Categorieën
Nederlandse kolonialisme Portugees kolonialisme

Portugezen en Hollanders in Achter-Indië. Portugezen, Spanjaarden en Hollanders in Siam en Achter-Indië

Deel 17 Index

Hoofdstuk 3.

Portugezen, Spanjaarden en Hollanders in Siam en Achter-Indië

3.1. Portugezen en Hollanders in Achter-Indië

Geschreven door Arnold van Wickeren

Onder Achter-Indië verstaan wij het voormalige Frans Indochina, dat bestaat uit de landen Laos, Cambodja en Vietnam. Dit laatste land bestond uit: Tonkin, Quinam of Annam en Cochin-China. Tonkin kwam ruwweg overeen met het voormalige Noord-Vietnam, Cochin-China viel ongeveer samen met het voormalige Zuid-Vietnam en Annam was het smalle middenstuk van Vietnam, rond de voormalige keizerlijke hoofdstad Hué.

Aan de lotgevallen van Spanjaarden, Portugezen en Hollanders in Cambodja wordt uitgebreid aandacht besteed in de volgende paragrafen, waarin Laos slechts sporadisch wordt genoemd, omdat de Portugezen zich niet permanent in dit land hebben gevestigd. De Portugezen hebben reeds kennisgemaakt met Vietnam ten tijde van Tomé Pires1 (1517). Aangenomen kan worden dat de Lusitaanse handel met Vietnam niet lang daarna geopend is. Het belangrijkste product van Tonkin is zijde. In Annam wordt zijde, benzoé (gomlak) en goud verworven en Cochin-China voert een gelige soort zijde, calamba (een soort hout), benzoé en koper uit. Als na de ‘ontdekking’ van Japan in 1543 of 1544 de handel met dat land goed op gang komt, breekt ook de bloeitijd aan voor de in 1535 gestichte feitoria in Faifo (Hoi An) aan de kust van Annam, die tot het einde van de eeuw zal blijven bestaan. In de beginjaren van de zeventiende eeuw neemt de invloed van de jezuïeten aan het hof van Nguyên (Cochin-China) toe, maar de Estado da India blijft twijfelen over de te volgen koers ten opzichte van Cochin-China. De augustijn Francisco Manrique, die een bezoek brengt aan Macau, bepleit daar de verovering van Cochin-China, maar ook van Siam, Champa en Cambodja. Zoals bekend komt hiervan niets terecht. Maar ook de invloed van de Hollanders in Cochinchina is kennelijk aan wisselingen onderhevig. Zo laat de vice-rei Dom Miguel de Noronha, conde de Linhares (1629-1635), weten dat de inwoners van Chincheo tegen de Hollanders zijn opgestaan2 en die hebben verslagen. Zij hebben bij verrassing verschillende van hun vaartuigen genomen en hij spreekt de wens uit dat hierdoor een einde zal zijn gekomen aan de Hollandse handel met dat land.

De eerste Nederlandse schepen die in 1601 de beschutte baai aan de monding van een rivier waar Faifo ligt bereiken zijn de Haarlem en de Leiden van de Oude Compagnie, een van de Voorcompagnieën van de VOC. De daar te verkrijgen artikelen – goud, zijde en gomlak – zijn bijzonder interessant. Maar het eerste Nederlandse bezoek aan Quinam is geen succes. Er worden 23 bemanningsleden vermoord en commandeur Gaspar van Groesbergen wordt gevangengenomen en pas vrijgelaten nadat een losprijs van twee kanonnen is betaald. De expeditie laat zich echter niet ontmoedigen en gaat bij Faifo opnieuw voor anker. Deze keer worden de zaken wel wat voorzichtiger aangepakt. De Leiden, met commandeur Van Groesbergen, blijft buitengaats, terwijl koopman Jeronimus Wonderaer, aan boord van de Haarlem, de haven invaart. Wonderaer tracht maandenlang zijde in te kopen. Dat blijkt niet gemakkelijk, maar hij slaagt er wel in de koning de toezegging te laten doen dat de schuldigen aan de moorden op de Nederlandse bemanningsleden gestraft zullen worden. Desondanks blijken de plaatselijke handelaren en de toezegging van de koning niet te vertrouwen. Als Van Groesbergen verneemt dat er een aanslag op de schepen wordt beraamd, houdt hij het in Quinam voor gezien, nadat hij eerst uit wraak nog een dorp heeft geplunderd en in brand gestoken.

Nadat het Japanse handelsembargo is opgeheven zet opperkoopman Abraham Kuiper in 1637 een kleine handelspost in Faifo op. De post wordt bezet door een opperhoofd met twee assistenten en zeven Japanse bedienden. Als in 1651 wordt onderhandeld over een nieuw handelsverdrag, worden de Nederlandse afgevaardigden gevangen gezet. Uiteindelijk heeft de VOC het comptoir in 1652 opgeheven. De ook in Faifo aanwezige Portugezen trekken dus aan het langste eind.

In 1637 zendt Gouverneur-Generaal António van Diemen koopman Karel Hartsink met het schip Grol en het jacht de Waterloze Werve naar Tonkin om daar ruwe zijde te kopen voor de Japanse markt. Hartsink wordt goed ontvangen in Tonkin. De koning van dat land neemt hem – zoals niet ongebruikelijk is in deze contreien – als adoptiefzoon. Hij sluit in 1637 een contract met de koning van Tonkin, waardoor hij op de westoever van de Rode Rivier een kantoor in Catcho, nabij de hoofdstad Tonkin (in of nabij het huidige Hanoi), kan openen. Deze vestiging is belangrijk voor de export van zijde uit Tonkin, een belangrijk productiegebied van zijde, naar Japan. Rond het midden van de zeventiende eeuw is de handel in zijde hier op haar hoogtepunt, maar loopt daarna snel terug. Omstreeks 1664 is de handel tot stilstand gekomen en wordt het comptoir tijdelijk gesloten. De koning van Tonkin vraagt echter de post te heropenen. Later verslechtert de relatie met de koning. Als het opperhoofd, Jacob van Loo, te weinig of niet de juiste geschenken voor de koning heeft, wordt hij persoonlijk gevangengezet. Dit is enkele malen voorgekomen. Daarom wordt de loge op last van de Hoge Regering in Batavia in 1699 opgeheven. Op 8 februari 1700 komt de bezetting van de loge met het jacht Kauw in Batavia aan. In Cochinchina heeft de VOC, evenmin als de Portugezen, een comptoir.

1 Zie deel VI, §7.8

2 Zie noot op pagina 66. De gebeurtenis wordt bevestigd in de Generale Missiven, VOC 1107, fol. 1-119, jaarverslag uit Batavia van 15 december 1633, gepubliceerd, in Cheng Shaogang: De VOC en Formosa 1624-1662, een vergeten geschiedenis. Deel 2 — Bijlagen, 1995, pp. 113-124.

3.2 De expeditie van Veloso, Ruiz en Gallinato naar Cambodja