Categorieën
Portugees kolonialisme

Problemen in Kilwa. De Estado da India

Deel 4 Index

Hoofdstuk 2

De Estado da India

2.5 Problemen in Kilwa

Geschreven door Arnold van Wickeren

Aanvankelijk zijn de Portugezen zeer met het bezit van Kilwa ingenomen. Almeida geeft in een brief aan koning Manuel eind 1505 ­hoog op over de stad en het eiland waarop zij ligt. Het eiland is twee léguas lang en minder dan een légua breed. Almeida somt de dieren op die er voorkomen, van leeuwen en antilopen tot nachtegalen. Hij roemt de schitte­rende haven, de sterkte van het fort en de mooie huizen, waarin tweemaal zoveel mensen kunnen wonen als er op dat mo­ment in Kilwa zijn. Dit laatste wijst erop dat reeds veel inwoners na de komst van de Portugezen de stad ont­vlucht zijn. Deze ontwikkeling zet zich door. Capitão Pero Ferrei­ra Fogaça eist het monopolie op de handel voor de Portuge­zen op en laat voortdurend twee schepen langs de kust patrouil­le­ren, om de handel van de moslims te ruïneren. Veel mos­limsfamilies, die in Kilwa in hun bestaan bedreigd wor­den wijken uit naar Malindi, Mombaça en andere plaat­sen, waar­door Kilwa meer en meer ontvolkt raakt.

Een van de patrouilleschepen van de Portugezen neemt een prijs, afkomstig uit Angoche. Aan boord bevindt zich de zoon van de koning van Tirendikunde, een koninkrijk op het vasteland ten noorden van Kilwa. Deze is een familielid van de afgezette sultan Ibrahim en verkeert met Muhammad Ankoni op voet van oorlog. Ankoni ziet in de gijzeling van de zoon van de koning van Tirendikunde een goede gelegenheid om de vrede te herstellen. Hij stelt de koning voor zijn zoon tegen een bedrag van 3.000 mitkal goud vrij te laten, in ruil voor een vredesverdrag. De koning laat weten dat hij Ankoni dankbaar is het leven van zijn zoon te hebben ge­spaard en hij zegt naar vrede te streven. Hij nodigt Ankoni uit hem een bezoek te brengen in zijn stad Mafamgombi­ (thans waar­schijnlijk Mtitimira), ten zuiden van Kilwa Kivinje, en zin­speelt zelfs op het arrangeren van een huwelijk tussen een lid van zijn huis en dat van Ankoni. Ondanks de waar­schu­wing van Fogaça gaat Ankoni op de uitnodiging in.

Nauwe­lijks in Mafamgombi aangekomen, wordt Ankoni aan boord van zijn sambuk in zijn slaap ver­moord. Enige voor­aanstaan­de burgers in Kilwa en een aantal officieren van Fogaça, bepleiten dat Ankoni’s zoon, Ali Husain zijn vader opvolgt. De meeste vooraanstaande inwo­ners van Kilwa en de niet-islamitische inwoners van Songo Mnare, die ook een stem bij de benoeming van een nieuwe sultan opeisen, alsmede Fogaça zelf vinden Ali Husain van te lage geboorte en geven de voorkeur aan Mikante, een neef van Ibrahim en een af­stammeling van de stichters van Kilwa.

Naast de politieke perikelen en de ontvolking van de stad, heeft Fogaça nog met een andere moeilijkheid te kampen. Door de vijandigheid van het achterland vormt het verkrijgen van voldoende levensmiddelen vaak een probleem. Een extra complicatie daarbij is dat er niet alleen gezorgd dient te worden voor voldoende eten voor het garnizoen (55 man) en voor de beman­ning van de brigantijn (19 man), maar dat soms ook ongenode gasten van voedsel moeten worden voorzien. Pero Barreto zit een aantal dagen met zijn kapi­teins en andere officieren bij Fogaça aan tafel en laat 16 schip­breukelingen achter; Francisco de Anhaia voegt, nadat hij zijn schip heeft verspeeld, daar nog eens 40 man aan toe. Ondanks dat de rantsoenen al in januari 1506 dras­tisch zijn verlaagd, krijgen de zieken wit­brood, kippen- en ander vlees, honing, olijfolie, granaat­appe­len, sinaasappe­len, ci­troenen en alleen op doktersrecept wijn. Ondanks dat de voedselsi­tuatie in augustus 1506 nog steeds moeilijk is, zendt Fo­gaça de brigantijn met onder meer 75 balen rijst naar Moça­mbique, waar enige schepen liggen, waarvan de bemanning dringend behoefte heeft aan levensmiddelen. Fogaça laat ook een partij kleding inladen, die tegen voedsel geruild kan worden. Het blijkt te gaan om de schepen São Gabriel en Madalena­, onder capitão-mor Vasco Gomes de Abreu en kapi­tein Diogo Fern­andes Pereira. Als de brigantijn uit Kilwa ter plaatse arri­veert, ver­laat­ Abreu net de haven van Moça­mbi­que. Hij heeft van Pedro Quares­ma en van enkele andere kapi­teins de hulp gekregen die hij nodig had, om zijn reis te kunnen voort­zet­ten. Pedro Quaresma, die Abreu op 27 juli heeft ontmoet, heeft hem pek, talk, canvas, brood, gierst en vis gegeven en hem een timmer­man en twee breeuwers ge­leend, om zijn schepen zeewaar­dig te maken.

Pero Ferreira Fogaça wil, behalve een brigantijn, ook karve­len en een flotille roeiboten in Kilwa bouwen, om de haven van Mom­baça effectief te kunnen blokkeren. Het ontbreekt hem echter aan timmerlieden en aan roeiers. Koning Manuel antwoordt dat hij aan de wensen van Fogaça tegemoet wil komen. Hij is bereid dertig degradados naar Kilwa te zenden, mits Fogaça zijn garnizoen inkrimpt. De vorst laat weten dat hiermee niet alleen geld bespaart op de salarissen, maar dat daarmee ook op de rantsoenen wordt bespaard, want ver­oordeelden behoeven niet zoveel te eten als de anderen. De boeren onder hen kunnen een bijdrage leveren aan de verbe­tering van de landbouw en de visserij. Bovendien kunnen de de­gradados trouwen met de vrouwen van het land en wel om twee redenen. Zij kunnen het garnizoen goed van dienst zijn en bijdragen de veiligheidssituatie te verbeteren. Fogaça daarentegen begint hoe langer hoe meer te betwijfelen of het nuttig is Kilwa te behou­den. Hij raakt ervan overtuigd dat Kilwa beter opgegeven en het fort ontmanteld kan wor­den, nadat kapiteins van de vloot van Tristão da Cun­ha hem hebben voorgerekend dat de schatting van Kilwa en de buit ver­kregen van geplunderde Arabische schepen zelfs niet toereikend zijn om het garnizoen te voeden en te betalen.

Onderkoning Francisco de Almeida benoemt, nadat hij ken­nis heeft gekregen van het overlijden van Pero de Anhaia en van de crisis waarin Kilwa verkeert, Nuno Vaz Pereira, een edelman in wie hij veel vertrouwen heeft, tot capitão in Sofala. Op weg naar zijn nieuwe standplaats dient hij een onder­zoek in te stellen naar de moeilijkheden waarmee Kilwa kampt, waarna hij advies dient uit te brengen over de nood­za­kelijk te nemen stappen. Nuno Vaz Pereira is popu­lair, met het gevolg dat een aantal andere fidalgos hem eigener be­weging naar Sofala vergezelt. Een van hen is Fernão de Magalhães, die later beroemd zal worden door zijn reis om de wereld. Eind november 1506 bezoekt Nuno Vaz Pereira Malindi, waar hij verneemt waarom Kilwa ontvolkt is ge­ra­akt. Hij besluit dat de Fogaça’s patrouilles langs de kust veel te rigoureus zijn geweest en hij laat niet alleen in Malin­di, maar ook in Mom­baça, Kilwa en overal aan de kust van Oost-Afrika bekendmaken dat inwoners van Kilwa net zo vrij mogen handeldrijven als ten tijde van sultan Ibrahim, zonder dat zij behoeven te vrezen voor Portugese aanvallen op hun schepen. Bovendien schenkt Nuno Vaz Pereira de sultan van Malindi een hoeveelheid kralen uit Cambay, waarmee hij kan handeldrij­ven met Sofala.

De reactie van de Arabische kooplieden komt zo prompt dat als Pereira in december naar Kilwa zeilt hij vergezeld wordt door twintig sambuks met uitgeweken inwoners van Kilwa. Zij keren met hun gezinnen en hun bezittingen, alsmede met een lading handelswaar naar Kilwa terug. Daar aangekomen belegt Nuno Vaz Pereira een bijeenkomst, waaraan de offi­cieren van het garnizoen, de meest invloedrijke inwoners van Kilwa, de omst­reden sultan Mikante en zijn rivaal Ali Husain deel­ne­men. Als iedereen zijn argumenten naar voren heeft gebracht, kiest Nuno Vaz Pereira voor Ali Husain. Hij laat de van vooraanstaan­de moslims geconfisqueerde goede­ren aan hen teruggeven en hij bevestigt de heropening van de kust­han­del. In opdracht van Almeida gelast hij dat het niet gere­gis­treerde goud van Francisco de Anhaia, dat in beslag geno­men is, aan hem wordt teruggegeven. Hij ont­heft Pero Fer­reira Fogaça tijdelijk van zijn ambt en be­noemt in zijn plaats Luis Mendes de Vasconcelos, tot kapi­tein in Kil­wa. Hij zendt twee sambuks met stenen naar Sofala. Vier Arabi­sche met­selaars bevinden zich ook aan boord. Zij die­nen de zeven Portugese metselaars in Sofala bij hun werk te hel­pen. Na aldus orde op zaken te hebben gesteld, zeilt Nuno Vaz Perei­ra naar zijn nieuwe standplaats Sofala.

Ali Husains eerste daad na zijn troonsbestijging is de moord op zijn vader te wreken. Hij zendt cadeaus aan Munha Mon­ge `Heer van de Wereld’, een opperhoofd op het vaste­land en zet hem aan tot een aanval op Tirendikunde, terwijl zijn strijd­macht, waarin een aantal kooplieden die Kilwa bezoe­ken, is opgenomen, tegelijkertijd een aanval vanuit zee op Tirendi­kunde uitvoert. Het succes is compleet, maar de heerser blijkt ontsnapt en de belangrijkste winnaars zijn de stamle­den, die een groot aantal moslims, alsmede hun vrou­wen en dochters gevangennemen. Het gebeuren sc­hokt de heersers van Malindi, Mombaça en Zanzibar, tegen­over wie Husain zich uit de hoogte en agressief gedraagt. Husain bruskeert hen zozeer, dat zij de onderkoning een petitie aanbieden, waarin zij hem vragen Husain af te zetten. Hier­op biedt Almeida de troon aan Ibrahim aan. Deze slaat het aan­bod echter af. Als de onderkoning daarna Mikante ver­zoekt sultan te worden, gaat deze op de uitno­di­ging in. Husain wordt verban­nen naar Mombaça, waar hij overlijdt.

Op het bestuur van Mikante is eerste paar jaar weinig aan te merken, maar dan geraakt hij geheel in de greep van de wijn en de vrou­wen en gedraagt zich uitdagender dan Husain ooit heeft gedaan. Het vertrek van Pero Ferreira Fogaça berooft Mikante van zijn belangrijkste steunpilaar. De nieuwe kapi­tein van Kilwa, Francisco Pereira Pestana, die op 21 maart 1509 door Duarte de Lemos da Trofa in Kilwa wordt ge­nstalleerd, moet afreke­nen met een gewa­pende opstand, geïnspi­reerd door Mikan­te, die verant­woor­delijk is voor een invasie door stam­men van het vaste­land. De aanval komt op een moment dat het Portuge­se garni­zoen is ingekrompen tot veertig man, van wie de mees­ten ziek zijn van de koorts. Onder deze omstan­dighe­den steken de gelui­den, dat Kilwa beter kan worden opgege­ven, op­nieuw de kop op. Almeida en Afonso de Albuquer­que verschil­len hierover echter van mening, maar zodra de laatste gouverneur van Portugees Indië zal zijn, zal hij in­stemmen met het opgeven van Kilwa. Koning Ma­nuel zal dit besluit in 1512 bekrachtigen. De laatste op­dracht die Pereira Pestana geeft, terwijl hij zich al voor vertrek heeft ingescheept, luidt Mikan­te af te zetten en hem te vervangen door Ibra­him. Eenmaal aan de macht zal Ibrahim ernaar streven Kilwa in oude glorie te herstellen.

Zodra Manuel Fernandes, de kapitein van Sofala, verneemt dat zijn opvolger, Nuno Vaz Pereira, voor Sofala voor anker is gegaan, opent hij ‘s nachts, onder verdachte omstandig­heden, de kluis van het fort. Hij doet dit in samenwerking met de factor en de eerste klerk, omdat ieder van het drietal een van de drie sleutels, die nodig zijn om de kluis te ope­nen, bewaart. Deze daad leidt later tot de beschuldiging dat Manuel Fernandes goud gestolen en geld voor het uitbetalen van de onderhoudstoelage verduisterd heeft. Uit een onder­zoek blijkt dat er in het geheel geen goud of geld onrechtma­tig is ver­vre­emd in de negen maanden die Fernan­des kapi­tein is geweest en ook de boekhouding van de factor blijkt in orde te zijn. Er wordt dus niets tegen Manuel Fernandes of de factor onder­nomen. Vroeg in maart 1507 scheept de ver­trekkende kapi­tein zich in naar Portugal. Hij neemt enig ko­per­werk, dat hij zelf geslagen heeft, mee voor gebruik tij­dens de lange reis. Manuel Fernandes wordt door koning Manuel in de adel­stand verheven. De koning sche­nkt hem een wapenschild, waar­op behal­ve het hoofd van een Moor ook een toren voorkomt. Over de activiteiten van Nuno Vaz Pereira in Sofala is, afge­zien van het onder­zoek tegen zijn voorganger, weinig be­ke­nd. Omdat er sprake is van de aan­voer van stenen met sam­buks, ligt het voor de hand te ver­onderstellen dat hij de hou­ten om­heining van het fort vervan­gen heeft door een stenen muur. Nuno Vaz Pereira bekleedt zijn functie maar zes maan­den. Dan wordt hij ver­vangen door Vasco Gomes de Abreu, de door koning Manu­el zelf benoemde capitão, wiens taak het is een fort te bouwen op Moçam­bique-eiland. Daarmee wordt een geheel nieuwe fase in de Portuge­se aanwezigheid in Oost-Afrika ingeluid. Alvo­rens daaraan aandacht te geven m­oeten wij eerst terug naar het moment waarop onder­ko­ning Dom Francisco de Almei­da, na Mom­baça vernietigd te heb­b­en, met zijn vloot over­steekt naar Indië, om diens ver­ric­htin­gen aldaar te bespreken.

2.6. Dom Francisco de Almeida in Indië (1505-15­07); de ontdekking van Ceylon (1505)