Categorieën
Portugees kolonialisme

Portugal onder João II; consolidatie van de monarchie

Deel 2 Index

Hoofdstuk 3

De maritieme expansie ten tijde van João II (1481-14­95)

3.1 Portugal onder João II; consolidatie van de monarchie

Geschreven door Arnold van Wickeren

Over João II zijn we geïnformeerd door verschillende kro­niekschrijvers. Rui de Pina, die in 1497 benoemd is tot hoofdkroniekschrijver, voltooit zijn Croniqua del Rey Joham II vroeg in de 16e eeuw. Zijn kroniek, die eerst in 1792 gepubliceerd is, wordt gebruikt door Garcia de Resende, wiens Vida e Feitas del Rey João segundo in 1533 voltooid en in 1545 uitgegeven wordt. João de Barros, die capitão­ van São Jorge da Mina en schatmeester van de Casa da Guiné en de Casa da India is geweest, voltooit zijn eerste deel van Da Asia in 1539. Het boek verschijnt in 1552. João de Barros is minder accuraat en een minder goed schrijver dan Fernão Lopes de Castan­heda, maar diens in 1551 gepubliceerde História do desco­brimento e conquista da India pelos portu­gueses geeft vermeldt weinig over de tijd van João II, omdat het eigenlijk bij Vasco da Gama begint. João II, die zijn vader Afonso V na diens overlijden in 1481 is opge­volgd, is ie­mand die, anders dan zijn vader, de tijd­geest goed verstaat. In Frank­rijk en Castilië wordt cen­tralisa­tie van de macht bereikt door de autoriteit van de koning te verster­ken. Wel­licht beïnvloed door deze buiten­landse voor­beel­den streeft João ernaar de bevoegdhe­den van de feoda­le adel te beper­ken ten gunste van de macht van de kroon. Hij doet precies het tegenover­gestel­de van wat Afonso zijn leven lang heeft. Die heeft de koninklij­ke macht doen tanen ten gunste van de adel. João gaat voor­zich­tig, maar vastbe­sloten te werk om zijn doeleinden te verwezenlijken. Het grootste obstakel voor het herstel van de konink­lijke supre­matie vormt de enorme macht die de familie Bragança onder Afonso V heeft weten op te bou­wen. Fernando II, hertog van Bragança en Gui­marãis, mar­kies van Vila Viçosa en graaf van Barce­los, Ourém, Arraio­los en Neiva is heer over vijftig plaatsen en kastelen en kan driedui­zend ruiters en tienduizend man voetvolk op de been brengen. Tijdens de eerste bijeenkomst van de cortes in 1481 klaagt de burgerij bitter over het machtsmisbruik van de adel.

Voor João is dit aanleiding om daartegen op te treden. Om te beginnen moeten de edelen een uitgebreide eed van trouw aan de koning zweren, nadat hun rechten streng zijn afgebakend. Vele edelen, onder wie de hertog van Bragança, weigeren dat. Fernando II verwacht boven­dien van João dat deze zijn privileges en bezittingen niet aantast, omdat de koning een zwager van hem is. In plaats daarvan dient hij zich te ver­antwoorden of hij zijn privileges en bezittingen legaal ver­worven heeft. Tijdens een onder­zoek naar de precieze om­vang van Fernando’s privileges komen tevens bezwaren­de documen­ten van een vroegere intrige met Castilië aan het licht. João II sluit eerst een nieuw verdrag met Castilië om Fernando II te isoleren en laat hem vervolgens weten dat hij zich voor verraad voor het gerecht te verantwoorden heeft. De broers van Fernando II van Bragança, de markies van Montemór en de graaf van Faro vluchten hierop naar Cast­ilië. Fernando II zelf wordt in 1483 gearresteerd en wegens hoogverraad ter dood veroor­deeld. Hij wordt 29 juni 1484 op het schavot van Évora ont­hoofd. Zijn bezittingen vallen toe aan de kroon. De laat­ste met wie João afrekent is Diogo, hertog van Viseu. Op 28 augustus 1484 brengt de koning hem eigenhandig om het leven. De jonge hertog, tegelijker­tijd zwager en neef van de koning, is voor een gesprek naar het paleis in Alcácer do Sal uitgeno­digd. Bij zijn aankomst neemt João hem mee naar een van zijn privé-vertrek­ken. Daar grijpt hij een dolk en zonder dat er verder nog een woord schijnt te zijn gewis­seld, steekt hij de hertog dood. Dit drasti­sche optreden van João kan wellicht ver­klaard worden uit diens wetenschap van een samenzwe­ring tegen zijn leven, onder leiding van Diogo, waarbij ook vele andere hoge adellijke en geestelijke leiders betrokken zouden zijn geweest. Het zou de bedoeling van de samenzweerders zijn geweest om na de moord op koning João zijn jonge zoon Afonso aan de macht te bren­gen. Te zijner tijd zou ook met hem afgerekend worden en zou de kroon toevallen aan Diogo, terwijl de hoge edelen het land onder elkaar zouden verdelen. De samenzwering zou evenwel uitgelekt zijn. Een van de betrokken personen, bisschop De Meneses van Évora, zou zijn maîtresse op de hoogte van het complot gebracht hebben en zij zou vervol­gens de koning van het complot op de hoogte hebben ge­bracht. Dit verklaart dat João II, op de dag van de geplan­de aanslag (27 augustus), in volle wapenrus­ting en in gezel­schap van een sterke lijf­wacht verschijnt, waarmee hij een aanslag op dat moment voorkomen heeft. Na de dood van Diogo worden sommige van de vermeende samenzweer­ders achter slot en grendel gezet, terwijl een aantal van hen spoedig een niet natuurlijke dood sterft. Andere samen­zweerders vluchten naar Enge­land of Castilië. Hun bezittin­gen worden door de kroon geconfisqueerd. Door het uit­schakelen van de familie Bra­gança is het conflict tussen João II en de hoge adel defini­tief in het voordeel van de koning beslist. De overwin­ning van João is echter niet compleet. Zijn vrouw, koningin Leonor, een familielid van de hertog van Viseu, geeft het niet op om tegen haar man te intrigeren en oppositie te voeren. In 1490 huwt kroonprins Afonso in Évora met Maria, de dochter van Ferdinand van Aragón en Isabella van Castil­ië. In 1491 komt Afonso om bij een val van zijn paard. João moet zich erbij neerleggen dat de jongere broer van Leonor, Manuel, hertog van Beja, Meester van de Orde van Christus en neef van João II, erfgenaam van de troon wordt. Hiermee wordt de basis gelegd van de toekomstige restaura­tie van de macht van de Bragança’s. Niettemin zullen het prestige en de macht van de kroon, die door João II zijn hersteld, nimmer meer verlo­ren gaan.

In 1492 eindigt de Moorse aanwezigheid op het Iberisch schiereiland. Nadat Ferdinand en Isabella in 1487 Malaga hebben veroverd valt 2 januari 1492 de laatste door de Moren beheerste stad op het Iberisch schiereiland, Granada, in hun handen. De overwonnen sultan Boabdil legt zelf de sleutel van de stad in de handen van Isabella. Met de ver­overing van Granada komt er een einde aan kalifaat van Córdoba, dat sedert 756 heeft bestaan. Het `katholieke konings­paar'(Reis Católicos) wil, nu de Moren uit zijn rijk zijn verdre­ven, ook de joden kwijt. Daartoe kondigen Ferdi­nand en Isabella op 31 maart 1492 het zogenaam­de `Edict van Verdrijving’ af, dat de Spaanse joden noopt Aragón en Castilië te verlaten. Veel Spaanse joden, wellicht de meer­derheid, willen zich in het vreedzame en vooruitstrevende Portugal, waar de joden al heel lang niets te duchten heb­ben, vestigen. Zij bieden João II een aanzienlijke som geld als hij hen toelaat. Dit verzoek plaatst Portugal voor een groot probleem: aan de ene kant brengt de plotselinge invasie van vele duizenden vaak hooggeschoolde en kapi­taalkrachtige joden, die een geweldige versterking van de joodse gemeen­schap in Portugal betekent, grote problemen van economi­sche, sociale, religieu­ze en etnische aard met zich; aan de andere kant zou het spijtig zijn af te zien van het financiële voordeel. João vindt een tussenweg. Hij laat de joden toe voor acht maanden, tegen betaling van acht cruzados per hoofd. Meer dan vijftigduizend refuge’s komen Portugal binnen. De meeste van hen worden gedwongen aan het einde van de toegestane termijn het land te verla­ten. Van degenen die niet vertrekken, wordt een groot aantal gevangengezet. João staat toe dat zeshon­derd welge­stelde joodse families zich permanent in Portugal vestigen, die daarvoor ieder zestig­duizend cruzados betalen. Alleen al de aanwezigheid van deze groep rijke en machtige joodse families tast het gegroei­de evenwicht tussen christe­nen en joden in Portugal aan, hetgeen zal bijdragen aan de anti-joodse gebeurtenissen onder de regering van koning Manuel. João II overlijdt op 25 oktober 1495, enkele jaren nadat hij zich gesierd heeft met de titel `senhor de Guiné’ (Heer van Guinee). Hij laat een land achter dat een stevig gevestigde autocratische monarchie is, met een snel overzee expande­rend (han­dels)rijk. Het met Spanje gesloten Verdrag van Tordesillas (waarover later) is een ander succes van de overleden vorst. Omdat deze II bovendien een intelli­gente persoon was met een vastberaden karakter, ontvangt hij later de bijnaam o Principe Perfeito (de volmaakte vorst). João II wordt opge­volgd door zijn neef Manuel, hertog van Beja.

3.2 Marokko en Arguim.