk naus. De kleinere sche­pen zijn karvelen, waarvan wel­licht enkele, in paragraaf 3.2 besproken, cara­velas redon­das. De officiersverblijven bevinden zich in de kastelen, terwijl in een van de kastelen van de capitania ongetwijfeld een ruimte bestemd is voor vergaderingen van de scheeps­raad, bestaande uit de kapiteins en enige andere gezaghebbende opvarenden, zoals de hoofdfactor Ayres Correia. De matro­zen en soldaten verblij­ven bene­dendeks. De twee grote naus zijn schepen van 250 à 300 ton; de derde nau meet 200 ton en de tien karve­len 100 ton.

Cabral bevindt zich aan boord van de capitania, zijnde een van de twee naus van 250 à 300 ton. Sancho de Tovar, een Spaans edelman, wiens vader aan de zijde van Afon­so V stond in diens strijd om de troon van Castilië, is de tweede in de hiërarchie. Hij is de kapitein van de nau van 200 ton, moge­lijk de El Rei geheten. Simão de Miranda, een schoon­zoon van factor Ayres Correi­a, is kapitein van de andere nau van 250 à 300 ton. Pedro de Ataíde heeft het karveel de São Pedro onder zich; de kapiteins van de negen andere karvelen zijn: Aires Gomes da Silva, Vasco d’Ataíde, Ni­colau Coel­ho, de com­mandant van de Bérrio in de vloot van Vasco da Gama; Bartolomeu Dias en diens broer Diogo Dias, Nuno Leitão da Cunha, wiens karveel, de Annunciada, gefinan­cierd is door de Florentijn Marchioni en andere Itali­aanse kooplieden; Gaspar de Le­mos, commandant van het be­voorradingsschip; Luis Pires, wiens schip is gefinancierd door de graaf van Porta Alegra; en Simão de Pina.

Naast de reeds genoemde hoofdfactor Ayres Correia, wor­den nog twee factors genoemd: Afonso Furtado, die de in Sofala te stichten factorij gaat bestieren, en Gonçalo Gil Barbosa, die in de factorij in Cochin zal achterblijven. Gaspar Correia noemt als enige kroniekschrijver nog een vierde naam: Gonçalo Gomes Ferrei­ra, aan wie de factorij in de stad Cann­anore zal worden toevertrouwd. Aan boord van de capitania verblijven de twee loodsen Afonso Lopez en Pero Esco­lar, die met Diogo Cão in Congo en met Vasco da Gama in Indië is ge­weest. Van de vele opvaren­den die Greenlee op­somt, geven we de namen van nog enkelen: João de Sá, aan wie Vasco da Gama het com­mando over de São Gabriel heeft gegeven, toen hij zijn stervende broer Paulo naar Terceira bracht; de tolk Gaspar da Gama, de bekeerde jood die Vasco da Gama uit Indië heeft meegebracht; de tolk Gonçalo Madeira uit Tanger; Baltasar, een bekeerde Moor en vier vissers die geen moslims zijn, zijnde de vijf gijzelaars uit Calicut, die Vasco da Gama naar Portugal heeft gebracht en die Cabral naar hun land zal terug­brengen, en Frei Henri­que, een van de vijftien tot twintig francisca­nen, van wie een aantal als missionaris in Indië zal achterblij­ven. Frei Henrique is een be­faamd geleer­de; hij wordt later bis­schop van Ceuta en de biechtvader van koning Manuel. Omstreden is of ook Duarte Pacheco Pereira, een beroemde zeevaarder en de auteur van de Esmeral­do de situ orbis (zie Deel II), die zich later in Indië grote militaire roem zal verwerven, zich op de vloot bevindt. Volgens Barros bedraagt het totale aantal opva­renden van de vloot van Cabral ­1.200 man. Castanhe­da komt op 1.500. Onder hen zijn veel solda­ten. Correia zegt dat het er 1.000 zijn en Goís overdrijft nog meer, door alleen al het aantal solda­ten op 1.500 te stellen. Onder de beman­ning bevinden zich twintig ter dood veroor­deelden. Zij zullen riskante taken dienen te verrichten.

Er wordt voor anderhalf jaar voedsel voor de gehele beman­ning meegenomen. Dit bestaat uit: scheepsbeschuit, ge­droogd en gezouten vlees en vis, rijst, sardines, gedroogde groente en fruit, vooral vijgen, olie, honing, suiker, zout, mosterd en tenslotte een grote hoeveelheid wijn. Ook si­naasappelen, die het optreden van scheurbuik moeten te­gengaan, worden in grote hoeveelheden ingeladen. De offi­cieren worden vanzelf­sprekend beter gevoed; voor hen worden ook kippen en schapen aan boord gebracht. De vloot neemt natuurlijk ook handelswaren mee. De sche­pen van Bartolomeu en Diogo Dias, die niet zoals de tien andere Calicut, maar het Oost­afri­kaanse Sofala, tot eind­bestem­ming hebben, worden beladen met: koperen voorwerpen en snuis­terijen, zoals spiegels, bellen en gekleurde kralen; zaken die, zoals de ervaring aan de kust van Guinée de Portugezen heeft ge­leerd, zeer begeerd worden door negers. Voor de handel met de Arabieren worden kostbaardere zaken ingela­den; koper, zowel in baren als bewerkt, verfstoffen als vermiljoen en cinnaber, kwikzilver, amber, verschillende soorten koraal en kleding, in het bijzon­der van fijne wol, satijn en fluweel in vrolijke kleuren. De capitania heeft ook een grote hoeveelheid gou­den munten aan boord, terwijl verwacht mag worden dat de hoofdfactor Ayres Correia ook over goud beschikt. Er bevindt zich onge­twijfeld ook goud aan boord van de schepen die voor parti­culiere kooplieden varen.

5.5 Het vertrek en de ontdekking van Brazilië.