Categorieën
Portugees kolonialisme

Raja Sinha bereidt zich voor op de strijd. De Portugese bemoeiingen met Ceylon

Deel 18 Index

Hoofdstuk 1.

De Portugese bemoeiingen met Ceylon

1.4. Raja Sinha bereidt zich voor op de strijd

Geschreven door Arnold van Wickeren

Mayadunna is er als de kippen bij om voordeel te behalen uit de bekering van zijn achterneef. Hij werpt zich op als de kampioen van het nationale geloof en hij maakt aanspraak op de Leeuwentroon, omdat de huidige bezitter daarvan van zijn geloof is afgevallen. In de hoofdstad ontstaan serieuze rellen en de koning krijgt stenen naar zich toegegooid door een opgewonden menigte. Hieraan komt eerst een einde als de Portugezen het vuur openen. Zij arresteren en straffen 30 boeddhistische priesters, wier persoon als onaantastbaar wordt beschouwd en hun ongebruikelijke daad vervult het volk met zoveel afschuw dat verschillende van de meest prominente inwoners naar Sitawaka uitwijken, terwijl Mayadunna zijn legers samentrekt in de grote Disawani Matara, die zich uitstrekt vanaf de omgeving van Kotte tot aan de Walawe Ganga. De vooruitzichten zijn zo somber dat de veteraan Afonso Pereira met spoed vanuit Goa naar Ceylon wordt gezonden, om Dharmapala te helpen en dankzij zijn grote inspanningen blijft de hoofdstad gespaard van de legers van Mayadunna.

In mei 1559 volgt Dom Jorge de Menezes Baroche hem op als commandant van Ceylon en hij is in staat een kleine strijdmacht terug te drijven die Colombo was genaderd onder Wikramasinha mudaliyar1. Raja Sinha, evenwel, haast zich aan het hoofd van een sterke groep2 bekwame manschappen, begeleid door olifanten en cavalerie en de dapperste soldaten van Aturugiri Korale en Koratota, die zich op de Portugezen storten. Het uitgestrekte gebied van laag gelegen land dat ligt tussen Mulleriyawa en Kaduwela, twaalf mijl van Colombo, dat jaarlijks wordt verrijkt door alluviale afzettingen van door moessonregens gezwollen Kelani Ganga, is in die dagen het terrein van hevige gevechten. Raja Sinha zelf valt de Portugezen frontaal aan, terwijl de Koratota en Hewagama Arachchis hen van achteren aanvallen.

De slachting is vreselijk, maar ofschoon de Singalezen worden neergemaaid door de vuurwapenen van hun tegenstanders, oefenen deze desondanks met ware doodsverachting druk uit, waarbij zij zich vastklampen aan de staarten van de olifanten in hun pogingen de vijand te naderen. In het heetst van de strijd kan Raja Sinha worden waargenomen op zijn paard, zijn manschappen bevelen gevend, berispend en aanmoedigend met woord en daad. “De slag ziet eruit als het afsteken van vuurwerk en de rook van het schieten met musketten veroorzaakt mist vroeg in de maand Duruta. Bloed stroomt als water over de velden van Mulleriyawa. De Portugezen worden op een zodanige wijze aangevallen dat zij geen voet kunnen verzetten.

Tenslotte slaan de Portugezen op de vlucht. Dom Jorge grijpt de banier van de Orde van Christus die zij waren kwijtgeraakt en hij tracht zijn manschappen rond zich te verzamelen, maar zijn stem gaat verloren in het krijgslawaai. Raja Sinha, die begrijpt dat de zege binnen handbereik ligt, achtervolgt de vluchtende Portugezen als zij door de velden zich naar een nauwe doorgang in hun vluchtroute begeven. Zij vinden deze doorgang in hun vluchtroute al bezet door de Singalezen die de weg hebben versperd met gekapte bomen en hier waar zij met ware doodsverachting de weg trachten vrij te maken, worden zij tot staan gebracht. De oorlogsolifanten worden nu op hen afgestuurd en een van deze beesten stormt met opgeheven slurf op Dom Jorge af, als deze opnieuw tracht zijn mannen rond zich te verzamelen, maar een gelukkig schot zorgt ervoor dat het beest zich omkeert, wat Dom Jorge de mogelijkheid geeft te ontsnappen. De olifant Viradareya – de Allermachtigste – stormt af op de vaandeldrager Luís de Lacerda, gooit hem in de lucht en verovert de banier van de Orde van Christus, maar de Portugezen zijn nog nauwelijks in staat zich te verzetten, omdat hun kruit op is. Hun volledige vernietiging lijkt onafwendbaar, als een soldaat een berço afschiet. Het projectiel treft het kluitje manschappen dat de Portugezen de weg verspert in de nauwe doorgang en richt grote schade aan. De Singalezen openen hun rijen en geven de Portugezen de gelegenheid de rivier te bereiken en aan boord te gaan van hun schepen, die daar op hen liggen te wachten. Slechts een handvol dodelijk vermoeide en gedemoraliseerde Portugezen bereikt tenslotte het eigen kamp, waar Dom Jorge de Menezes Baroche zich in uiterste wanhoop op de grond gooit.

Raja Sinha bouwt nu sterke forten in Kaduwela en Rakgaha Watta, om de uitvalswegen van Colombo te controleren en de Portugezen, die versterkingen uit Indië hebben ontvangen, besluiten hun verloren prestige te herstellen door een aanval op de Singalezen te ondernemen. Het resultaat daarvan is rampzalig en opnieuw draaien hun gedemoraliseerde mannen zich om en slaan op de vlucht, nauw op de hielen gezeten door de troepen van Wikramasinha, die de vluchtelingen achtervolgen tot in de buitenwijken van Colombo. Hij keert in triomf terug op de rug van een Portugese gevangene.

In Indië staat een vers leger gereed voor uitzending naar Ceylon, maar de Portugezen richten hun energie niet op de urgente bestrijding van Mayadunna, maar zij verspillen hun krachten in een zwakke poging de radja van Jaffna te straffen. In het jaar 1560 treft vice-rei Dom Constantino de Bragança (1558-1561) voorbereidingen om oorlog te voeren tegen de Koning van Jaffna, tevens Heer van het eiland Manar, omdat hij de christenen in zijn rijk vervolgt en omdat hij bovendien zijn broer van de troon heeft gestoten. Deze is naar de Portugezen in Goa gevlucht, om hun te vragen hem te helpen zijn koninkrijk te heroveren. De gevluchte koning heeft zich in Goa tot het christendom bekeerd en bij zijn doop de naam Afonso aangenomen. De onderkoning landt met 1.200 man bij de stad Jaffna. De overweldiger treedt hem met een strijdmacht van 2.000 man tegemoet. Dom Constantino dwingt zijn opponent zich terug te trekken. De Portugezen dringen de stad binnen waar zich een strijd ontbrandt die duurt tot de nacht invalt. De koning, die zich in zijn paleis heeft teruggetrokken, voelt zich daar allerminst veilig. Hij steekt zijn paleis in brand en vlucht verder naar een fort, ongeveer een légua buiten de stad. De onderkoning, die dus in het bezit van de stad is gelaten, marcheert achter de vluchteling aan. Deze vlucht het fort uit, waarop Dom Constantino dit onmiddellijk in bezit neemt. Hij zendt groepen soldaten diverse richtingen uit om de koning te arresteren, wat uiteindelijk Luís de Mello lukt. De vorst smeekt om genade, waarop hij in zijn angst nog een euveldaad opbiecht, namelijk het stelen van de schat van Tribuli Pandar. Hij biedt aan de schat terug te geven en daarnaast schatting te betalen aan de Kroon van Portugal en bovendien het eiland Manar af te staan. Dom Constantino aanvaardt deze condities en acht het niet zo simpel de onderworpene geheel buitenspel te zetten en het koninkrijk aan zijn broer terug te geven. Uit opportunistische overwegingen offert de onderkoning de belangen op van de rechtmatige eigenaar, in wiens belang hij de expeditie is begonnen. Terwijl de voorwaarden van het te sluiten verdrag zorgvuldig worden geformuleerd, overvallen de inheemsen plotseling verraderlijk de Portugezen en doden een groot aantal van hen. De onderkoning ontkomt ternauwernood aan het bloedbad; hij weet nog net zijn schip te bereiken. Hij stuurt Dom António met 400 man aan land om het fort te ontzetten, dat daarna wordt opgegeven. Als Dom Constantino na dit avontuur uiteindelijk uit Jaffna wegzeilt, heeft hij de onbetrouwbare vorst als gijzelaar aan boord, om de nakoming van het gesloten verdrag veilig te stellen. Hij gaat naar het eiland Manar en bouwt daar het Forte São Jorge. Hij brengt de katholieke inwoners van Punicale, die blootstaan aan de tirannie van de nayak van die plaats naar Manar over. Dom Constantino laat Manuel Rodrigues Coutinho als commandant van het fort achter en hij benoemt Baltasar Guedes de Sousa als bevelhebber van Ceylon. Bij zijn terugkeer in Goa heeft Dom Constantino de beroemde reliek van de Tand van Boeddha bij zich. Hij heeft de relikwie, die Widiye Bandara bij zijn vlucht naar Jaffna bij zich had, geconfisqueerd. Gelet op het aantal bij de expeditie omgekomen Portugezen en de kosten daarvan, heeft hij een zeer hoge prijs voor het reliek betaald. Gelukkig is de koning van Birma, Bureng Naung, bereid een aanzienlijk bedrag voor het kleinood te betalen. Onder verwijzing naar pagina 29 en volgende van deel XV, wordt hier herhaald dat Dom Constantino de Bragança, de reliek op advies van kerkelijke gezagsdragers, heeft laten verpulveren en de as heeft laten uitstrooien boven zee, ondanks dat zijn adviseurs hem hebben aangeraden de reliek te verkopen aan de koning van Birma.

In de tussentijd vervolgt Raja Sinha standvastig zijn koers. De successen van benden van guerrillastrijders volgen elkaar in snel tempo op. Zij plunderen het rijke en dichtbevolkte district rond de hoofdstad. Hun snelle verplaatsingen verbijsteren de Portugezen, die hun energie verspillen met het weerstaan van de bedreigingen van Kotte en Colombo. Meer dan eens worden zij in plotselinge gevechten teruggedreven en het is spoedig duidelijk dat zij niet in staat zijn de onderdanen van Dharmapala effectieve bescherming te bieden. Raja Sinha belegert Fort Colombo met een strijdmacht van 30.000 man. Hij bombardeert het fort dat wordt verdedigd door het garnizoen van Baltasar Guedes de Sousa, verschillende dagen, zonder praktisch resultaat. Hierop trekt Raja Sinha weg naar de stad Kotte, ongeveer twee léguas verwijderd van Colombo. Raja Sinha vertrouwt erop dat hij Kotte kan veroveren, omdat hij de Portugezen niet in staat acht tijdig versterkingen aan te voeren. Maar Baltasar Guedes de Sousa arriveert met 400 man vrijwel gelijktijdig met Raja Sinha. De blokkade van de stad Kotte is zo nauw, dat nadat de olifanten van de koning zijn opgegeten de Portugezen vervallen tot kannibalisme; terwijl hun bezorgdheid vooral toeneemt door ontrouw in de eigen gelederen. Waar een invloedrijke groep voor overgave pleit. Maar de leiders blijven onverbiddelijk vasthouden aan standhouden totdat Diogo de Melo Coutinho, capitão van Manar, met 400 man en levensmiddelen op het toneel verschijnt. Voor Raja Sinha zijn de aangekomen versterkingen aanleiding het beleg op te geven, temeer daar hij tijdens het beleg – volgens Danvers – niet minder dan 2.000 man verloren heeft, tegen de Portugezen slechts 20 man. Raja Sinha keert tenslotte naar Sitawaka terug. Na het fort te hebben hersteld, keert Diogo de Melo Coutinho naar Manar terug. De opheffing van de blokkade duurt evenwel niet lang en in oktober 1564 verschijnt Raja Sinha opnieuw met zijn leger voor de muren van Kotte en hij sluit de stad opnieuw zeer nauw in totdat hij op 12 februari 1565 een vastbesloten poging doet de plaats stormenderhand te veroveren. Raja Sinha commandeert in eigen persoon de aanval op Periya Kotte en na een hevig gevecht slagen enige van zijn mannen erin het water over te steken op bamboe vlotten en een toegang tot de stad te forceren. Maar uiteindelijk weten de Portugezen, die de Heilige Maagd en Sint Joseph in hun rijen hebben zien strijden, dankzij bovenmenselijke inspanning de aanvallers zich te doen terugtrekken.

In 1565 heeft Mayadunna opnieuw een groot leger verzameld en zijn zoon Raja Sinha marcheert hiermee op tegen de Portugezen in Colombo. Rajasingham laat weten dat Cankli, de koning van het Tamil-koninkrijk Jaffna, een bataljon Vadagar naar Mayadunna zendt, om tezamen met troepen van Sitawaka tegen de Portugezen te strijden. Omdat Raja Sinha zijn vijanden bij verrassing wil aanvallen, doet hij het voorkomen alsof hij optrekt naar Kotte. Hij heeft zijn kamp opgeslagen tussen het fort van Colombo en dat van Kotte in, maar bij het invallen van de nacht doet hij een onverwachte aanval op Colombo, denkende dat de Portugezen daarop onvoorbereid zijn, omdat zij op dit uur geen aanval verwachten. De aanval is zo plotseling dat 2.000 man erin slagen op de muren te komen, maar zij worden er weer even snel afgegooid door Diogo de Ataíde en zijn mannen. De aanval wordt vernieuwd, maar heeft evenmin resultaat en omdat Raja Sinha al 500 man verloren heeft wijzigt hij zijn tactiek. Hij besluit beide forten te omsingelen en zijn tegenstanders uit te hongeren. In Kotte slaagt Raja Sinha er bijna in de sloot rond het fort te doen leeglopen, door de loop van de rivier te verleggen. En dit plan zou zijn geslaagd als Pero de Ataíde, met enige musketiers, de mannen niet verdreven zouden hebben, toen deze daarmee doende waren. Hierbij sneuvelen 300 vijanden. In Kotte beginnen levensmiddelen schaars te worden en Pero de Ataíde zeilt met 80 man uit, om in een nabij gelegen bos enige olifanten te vangen. Maar het aantal vijanden blijkt zo groot te zijn, dat de Portugezen hun pogingen moeten opgeven en zich met twee gedode kameraden moeten terugtrekken. Afgezien van de schaarste aan voedsel, wordt de situatie in het fort in Colombo gedurende enige tijd nog verergerd door verraad. Raja Sinha is erin geslaagd niet alleen inlichtingen te verkrijgen van Singalezen, maar zelfs van enige Portugezen. Het verraad wordt echter tijdig ontdekt, zodat negatieve gevolgen daarvan kunnen worden voorkomen. De Portugezen hebben in de tussentijd onder-handeld met Karalliyadda, die nu een zeer van pas komende militaire demonstratie geeft aan de oevers van de Sitawaka en hij verplicht de teleurgestelde Raja Sinha, zich te haasten dit gevaar af te wenden.

De regering van de Estado da India besluit vervolgens dat de handhaving van Kotte als hoofdstad in strijd is met de belangen van de Portugezen, omdat het slechts leidt tot verdeling van hun strijdmacht. De positie van Colombo aan de kust, dat vanuit zee bereikt kan worden, blijkt een meer geschikte zetel te zijn voor de vestiging van een centrale autoriteit. Diogo de Melo Coutinho wordt daarom als capitão van Colombo naar Ceylon gezonden. Hij heeft opdracht Jayawardhana Kotte te ontmantelen en het hof, de bevolking en de artillerie naar Colombo over te brengen. Dit vindt plaats in de maand juli van 1565, wat de Singalezen zeer spijt. Hun oude hoofdstad wordt overgelaten aan de wilde dieren en honderd jaar later zal men tussen de ruïnes van het koninklijk paleis jagen op olifanten. De granieten kolommen van het paleis zullen later worden gebruikt om de landhuizen van de Nederlandse ambtenaren te verfraaien, of om gammele bruggen in de openbare wegen te verstevigen. In het begin van de twintigste eeuw zullen dorpsbewoners in het geheim nog de grote stenen, waarover hun voorvaderen hun bloed hebben gestort, opgraven om hun fragiele hutten een fundament te geven.

Het koninkrijk Kotte houdt op te bestaan en Mayadunna is de onbetwiste heer van het gehele Singalese gebied, met uitzondering van Kandy en het gebied dat wordt bestreken door het geschut van Fort Colombo. Een sterk garnizoen in Wattala belet de Portugezen de Kelani Ganga over te steken en naar het noorden te trekken. Een ander garnizoen ligt in Nagalagama, bijna in het zicht van het fort, waardoor iedere beweging in de richting van Sitawaka onmogelijk is. Een derde strijdmacht die zich bevindt op de grote vlakte van Magana, ten zuiden van Colombo, snijdt de Portugezen af van Matara. De Portugezen zijn nauwelijks te helpen en het is alleen te danken aan de inspanningen van de mudaliyars, die nog steeds de lotgevallen van Dharmapala volgen, dat zij worden voorzien van voorraden levensmiddelen. De mudaliyars ondernemen van tijd tot tijd plundertochten om voedsel te bemachtigen in de dorpen gelegen dicht bij het fort. De buit leveren zij af in het Portugese fort, maar Raja Sinha heeft het te druk met de reorganisatie van zijn vaders strijdkrachten om zich te laten storen door de plunderingen van de mudaliyars.

In 1565 beleeft het Tamil-koninkrijk Jaffna een turbulente tijd. Een usurpator, genaamd Kasi Nainar, verdrijft de rechtmatige koning Puvirajapandaram en bestijgt zelf de troon. Omdat Kasi Nainar niet populair is, vraagt de bevolking de Portugese capitão van Manar, Jorge de Mello de Castro, de verdreven rechtmatige koning zijn troon te hergeven en Kasi Nainar te arresteren. Jorge de Mello arresteert de overweldiger en zijn rivaal, wiens naam niet bekend is, bestijgt de troon. Zodra Jorge de Mello Jaffna verlaten heeft, wordt Kasi Nainar door een aanhanger bevrijd. Hij vermoordt de nieuwe koning. Als Jorge de Mello dit hoort, haast hij zich terug naar Jaffna. Hij laat Kasi Nainar door een huurmoordenaar doden en hij zet zijn eigen kandidaat, Periyapulle op de troon, Deze regeert Jaffna van 1570-1582.

In de Slag van Talikote3 van 1565 wordt het hindoerijk Vijayanagar verwoest door zijn islamitische buurstaten, hetgeen volgens vele historici het verval van Portugals macht in Azië inluidt. In 1570 wordt Goa zeer zwaar bedreigd door de Adil Khan van Bijapur4. In de jaren zestig en in het begin van de jaren zeventig volgen de capitães van Colombo elkaar in een rap tempo op, maar omdat er weinig rijkdom te vergaren is, bedelen zij om leningen bij de ongelukkige Dharmapala. In 1574 verandert de militaire situatie radicaal, als Diogo de Melo met een voldoende grote strijdmacht in Colombo aankomt om in het offensief te gaan. Portugese patrouilles verwoesten de dorpen die een bloeiende tempel kennen en die kunnen worden bereikt zonder dat commandanten van Mayadunna en Raja Sinha hen kunnen onderscheppen. De beroemde schrijn van Kelaniya wordt verwoest; de haven van Negombo wordt geplunderd en het garnizoen van Nagalagama wordt verdreven. Ook de kuststeden Kaluatara en Beruwala worden verwoest. In de loop van het volgende jaar dringt een expeditie die uit is op plunderingen zo ver naar het zuiden dat zie Weligama bereikt. Een andere strijdmacht met een soortgelijke opdracht verwoest het district Chilaw, waarna zij optrekt naar de antieke en eerbiedwaardige schrijn van Munnessaram, een van de vijf Isparam of verblijfplaatsen van Siva op Ceylon. Van deze tempel wordt gezegd dat hij is gesticht door Rama Chandra, de Avatar of incarnatie van Vishnu, zelf, na de nederlaag van Ravana. Zijn Lingum, het embleem van de God, is een grote stenen cilinder ter grootte van een mens, waarvan men gelooft dat hij evenals de Diana van de Ephesiërs uit de hemel is gevallen. Talrijke inscripties daar leggen getuigenis af van rijkdom en de vroomheid waarmee de opeenvolgende koningen hun diensten hebben toegewijd. Tot deze tempel behoren 62 dorpen waaraan hij zijn naam heeft gegeven. De Portugezen verwachten een rijke buit te zullen verwerven en zij dringen begerig op. De Singalese strijdmacht die de weg naar de tempel tracht te versperren, verliest haar aanvoerder en de tempel wordt geplunderd.

Beladen met buit keren de Portugezen terug naar Colombo. Magane wordt verwoest met tomeloze inzet en de mooie Vihare in Horana wordt ook vernield. Er wordt zelfs een poging ondernomen de Dewala in Nawagomuwa, waar een festival wordt gevierd, te verrassen, maar een van Raja Sinha’s Arachchis bezet de weg en belet de Portugezen de toegang tot de Dewala. Hijzelf en nog 300 van zijn mannen geven hun leven in de strijd.

Tezelfdertijd doet zich in Colombo een vreselijk incident voor. Er is een poging ondernomen Dharmapala te vergiftigen, terwijl hij met de capitão van Colombo zat te dineren, waarbij wijn werd gedronken. Nadat de koning een slokje van zijn wijn had genomen, was hij op de grond gevallen en hoewel er haastig versterkende middelen aan de koning worden verstrekt, wordt zijn leven gered, maar Dharmapala heeft bij het incident zijn tanden verloren en blijft daarna stotteren. Er kan weinig twijfel aan bestaan dat capitão Diogo de Melo is omgekocht om de koning te vernietigen. Ofschoon de Portugezen zowel bekend zijn met omkoping als met gifmenging klinkt het protest van de bevolking tegen de schaamteloze poging de ongelukkige koning uit de weg te ruimen zo luid, dat de capitão-geral Dom Diogo de Menezes (1576-1578) in oktober 1577 er niet aan ontkomt om Diogo de Melo uit zijn ambt te ontslaan en een onderzoek in te stellen De capitão wordt onder arrest naar Goa overgebracht, maar onderweg wordt hij gekweld door zorgen en ziekte, tot wanhoop gedreven door zijn geweten dat hem kwelt en achtervolgt door de vrees voor een schaamteloze dood, blaast hij zijn laatste adem uit, waarmee een beklagenswaardig einde komt aan wat bestempeld kan worden als een briljante carrière

Mayadunna begint het gewicht van zijn jaren te voelen. Hij realiseert zich dat de militaire operaties tegen de Portugezen grotere lichamelijke activiteit vergt dan waartoe hij in staat is. Hij heeft in zijn zoon Raja Sinha echter een bekwaam opvolger gevonden. Mayadunna aanvaardt de zelfopofferende gewoonte die al heel lang gebruikelijk is onder de Singalese koningen en hij doet in mei 1578, na consultatie van zijn onderdanen, afstand van de troon van Sitawaka ten behoeve van zijn zoon.

Raja Sinha verliest geen tijd bij het uitoefenen van zijn verruimde mogelijkheden. In het volgende jaar slaat hij met een groot leger het beleg voor Colombo, maar ondanks al zijn inspanningen handhaaft het garnizoen zijn verdediging tot februari 1581. In die maand arriveert in Colombo een grote Portugese vloot onder bevel van Matias de Albuquerque die tien jaar later vice-rei van de Estado da India zal worden. Hij dwingt Raja Sinha tot de terugtocht. Onderweg naar Sitawaka ontvangt deze bericht dat zijn vader Mayadunna is overleden; hij heeft de leeftijd van tachtig jaar bereikt. Zijn overlijden leidt ertoe dat Raja Sinha de onderwerping van het Koninkrijk Kotte geheel volgens eigen plan kan uitvoeren.

Ondertussen heeft zich in Colombo een belangrijk feit voorgedaan. Op 12 augustus 1580 heeft Dharmapala, op advies van de franciscanen, tot zijn opvolger aangewezen de Koning van Portugal, omdat de vijandschap van Mayadunna en Raja Sinha hem, op de hoofdstad Colombo na, van zijn koninkrijk heeft beroofd. Wat men dan nog niet in Colombo weet is dat kardinaal-koning Dom Henrique al zeven maanden eerder is overleden en dat de Spaanse koning Philips II hem als Filipe I van Portugal is opgevolgd en de zestig jaar van Spaanse dominantie over Portugal zijn aangebroken.

Danvers vermeldt de voorwaarden waaronder de koning van Ceylon, Dom João (Dharmapala Bahu) zijn territoria legateert aan de Koning van Portugal en waaronder de laatste beweert de soevereiniteit van dat land te hebben verworven. Deze voorwaarden zijn:

Gedaan de 12e dag van augustus 1580 in de stad en het Fortaleza van Colombo, in de woning van Zijne Hoogheid Vorst Dom Joam, bij de gratie Gods Koning van Ceylon, Perea Pandar5, de hiervoor bedoelde Koning, is voor mij, António Ribeiro, openbaar notaris van Zijne Majesteit de Koning6, Heer van deze stad, in aanwezigheid van getuigen, dat hij, de Koning, de koninkrijken van Ceylon verwerft

Bij de dood van Koning Bonegabao7, zijn Heer en Grootvader, die geen kinderen had en die hem tijdens zijn leven heeft geadopteerd als zijn zoon, en hem erfgenaam heeft gemaakt met de goedkeuring van de Koning van Portugal, Dom João III, en voorts verklaart dat hij deze koninkrijken heeft bezeten op dezelfde wijze als de hiervoor bedoelde Bonegabao, zijn grootvader, die zetelt in de Koninklijke Stad van Cotta, de Chef Metropool van het koninkrijk, thans verwoest, en dat later, door verschillende oorzaken, de Madune Pandar en Koning van Suitaavaca8, en de Raju9, zijn zoon, heeft op tirannieke wijze bezit genomen van al zijn koninkrijken en deze bezet, en hem slechts in het bezit gelaten van de stad en het Fortaleza van Colombo, welke stad de Koningen van Portugal, door hun Onderkoningen en Capitães lange tijd hebben verdedigd teneinde hem de genoemde koninkrijken terug te geven, welke teruggave zij evenwel niet hebben kunnen realiseren tengevolge van de andere oorlogen waarin de onderkoningen verwikkeld waren en mede tengevolge van de armoedige situatie waarin India verkeerde; en hij, de Koning, wiens jaren zijn gevorderd en wiens gezondheid zwak is, zonder zonen en erfgenamen om hem rechtens na zijn dood op te volgen en hij voelt dat hij de Koningen van Portugal veel verschuldigd is voor al hun weldaden en hulp en in het bijzonder voor de troost van de religie die hem deelachtig is geworden door zijn priesters, waarbij hij is bekeerd tot het Katholieke geloof; hij, de Koning, legateert aan de Koning van Portugal, Dom Manuel en zijn erfgenamen al zijn koninkrijken en landen, in de hoop dat hij deze koninkrijken, die nu in de handen van zijn vijanden zijn, in bezit zal willen nemen. Dit hij hem toestemming zal geven zijn vijanden te bestrijden te land en ter zee, totdat hij de teruggave van al deze koninkrijken, die van hem zijn, zal hebben gerealiseerd. En dat hij over de koningen van dit eiland zal regeren op dezelfde wijze waarop de Koningen van Cotta hebben geregeerd over de andere koningen van dit eiland. Dit document was getekend door de Koning, de getuigen, zijnde Frei Sebastão de Chaves, Manuel Luíz, priester, Estevam Figueira, Pero Jorge Franquo, António Lourenço en anderen.

Ondertussen heeft Raja Sinha zijn aandacht gericht op Kandy en in 1582 staan 30.000 veteranen van de oorlogen gevoerd met de Portugezen voor Balane, de sterkte in de bergen die de toegang tot het centrale plateau van Kandy beheerst. Karalliyadda’s leger, dat ook enige Portugezen telt, wordt na een bloedige strijd teruggedreven en de hoofdstad van Kandy wordt bezet. Raja Sinha draagt het bestuur over Kandy op aan Wirasundara Mudiyanse. De verdreven koning Karalliyadda vlucht naar Trincomalee10, waar hij evenals het grootste deel van zijn familie omkomt bij een pokkenepidemie. Zijn neef, Jama Sinha Bandara, vlucht met het een jaar oude dochtertje van de gestorven koning naar Jaffna, waar hij bescherming zoekt bij de Tamilkoning.

De bestuurder van Kandy, Wirasundara Mudiyanse, is niet tevreden met zijn positie en hij neemt een vroege gelegenheid aan in opstand te komen; maar zijn verraad wordt beantwoord met verraad waarbij hij de dood vindt. De straf die het opstandige district krijgt opgelegd laat niet lang op zich wachten en is zwaar. Het leger van Sitawaka overspoelt het land, ontwapent de ontrouwen en voert een groot aantal inwoners in slavernij. De achterblijvers worden gedwongen diensten te verlenen waarvoor zij niet worden betaald. Zij moeten de zwaarste grondwerkzaamheden bij de bouw van Raja Sinha’s forten verrichten, zodat deze jarenlang geen problemen meer met de bevolking van Kandy te duchten heeft11. De zoon van Wirasundara, Konappa geheten, vlucht naar Colombo, waar hij door Dharmapala gastvrij wordt ontvangen. De vorst geeft hem de dochter van Sembahap Perumal ten huwelijk.

Er volgen een paar jaren van een ongemakkelijke vrede, waarin Raja Sinha druk doende is zijn positie te versterken, door met grote besluitvaardigheid alle ontrouwe personen uit de weg te ruimen. In 1583 volgt João Correa de Brito zijn voorganger Manuel de Sousa Coutinho op als capitão van Colombo en op 4 november van hetzelfde jaar ratificeert Dharmapala zijn donatie van 1580 ten gunste van koning Philips II, waarmee hij in een klap al zijn familieleden onterft die na zijn overlijden aanspraak op de troon van Kotte zouden willen maken. Om de aanspraak van Philips II op de troon van Kotte te realiseren, wordt de bevolking van Colombo naar het paleis geroepen, waar het document aan hen wordt uitgelegd. Zij worden uitgenodigd enige vertegenwoordigers te kiezen die de benoeming van de koning dienen goed te keuren. Er worden drie personen gekozen en zij accepteren in naam van ’s konings onderdanen Philips II als erfgenaam van Dharmapala, waarbij zij afzien van het recht van de bevolking een nieuwe koning te kiezen als degene die de troon bezet overlijdt.

Raja Sinha’s bedoelingen zijn echter bekend en zijn troepen hangen rond en beletten de aanvoer van levensmiddelen. Hierdoor wordt de conditie van het garnizoen zeer beklagenswaardig en het voedsel wordt zo schaars dat de soldaten er met moeite van weerhouden worden hun posten te verlaten. De uitbetaling van soldij loopt vertraging op en de soldaten hebben nauwelijks geld om kleding te kopen om hun naaktheid te bedekken. De soldij die Goa stuurt komt op ongeregelde tijdstippen aan en de ontvangst is aan grote risico’s onderhevig omdat piraten de Indische wateren onveilig maken. Ondertussen wordt Raja Sinha’s positie dagelijks sterker; hij heeft een zeemacht opgebouwd en meer dan eens vallen zijn schepen het fort in Manar aan. Om de groeiende dreiging van Raja Sinha het hoofd te bieden, richten de Portugezen al hun aandacht op pogingen ontrouw aan het koninklijke hof te creëren. Enige van de koninklijke prinsen worden verleid tot een verraderlijke correspondentie met degene die tegen de koning zal rebelleren; het is gek te moeten zeggen dat Boeddhistische priesters, die tot nu toe in Mayadunna en Raja Sinha betrouwbare supporters hebben gehad, ook tot deelname in de samenzwering bereid blijken. Gelukkig echter wordt het complot tijdig ontdekt. De schuldigen worden met grote wreedheid gestraft. De prinsen worden ter dood gebracht, een van hen begaat zelfmoord door vergif in te nemen; terwijl de chef van de priesters wordt gestenigd en daarna in stukken wordt gehakt. Zijn volgelingen worden tot aan hun nek in de aarde begraven en hun hoofden worden vervolgens afgeploegd.

Het is dit verraad dat Raja Sinha verbitterd heeft gemaakt tegen het Boeddhisme en hem venijnig vijandig doet staan tegen de monniken. Zij vinden hem “als een gifslang die is geslagen met een stok. Hij omhelst ketterij12 en wordt als een doorn op het pad van de Continued Existence.” Veel priesters trekken hun gewaad uit en andere vluchten naar Kandy, terwijl de koning de belangrijke tempels berooft van de dorpen waarvan zij hun inkomsten trekken. Een grotere slag voor het Boeddhisme is als Raja Sinha besluit de monniken te verdrijven van een van de meest bekende pelgrimsoorden in het Oosten, de Heilige Voetafdruk.

Als de reiziger Sri Lanka nadert vanuit Europa wordt zijn oog in de vroege ochtendmist getroffen door de gracieuze Samanala Kanda , die Piek, die 2.240 meter boven zeeniveau uitrijst uit de golvende massa’s sneeuwwitte wolken. Op haar piek kan een afdruk worden gezien die de ruwe vorm heeft van een menselijke voet. En lang voordat het Singalese ras op het Eiland arriveerde, was deze Sri Pada een voorwerp van verering voor ontelbare mensen. De Hindoes zagen er een afdruk in van Shiva; de Boeddhisten verklaarden dat Siddhartha Gautama zelf teken heeft nagelaten als een eeuwige herinnering; terwijl de Arabieren het vereren als de voetafdruk van Adam, die vertroosting vond in Ceylon voor het verlies van het Paradijs. Duizenden pelgrims beklommen in de maanden maart en april van ieder jaar de steile toegang, waarbij zij op hun weg steun ondervonden van de ijzeren kettingen waarvan Marco Polo heeft gezegd dat Alexander de Grote deze aan het heiligdom heeft aangeboden. Vele nationaliteiten en vele religies ontmoeten elkaar op de top, waarnaar de naburige pieken zich in verering naartoe lijken te buigen en zij vieren hun riten in vrede en vriendschap. De verontwaardigde Raja Sinha geeft het verheven heiligdom in handen van de met as ingesmeerde Indische fakirs; tot op de dag van vandaag hebben de Boeddhistische priesters Raja Sinha deze belediging niet vergeven.

Raja Sinha bevindt zich nu op het toppunt van zijn macht en overal in het land erkennen de Singalezen hem als hun koning, met uitzondering van de weinigen die in en rond Colombo wonen en die trouw zijn gebleven aan Dharmapala. Alle ogen zijn gericht op Sitawaka en voor de eerste maal sedert de dood van Sri Rahula brengen patriottisme en trots op hetgeen de Singalezen ondernemen een dichter voort, in de persoon van Alagiyawanna Mukewetti. Een allerdaagse literatuur, hoofdzakelijk bestaande uit Commentaren op de Boeddhistische Geschriften, bestaan onder de Singalezen voor het begin van het Christelijke Tijdperk en hieraan worden later toegevoegd enige historische werken waarvan Mahanamo gebruikmaakt bij de compilatie van zijn Mahawansa. Deze laatste is geschreven in het Pali, een taal die bij de Boeddhistische priesters dezelfde positie heeft als het Latijn inneemt in de Kerk van Rome. Koning Buddhadasa schrijft in de vierde eeuw een medische verhandeling in het Sanskrit en koning Kumaradasis is twee eeuwen later de auteur van een dichterlijk werk in dezelfde taal. Het is bekend dat verschillende dichters wier werken worden gewaardeerd, ongeveer in dezelfde tijd leefden als deze laatste koning, maar geen van hun werken is blijven bestaan, ofschoon daar goede voorbeelden bij zijn van het proza in die tijd.

De 350 jaren die zijn gevolgd op de troonsbestijging van Parakrama Bahu de Grote zijn opgesmukt met de werken van een serie schrijvers van wie verscheidene altijd terecht zijn beschouwd als eersteklas auteurs. De meest prominente onder hen zijn priesters, wat vanzelfsprekend is waar de staat van de civilisatie is dat iedere tempel tevens een school is; die haar grens niet trekt bij religie en de filosofie, zoals mag worden verwacht bij de scheiding van wereldse belangen, de geschiedenis, medicijnen en poëzie van het land is verrijkt door hun bijdrage. De beloning van literaire verdiensten is niet in handen van het lezend publiek, maar berust bij de koning en het mankeert niet aan de noodzakelijke aanmoediging.

Pandita Parakrama Bahu is meer dan een Singalese mecenas; hij is zelf een geleerde wiens religieuze Commentaren nog steeds beschouwd worden als poëtische werken van hoge kwaliteit.

In de werken van Sri Rahula reikt de literatuur naar grote hoogte. Hij is de chef exponent van het gebruik van rijm, dat in zijn tijd begint de plaats in te nemen van het gebruik van onberijmde verzen, die tot dan toe werden gebruikt. De grootheid van zijn literaire invloed blijkt uit het aantal landgenoten dat zijn gedichten aanvaardt als het model voor hun eigen werk en voor iedere Singalees is zijn Kaviya Sekara de kroon op zijn werk. En ofschoon westerlingen vaak spottende opmerkingen hebben gemaakt over Singalese gedichten, is het niveau van de Kaviya Sekara moeilijk te overtreffen.

Sri Rahula en zijn groep van briljante tijdgenoten – want hij was slechts de meest getalenteerde van een briljante groep – zijn allen gestorven ten tijde van de aankomst van de Portugezen en de eerste 75 jaren van de zestiende eeuw vertonen een eigenaardige gebrek aan literaire vruchtbaarheid. Het is niet verrassend dat gedurende de ongelukkige tijd waarin de oorlogvoerende partijen elkaars macht voortdurend vernietigen en buitenlandse denkbeelden het koninklijk hof beïnvloeden, auteurs weinig inspiratie ondervinden De overwinningen van Raja Sinha, evenwel, treffen een gevoelige snaar in de borst van Alagiyawanna, de ontwikkelde zoon van de geleerde Dharmadwaja Pandita. De opleiding van de zoon, heeft hem inderdaad verzekerd van een reputatie buiten zijn land zoals zijn vader nooit genoten heeft; zijn naam bleek zeer bekend te zijn in India toen in het midden van de zeventiende eeuw Jean Baptiste Tavernier, Baron van Aubonne, zich naar het hof van de Grootmogol begaf om er zijn diamanten en parels te verkopen.

De Sevul Sandesaya is waarschijnlijk het vroegste werk van Alagiyawanna. En ofschoon het geen originaliteit in de conceptie toont en het eerder een gepolijst voorbeeld van een verhandeling dan een gedicht is, is het vandaag de dag van grote waarde omdat het inzicht geeft in het hof van Raja Sinha zoals het zich vertoonde aan iemand die daar toegang had. De poët is in Sitawaka en hij zendt zijn boodschap of Sandesaya naar de godheid die wordt vereerd in Saparagamuwa, om zijn bescherming af te smeken voor de religie van Boeddha en voor de koning, zijn Raad en zijn leger. De boodschap wordt toevertrouwd aan de Sevula of haan en de gelegenheid wordt aangegrepen om alle beelden waarop het oog van de boodschapper op zijn weg is gevallen, te beschrijven. Raja Sinha zelf is te zien op zijn troon, terwijl hij een audiëntie verleent aan ambassadeurs van vreemde landen. “Glorie, Vrijgevigheid en Waarheid koestert hij; voor hen is het ook van belang dat hij in leven blijft.” De ambassadeurs tonen geschenken van zijde, kamfer en muskus, sandelhout en parels, terwijl de hofzangers de koning prijzen. Mooie meisjes staan achter de troon en zij wuiven de koning koelte toe met de koninklijke waaier, de staart van de grote Himalaya jak; de prinsen, overwinnaars in vele gevechten en de dappere krijgers uit India die hun zwaarden geleend hebben aan de koning, betuigen hun eerbied aan zijn voeten en zij worden gevolgd door de dienaren, “die over het volk waken als over hun eigen ogen, geschoold in het recht om te beslissen in alle gecompliceerde rechtszaken.. In de binnenhof zijn verzameld een keur van de koninklijke troepen en de Wannitan chefs, die de ruige streek besturen tussen Kandy en het koninkrijk Jaffna zijn aanwezen met hun tribuut van olifanten. De Bhairawa Kovil is hersteld na de verwoesting van 1551 en in zijn grote hal, waarvan de wanden zijn bedekt met fresco’s in rijke kleuren met scènes uit de Ramayana, de dansende vrouwen bewegen haar bevallige ledenmaten naar het ritme van de Tamilmuziek. In de hoofdstraat of Vitiya is het gerechts- gebouw, waar recht wordt gesproken “zonder begunstiging of achter- stelling, onwetendheid of vrees.” Er is ook een wijk van de stad die is gewijd aan muziek en waar danshallen en andere recreatie-mogelijkheden voor de bevolking zijn en in de buurt daarvan zijn de stallen voor olifanten. Er is ook een grote caravanserai voor het publiek, die is gebouwd door Wikramasinha Mudiyanse.

Ceylon is een klein gebied om een generaal te trainen die het moet opnemen tegen de beste Europese troepen, want Portugal heeft zijn allerbeste troepen naar het Oosten gezonden.13 Het talent van de Singalese bevelhebber en alle bronnen van de Singalese beschaving moeten zich in een strijd, die uiteindelijk zal beslissen of Ceylon een overwegend Oosterse dan wel Westerse beschaving zal krijgen, meten met de wetenschap uit het Westen. Er wordt een gewapend kamp ingericht in Biyagama, tien mijl van Colombo. De forten te Nagalagama, Kaduwela en Rakgahawata beschermen de Singalezen tegen iedere aanval uit Colombo en de brede rivier Kelani die voorbij stroomt voorziet niet alleen in een veilige en gemakkelijke middel om voeling te houden met de vijand, maar de rivier dient ook om oorlogsmateriaal in ongelimiteerde hoeveelheden aan te voeren. Door het gehele land worden de diensten van ieder feodaal heerschap vereist. Baren van het zuiverste staal stromen van de dorpen van de Yamanoo, waar het erts wordt omgesmolten. Groepen smeden werken hard om dit halffabrikaat te veranderen in koevoeten en bijlen. De houthakkers trekken hiermee naar de met bos bedekte hellingen die grenzen aan een rivier. Met behulp van tweeduizend olifanten worden de omgelegde bomen in de rivier tot grote vlotten samengevoegd. Bijeengehouden door aan de rivier groeiende bamboestengels drijven de vlotten de rivier af. Deze stroomafwaarts varende vlotten bereiken vrij snel Biyagama, waar zij worden afgemeerd.

De 1900 koninklijke dorpen zenden hun gehele voorraad rijst op de rug van transportossen, waarmee zij een bijdrage leveren aan het onderhoudt van deze dieren. Stapels gedroogde takken van de Palmyrapalm worden bewerkt om te dienen als tenten. Er worden 400 smeden te werk gesteld bij de vervaardiging van kapmessen, houwelen en – niet in de laatste plaats – een grote hoeveelheid pijlpunten. De timmerlieden zijn druk met het zagen van de balken voor de palissaden en de zware belegeringswerktuigen. Er worden 150 stukken van bronzen artillerie gegoten, de meerderheid daarvan zijn gingals, die geplaatst zijn op een licht houten frame dat bestaat uit twee benen aan de voorkant en een lange gebogen hendel achter en het geheel zodanig dat een paar mannen het kunnen dragen. Lontroeren worden ook in grote hoeveelheden gemaakt; voor de Singalezen die, zoals Portugese schrijvers erkennen, spoedig hun leermeesters in de vervaardiging van deze wapens overtreffen. Alle handwapens worden afgevuurd met een lont, want vuursteen wordt niet op Ceylon gevonden. De aangroei van dierlijke uitwerpselen die te voorschijn komt in de grotten van Uva, wordt gebruikt voor het verkrijgen van salpeter, terwijl zwavel wordt geïmporteerd uit Perzië. Loden kogels zijn er in overvloed en hiervan wordt een hoeveelheid naar Atjeh gezonden, ter aanvulling van de munitie, omdat de sultan van dat land een oorlog pleegt te beginnen tegen de Portugezen in Malacca. Iedereen Maleier, kafir of Portugese renegaat die in staat is artillerie te bedienen wordt in dienst genomen, terwijl er een selecte groep van Indische krijgers verzameld wordt als lijfgarde van de koning. Het enthousiasme van Raja Sinha werkt aanstekelijk en er zijn maar weinig Singalezen die de oproep zijn aandeel te leveren, voelt hiervoor niet. De grote menigte die verzameld wordt in Biyagama bestaat niet geheel uit soldaten, maar ieder niet-krijger weet hoe hij een bijl of een spade op bekwame wijze dient te hanteren en er zijn veel loopgraven te graven.

1 Danvers vermeldt dat Dom Jorge de Menezes Baroche jaloers is op zijn tweede man, Jorge de Mello, omdat deze met groot gemak de troepen van Mayadunna heeft aangevallen en 200 van hen heeft gedood. Dom Jorge achtervolgt Mayadunna over een rivier, totdat een kanonskogel twintig van zijn zeelieden in een keer doodt, als hij terugtrekt.

2 3.000 man volgens Danvers; Dom Jorge jaagt volgens Danvers de vijand op de vlucht, waarbij hij 150 vijanden doodt en zelf slechts een man verliest.

3 Zie deel XV, pag. 45

4 Zie deel XV, pag. 61 e.v.

5 Keizer

6 Van Portugal

7 Bhusoaaneka VII, Koning van Cotta en Maaya Dunnai

8 Sitawaka

9 Raja Sinha

10 Volgens Danvers vlucht de verslagen koning van Kandy, die hij Jaya-weira noemt, met zijn dochter naar het Portugese fort in Manar. Zij worden hier gedoopt en ontvangen daarbij de namen Dom Filipe en Dona Catarina.

11 Volgens Danvers heeft Raja Sinha zijn vader en zijn broers gedood en heeft hij zijn wapens opgeheven tegen iedereen die zich tegenover hem bij zijn veldtocht tegen de Koning van Kotte vijandig of zelfs neutraal hebben opgesteld.

12 Volgens Codrington zegt Raja Sinha het Boeddhisme vaarwel en wordt hij Hindoe

13 Deze opmerking van Pieris staat haaks op de vele beweringen dat het kleine Portugal de grootste moeite heeft voldoende bekwame mensen naar zijn uitgebreide koloniale bezittingen te zenden.

1.5 De belegering van Colombo door Raja Sinha en zijn dood