Categorieën
Portugees kolonialisme

Portugal aan het begin van de 15e eeuw. Het begin van de maritieme expansie

Deel 1 Index

Hoofdstuk 5

Het begin van de maritieme expansie

5.0 Portugal aan het begin van de 15e eeuw

Geschreven door Arnold van Wickeren

Onder João’s bewind bloeit de handel en het huwelijk van zijn dochter Isabel met Philips de Goede, hertog van Bourgondië (begin 1430), leidt tot het vestigen van nauwe handelsbetrekkingen tussen Portugal en Philips’ graafschap Vlaanderen. Daarnaast zijn Portugezen overal ter wereld present: vanaf het einde van de twaalfde eeuw zijn zij in Ierland en aan het begin van de veertiende eeuw bevinden zij zich in het Normandische Harfleur; in 1386 bereiken twee Portugese schepen Middelburg. In dit jaar vervoeren handelaren uit Porto huiden en lakens uit Valenciennes naar Engeland. In die tijd geraken Portugese zeelieden evenzeer vertrouwd met het Kanaal en de Noordzee als zij al zijn met de Middellandse Zee, waar zij het overigens vaak moeten afleggen tegen de Italiaanse mede-dingers. De economische opbloei wordt in de eerste helft van de vijftiende eeuw getemperd door gebrek aan geschoolde werkkrachten. Als Portugal evenals vele andere landen in Europa, in 1348 voor het eerst door de `Zwarte Dood’ is getroffen en in 1356 en 1384 nieuwe pestepidemieën te verduren heeft gehad, slaat de ziekte daarna nog menigmaal toe; onder de regering van João I in 1415, 1423 en 1432. Ook onder João’s opvolger Duarte breekt de pest tweemaal uit, in 1435 en 1437-1438, en onder diens opvolger Afonso V wordt het land in 1458 weer en niet voor de laatste maal getroffen door de pest. Het verlies aan mensenlevens door zoveel epidemieën in ruim een eeuw kan niet worden goedgemaakt door stijgende geboorte-cijfers. Het gevolg is dat de bevolking per saldo daalt. Als de kolonisatie van de Madeira-archipel begint (1420) zal het aantal inwoners van Portugal niet meer dan 700.000 zijn. Hierdoor ontstaat een groot gebrek aan land-arbeiders Gebrek aan mensen zal ook bij de maritieme en commerciële expansie in de vijftiende eeuw vaak een belemmerende factor blijken te zijn.

Aan het einde van de Middeleeuwen vindt in vele landen in Europa codificatie van de wetgeving plaats; Het Canonieke Recht, het Romeinse Recht, het gewoonterecht en de jurisprudentie worden opgenomen in het Corpus Juris Civilis. Ook in Portugal bestaat hieraan behoefte. De cortes verzoekt João I om codificatie van de talrijke bestaande wetten. Deze zal eerst tot stand komen onder João’s opvolger. Voor Portugal geldt evenals in vele andere landen dat individuele rechten nog nauwelijks bestaan. Slechts de adel en hoge ambtenaren hebben een positie waarbij sprake is van individuele rechten. De samenleving heeft een min of meer corpo-ratief karakter. Er zijn families, broederschappen, gilden van handwerkers en andere groepen. Het gaan behoren tot de aristocratie is de enige mogelijkheid om te ontsnappen uit een clan of groep. Dit verklaart de gehechtheid van broederschappen en gilden aan hun wapenschilden, vlaggen, banieren en dergelijke. In Lissabon bestaat een ver doorgevoerde arbeidsverdeling. Er is een gilde van goudsmeden, naast dat van zilver-smeden. De gilden of mesteres zijn verenigd in corporaties en hebben hun vertegenwoordiging in de cortes en in gemeenteraden (câmaras).

De onzekerheid van het menselijk bestaan, waaraan immers door de pest of een andere ongeneeslijke ziekte plotseling een einde kan komen, heeft een religieuze opleving tot gevolg. Er ontstaan nieuwe vormen van devotie, zoals de cultus van de Heilige Geest. Bovenal neemt de verering van de Heilige Maagd toe. Een typisch middeleeuws gebed, het `Salve Regina’, met zijn mystieke karakter en zijn `romantisch dramatische expressie’, symboliseert de nieuwe tijd. Pelgrimstochten naar Nossa Senhora das Virtudes, Nossa Senhora da Nazaré en Nossa Senhora do Cabo worden zeer populair. Er worden in het gehele land, maar vooral in het zuiden, talrijke kerken en kloosters gebouwd. Monumentale kerken zijn: de Carmo in Lissabon, de São Francisco in Évora en de Graça in Santarém. Soms trekken er processies van geselbroeders door de straten, ofschoon weinig frequent en in niet al te extreme vorm. Van de verschillende religieuze orden zijn vooral de bedelorden populair, zoals de minderbroeders. De verering voor São Francisco is zeer groot. De leden van de bedelorden, die geen persoonlijk bezit kennen, zijn er trots op tot zulk een orde te behoren, dit vanwege het aanzien dat zij bij de bevolking genieten. Zij zijn volledig afhankelijk van liefdadigheid. Er zijn ook veel gewone bedelaars in steden en dorpen. Voor bedelen behoeft men zich minder te schamen dan in onze tijd. Liefdadigheid is een christelijk gebod, dus is een ieder gehouden aan de armen aalmoezen te geven. Er ontstaan door het geloof geïnspireerde broederschappen en charitatieve instellingen. Talrijke hospitalen, huizen voor leprozen en dergelijke worden in heel Portugal gesticht. Hoewel Portugal een door en door katholiek land is, is de moorse invloed op de Portugese samenleving nog groot. In de meeste steden van Zuid-Portugal is een moorse wijk of mouraria. De grootste moorse wijken zijn in Lissabon, Santarém en Évora. In Lissabon genieten de nauwe en bochtige straatjes van de mouraria de speciale aandacht van het gemeentebestuur.

De tweede helft van de veertiende en bijna de gehele vijftiende eeuw is er een van cultureel verval. Er verschijnen weinig nieuwe boeken. Het koninklijk hof van João en Filipa is echter een centrum van cultuur en neigt naar intellectualisme. De koning bezit een bibliotheek die tot de `meest complete van Europa’ behoort. Hierin nemen de klassieken een grote plaats in, terwijl de geschriften van de kerkvaders en van moderne auteurs evenmin ontbreken. In 1415 krijgt de historicus Fernão Lopes van koning João de opdracht de `Kroniek van Portugal’ te schrijven. Lopes vervaardigt tussen 1430 en 1450 drie meesterwerken: Crónica del-rei D. Pedro, Crónica del-rei D. Fernando en Crónica del-rei D. João. Door deze werken wordt Lopes wel vergeleken met de grote Brabantse poëet en kroniekschrijver Jean Froissart (1333-1401). Hij legt met zijn kronieken de grondslag voor een school van geschiedschrijvers die zal bloeien aan het einde van de vijftiende en in de zestiende eeuw. Ook de koninklijke familie levert een bijdrage aan de Portugese literatuur. Het schrijven van boeken behoort tot de bezigheden aan het hof. João zelf schrijft een boek over de jacht en kroonprins Duarte is de auteur van vele boeken over de meest uiteenlopende onderwerpen.

De wapenstilstand met Castilië van 1411 leidt ertoe dat veel grensbewo-ners die betrokken zijn bij de grensverdediging zonder emplooi geraken. Dit geldt ook voor jonge edellieden, van wie velen in het deelnemen aan de strijd en het verwerven van buit adellijke taken bij uitstek zien. Ook de 20-jarige kroonprins dom Duarte, zijn een jaar jongere broer dom Pedro en de 17-jarige dom Henrique hebben nog slechts deelgenomen aan toernooien en zij popelen naar het behalen van roem op het slagveld. Het tijdperk rond het begin van de vijftiende eeuw is er een van expansie en politieke avonturen in het buitenland. Catalanen, Fransen en Italianen voeren strijd in den vreemde, vaak zonder duidelijk doel voor ogen en soms ook gebrekkig georganiseerd. Zij die zich bij een ridder voor de strijd melden, verwachten door deel te nemen aan een avontuur in het buitenland hun armoede te kunnen ontvluchten. De mogelijkheid in ruime mate manschappen te kunnen rekruteren, draagt ertoe bij dat in Portugal de idee geboren wordt de strijd tegen de moren, die zestig jaar geleden met de voltooiing van de Reconquista beëindigd is, te hervatten. Koning João heeft reeds in 1410 zijn biechtvader naar Rome gezonden om paus Gregorius XII (1406-1415) in te lichten over de Portugese plannen een strategisch gelegen moorse stad te veroveren. Aanvankelijk gaan de gedachten uit naar Tanger. Het plan wordt opgegeven als blijkt dat er bij Tanger weinig mogelijkheden zijn om een landing vanuit zee uit te voeren. Ook Gibraltar valt als doel af, omdat deze stad binnen de invloedssfeer van Castilië ligt. Gelukkig dient zich een nieuw doelwit aan. De aartsbis-schop van Lissabon, kardinaal João Afonso de Azambuja, die de onder-handelingen met Castilië heeft geleid, bepleit in 1411 Ceuta te veroveren, wat overigens niet betekent dat de invloedssfeer van Castilië wordt ontzien. Castilië, dat tegen het einde van de veertiende eeuw belangstel-ling voor Marokko krijgt, heeft onder de regering van Enrique III in 1399 een verwoestende aanval uitgevoerd op de Marokkaanse havenstad Tétouan, ruim 30 kilometer ten zuiden van Ceuta en het heeft de helft van de bevolking van de stad in slavernij gevoerd. Bovendien heeft Castilië onder de regering van Pedro de Wrede (1350-1369) al bij twee gelegen-heden geïntervenieerd in Marokko, waar de dynastie der Mériniden tussen 1358 en 1415 een periode van verval doormaakt. Het lanceren van een aanval op Ceuta betekent dat Portugal zich niets gelegen laat liggen aan de aanspraken op de Magreb van Castilië, dat overigens al in 1291 een verdrag heeft gesloten met Aragón, om Noord-Afrika tussen hen beide te verdelen, waarbij geen deel van de Magreb voor Portugal is gereserveerd. Ceuta is als een van de twee `Zuilen van Hercules’ van groot belang bij voor het beheersen van de Straat van Gibraltar. De Romeinen noemden de reeds omstreeks 800 door de Phoeniciërs of Carthagers gestichte stad Septem Fratres (Zeven Broeders) naar de zeven heuvels in de nabijheid van de stad. De moren hebben deze naam afgekort tot Septa. Ceuta ligt op een smalle istmus die een schiereiland van vier en een halve kilometer verbindt met het vasteland. Het is een rijke handelsstad die wordt bezocht door islamitische handelaren uit landen als Ethiopië en Egypte, Syrië en Turkije, uit streken ten oosten van de Eufraat en zelfs uit Voor-Indië. Ceuta is een marktplaats voor zijde en specerijen, glaswaren en edelstenen. De stad is een centrum van textielindustrie en koperverwerking. Vanuit Ceuta worden de verbindingen met het moslimkoninkrijk Granada onderhouden. De stad is het eindpunt van karavaanwegen door de Hoge Atlas en het Rifgebergte, waarlangs sinds de dagen van de Phoeniciërs goud, slaven en ivoor worden aangevoerd. Ceuta heeft, na Marrakech en Fez, het belangrijkste munthuis in Marokko en overtreft in dit opzicht Azamor, Salé en Rabat. In Ceuta worden de bekende doblas ceiti(a)s geslagen. Deze grote gouden munten circuleren niet alleen in Noord-Afrika, maar worden ook veel in het zuiden van Europa gebruikt. Een rechtvaardiging voor de verovering van Ceuta is snel gevonden; de stad zou de moren kunnen dienen als springplank voor aanvallen op het Iberisch schiereilend, alsmede op de Italiaanse scheepvaart naar Engeland en Vlaanderen en op de Portugese scheepvaart naar de Middellandse Zee.

Als koning João I het voorstel Ceuta te veroveren heeft aanvaard, besluit hij tot een grootscheepse aanval, onder zijn persoonlijke leiding. Dona Filipa is eerst tegen de onderneming gekant, omdat haar man al tegen de zestig jaar loopt. Mattheo de Pisano schrijft in zijn Livro da guerra de Ceuta dat de koning haar antwoordt met een toespeling op de revolutie van 1383; ‘Mijn handen zijn besmeurd met het bloed van christenen; ik zal ze slechts kunnen reinigen door ze te wassen met het bloed van de ongelovigen.’ En hij belooft zijn vrome vrouw ‘een tempel (moskee) waarin de naam van Mahomet wordt aangeroepen, te wijden aan Christus.’ Als ook dona Filipa met de expeditie heeft ingestemd, wordt direct met de voorbereidingen begonnen. De door koning Dinis met vooruitziende blik bij Leiria aangelegde naaldbossen, bestemd voor het bouwen van oorlogsschepen, worden voor dit doel gekapt en in Porto en Lissabon ontstaan grote scheepswerven. Portugese koopvaarders die terugkeren uit Engeland, Biskaje, Bretagne em Vlaanderen, worden gevorderd en er worden contracten geplaatst voor de bouw van oorlogsschepen en het aanleggen van voorraden tarwe, gezouten vlees en vis, scheepsbiscuit en andere voedingsmiddelen. In Porto wordt bijna al het beschikbare vlees gezouten en in tonnen verpakt aan boord van de schepen gebracht. Dit levert de inwoners de bijnaam ‘darmeters’ op.. Alle handwerkslieden uit het koninkrijk, kuipers en zeilmakers, breeuwers en springstofexperts, wagen-makers en voermannen, dienen hun bijdrage te leveren aan de grote onderneming van het koninkrijk. Om de onderneming te kunnen financieren, wordt gegrepen naar het middel van monetaire manipulatie. Er worden nieuwe munten uitgegeven: de real preto (zwarte reaal) en de real de dez reais (witte reaal), die – zoals de naam aangeeft – tien reais pretos waard is. Door overmatige uitgifte bedraagt de devaluatie van dit nieuwe geld ten opzichte van de mark (230 gram zilver) al spoedig vijftig procent.

Koning João geeft zijn zonen taken bij de voorbereiding van de grootse onderneming. Kroonprins dom Duarte wordt belast met de algehele coördinatie van de voorbereidingen van de expeditie. Dom Henrique krijgt van zijn vader opdracht troepen te rekruteren in de provincie Beira; zijn halfbroer, dom Afonso, graaf van Barcelos, moet hetzelfde doen in het gebied Entre-Douro-e-Minho, de wieg van de Portugese natie. Als er voldoende zeelieden en soldaten geronseld zijn, wordt Henrique naar zijn geboorteplaats Porto gezonden om daar de scheepswerven tot verhoging van de productiviteit aan te zetten. Op deze werven worden, naast kleinere schepen, vijftien grote galeien gebouwd. De voorrbereidingen van de expeditie kunnen niet geheim gehouden worden, temeer niet omdat de cortes en de kerk deze moeten legitimeren. Het is onvermijdelijk dat andere Europese landen lucht krijgt van het opbouwen van de strijdmacht. Fernão Fogaça, schildknaap van Henrique, wordt naar Holland gezonden onder het voorwendsel schadevergoeding te vragen voor door Bataafse kapers langs de Lusitaanse kusten bedreven piraterij. Deze afleidings-manoeuvre verhindert niet dat de wildste geruchten de ronde doen: koning João, zegt men, zou van plan zijn naar Jeruzalem te gaan uit dankbaar-heid voor zijn overwinning bij Aljubarrota. Anderen suggereren dat zijn oudste zoon in het huwelijk zal treden met de koningin-weduwe van Napels en Sicilië of dat de koning in Engeland de bruiloft gaat vieren van zijn dochter Beatriz. Weer anderen spreken over een kruistocht tegen de antipaus van Avignon. Sevilla vreest voor een Portugese aanval op de stad, reden waarom de koningin van Castilié, Catherine van Lancaster, zich haast een gezantschap naar haar zwager te zenden, om de vrede van 1411 te bevestigen. Aragón zendt eveneens diplomaten naar Lissabon om zijn vrees te doen wegnemen. De gezanten van Castilië en Aragón worden in vertrouwelijke audiënties gerustgesteld. De ambassadeur van Granada wordt echter geheel in het ongewisse gelaten en na zijn terugkeer versterkt het moslimkoninkrijk zijn defensie. Alleen Juda Negro, een joodse astroloog van naam, bevestigt dat het doel van de expeditie het Marokkaanse Ceuta zal zijn. Is hij een echte waarzegger, of heeft hij als schildknaap van de koningin iets vernomen en heeft hij zijn mond niet kunnen houden?

De Portugezen hebben grote behoefte aan inlichtingen over de verdedigingswerken van Ceuta. Het zenden van spionnen is hachelijk. Bij ontdekking zouden zij het aanvalsplan kunnen verraden. Daarom bedenkt men iets anders. Bekend is dat de koningin-weduwe van Sicilië, Blanche van Navarra, dochter van Charles III van Navarra, wil hertrouwen. Van Siciliaanse zijde is reeds de naam van kroonprins Duarte gesuggereerd, waarop men van Portugese kant niet wil ingaan. Er wordt een gezantschap uitgestuurd naar Sicilië; de gezanten zijn gemachtigd prins Pedro voor te stellen als partij voor de trouwlustige vorstin. De missie, waarvan de mislukking bij voorbaat vaststaat, wordt alleen maar uitgestuurd om de leden van het gezantschap, onder de dekmantel van diplomatieke onschendbaarheid, op weg naar Sicilië, in Ceuta te laten spioneren. Het gezantschap bestaat uit twee personen: de prior van de Hospitaalridders, Álvaro Gonçalves Gemello, prior van Crato, priorij van de Orde van Malta sedert 1350. en de capitão-mór do mar (grootadmiraal van Portugal), Afonso Furtado de Mendonça. De eerste moet de stad bekijken en de ander dient inlichtingen in te winnen over de Marokkaanse marine. Als het tweetal met twee galeien in Ceuta aankomt, mogen zij water en verse levensmiddelen innemen. De twee spionnen bekijken de stad nauwkeurig, het stratenplan, de ligging van de poorten, de hoogte van de muren en de verschillende verdedigingsmiddelen. Zij brengen vervolgens een kort bezoek aan Sicilië. Nadat hun bezoek – zoals verwacht – niets heeft opgeleverd, keren de galeien aae Ceuta terug, waar de baai wordt gepeild. Terug in Portugal brengen zij in Sintra verslag uit aan koning João. De prior bouwt met twee zakken zand, een mud bonen, een knot wol en een zilveren pap-schaal de eerste maquette waarvan de geschiedenis melding maakt. Hij demonstreert met dit model de tactische zwakten van Ceuta’s verdediging.

Tegen het midden van de zomer zijn de voorbereidingen gereed. De koning verdeelt opnieuw de verantwoordelijkheden. Dom Pedro dient bemanningen aan te werven in Estremadura, tussen de Rio Tejo en de Rio Guadiana en in de Algarve. Hij dient zijn troepen te verzamelen op een vlakte in Alentejo, ten zuiden van de Taag en hij moet hen tenslotte naar Lissabon leiden. Van de schepen die gecharteerd zijn in Galicië, Biskaje, Engeland en Duitsland worden twee eskaders samengesteld, waarover het bevel voorlopig wordt toegekend aan dom Pedro en aan dom Henrique. De laatste heeft tijdens zijn verblijf van drie maanden in Porto zijn eskader bewapend. In mei 1415 vertrekt hij, in opdracht van zijn vader met zijn vloot naar Lissabon. Hij vaart met zeven galeien en twintig andere vaartuigen langs de steile oevers van de Douro en zeilt kort daarna uit, onder het geluid van klaroenstoten en trompetgeschal, met ontplooide zeilen en wapperende wimpels. Aan boord zijn leden van de koninklijke familie: dom Afonso, graaf van Barcelos, dom Fernando, heer van Bragança, neef van de koning, want hij is de zoon van dom João, de bastaard halfbroer van João I), Gonçalo Vasques Coutinho ‘een groot en machtig edelman’ maarschalk van Portugal, opperschenker van de koningin en gelieerd aan de koninklijke familie door zijn huwelijk met een kleindochter van een bastaard van koning Dinis (dona Joana de Albuquerque). Veel andere heren en edellieden hebben zich eveneens ingescheept met hun troepen, aangeworven in de drie provincies Beira, Trás-os-Montes en Entre-e-Minho Onder hen bevindt zich Aires Gonçalves de Figueiredo, die negentig jaar oud is. Er bevinden zich ook verschillende vreemdelingen aan boord van de vloot: een Duitse baron en Duitse hertog, Engelsen uit Bayonne, vier Franse heren: Henri d’Autoing en Pierre Bataille, uit Picardië, Guy Le Boutiller uit Normandië en Antoine de La Sale, een schrijver van naam en de auteur van de fameuze Quinze joies de mariage, voormalig secretaris en huisonderwijzer van Louis III en van René d’Anjou, en vervolgens van Louis de Luxembourg en van Philippe, hertog van Bourgondië. Zij worden vergezeld door een rijke Engelsman, de Londenaar Mundy, die in Porto woont. Hij heeft vier of vijf schepen en een groot aantal boogschutters en andere soldaten bij zich die allen op zijn kosten bewapend zijn. Als de vloot in Lissabon aankomt, wordt zij verwel-komd door dom Pedro aan het hoofd van zijn acht galeien, terwijl de bevolking van de hoofdstad staat te juichen. Maar in Lissabon heerst de pest, evenals in Porto, wat als een slecht voorteken wordt beschouwd, evenals de zonsverduistering van 7 juni 1415.

Mattheo de Pisano laat ons weten dat er in de Taag bij elkaar 242 schepen liggen. Daarvan zijn 63 grote naus, 59 galés met riemen, 120 kleinere boten: varineis, barcas en dergelijke. Hij schat dat zich 45.000 zeelieden en soldaten aan boord van de vloot bevinden. Raymond Beazley, die beschikt over gegevens uit die tijd, stelt het aantal soldaten op 50.000, terwijl het aantal zeelieden 30.000 zou bedragen. Ruy Dias de Vegas, gezant van Aragón en een spion van grote kwaliteit, komt echter op een totaal van 19.000 man. Hij noemt de grote schepen `niet echt groot’ en de kleine `werkelijk èrg klein.’ Waarschijnlijk komt het laagste aantal het dichtst bij de waarheid, omdat in de Middeleeuwen en ook nog geruime tijd daarna, strijdmachten, om uiteenlopende redenen, vaak schromelijk overdreven werden. Een gunstige uitzondering vormt in dit opzicht ‘de Froissart van Portugal’, Fernão Lopes.

Kort voordat de in de Taag verzamelde vloot met haar man en zonen uitvaart, wordt de 64-jarige dona Filipa, tijdens de mis plotseling getroffen door de pest. Zij verzamelt rond haar ziekbed haar oudste drie zonen die rond hun moeder neerknielen. Zij breekt een hoten kruis in vieren en geeft hen en haar man ieder een stuk. Dan geeft zij aan ieder van haar zonen en voorafgaande aan het uitspreken van haar laaste wil, een opdracht. Duarte beveelt zij aan zijn toekomstige onderdanen billijk en rechtvaardig te behandelen, Pedro vraagt zij in het bijzonder op te treden als beschermer van jonge meisjes en weduwen en van vrouwen in het algemeen. Henrique beveelt zij werkzaam te zijn in het belang van de staat en daarna zegent zij haar zonen. Op de tiende dag van haar sterfbed schenkt zij al haar persoonlijke bezittingen aan haar dochter. Als haar toestand verslechtert, geeft de koning toe aan zijn gezinsleden zich terug te trekken in Alhos Vedros, na de Taag te zijn overgestoken, om aan besmetting te ontsnappen. Op de dertiende dag van het sterfbed raadt Filipa haar zonen aan naar Ceuta uit te zeilen op de feestdag van São Tiago (25 juli), omdat op die dag de wind uit het noorden zal waaien. Kort daarna sterft dona Filipa op 19 juli 1415. Zij wordt de volgende dag in de plaats waar zij is overleden, Odivelas, ter aarde besteld. Daarna volgen Duarte, Pedro en Henrique hun vader naar Restello, het toekom-stige Belém, een voorstad van Lissabon, vanwaar de vloot zal vertrekken.

5.1. De verovering van Ceuta