Categorieën
Portugees kolonialisme

Religieuze contacten met China

Deel 7 Index

Hoofdstuk 4

Monniken en kooplieden in Centraal-Azië

4.2 Religieuze contacten met China

Geschreven door Arnold van Wickeren

Bij hun reis door het Mongoolse rijk stuiten monniken en hande-laren op daar levende Nestoriaanse christenen, die daar al eeuwen in vrede met niet-christenen leven. Enige khans zijn zelfs met Nestoriaanse vrouwen gehuwd; ook de moeder van Kublai Khan is een Nestoriaanse. De khans vinden het Boeddhisme echter meer geschikt voor hun volk. De catholicus van Bagdad, het hoofd van de Nestoriaanse christenen, die ook in moslimstreken worden getole-reerd, benoemt in 1275 een aartsbisschop voor Beijing. Er verrijzen in China verschillende christelijke kerken.

De uit Beijing afkomstige bar Sauma, die eerder door de catholicus naar het hof van Abagha, de Mongoolse Il khan (regionale khan) van Perzië is gezonden, wordt in 1287 door diens zoon Arghun, een religieuze zoeker en een sympathisant van de christenen, als ambassadeur naar de christelijke monarchen van West-Europa gezonden. Arghun wil met hun hulp de moslims uit het Heilige Land verdrijven. Rabban bar Sauma reist naar Constantinopel, waar hij gastvrij wordt ontvangen door de Byzantijnse keizer Andronicus II Palaeologus. Hij reist door naar Rome, om te vernemen dat paus Honorius IV pas is overleden. Hij wordt ondervraagd door het Heilig College van Kardinalen, dat minder belangstelt in zijn missie, als wel in de theologische basisprincipes van zijn vorm van christen-dom. Hem wordt gevraagd het Nestoriaanse credo op te zeggen. Rabban bar Sauma weigert dit, omdat hem bekend is dat de Nestorianen in het Westen als ketters worden beschouwd. Hij verlaat Rome en reist door naar Parijs, waar hij een maand aan het hof van koning Philip IV verblijft, en naar Bordeau, waar hij een ontmoeting heeft met Edward I van Engeland. Geen van beide monarchen blijkt bereid een bondgenootschap aan te gaan met Arghun. Op de terugweg naar zijn land doet bar Sauma opnieuw Rome aan; het lukt hem een overeenkomst, die de verhouding tussen de Nestoriaanse en de Romeinse kerk regelt, aan te gaan met de nieuw verkozen paus Nicolaas IV. Rabban bar Sauma wordt na zijn terugkeer in Perzië aangesteld als hofkapelaan van Arghun. Op hoge leeftijd trekt hij zich terug in Maragheh in Azerbeidzjan, om daar een kerk te stichten. Hij overlijdt in 1294, op 74-jarige leeftijd in Bagdad. Bar Sauma is een opmerkzaam reiziger geweest. Hij heeft een dagboek bijgehouden in het Perzisch, dat een ongebruikelijke kijk van een buitenstaander geeft op het Middeleeuwse Europa. Rabban bar Sauma kan beschouwd worden als de Oosterse tegen-hanger van monniken als Giovanni da Pian del Carpini en William van Rubrouck, of zelfs van Marco Polo. Overigens is hij niet de enige oosterling die naar het Westen reist, maar wel de bekendste.

De contacten met de Mongolen leiden ertoe dat er aan het einde van de 13e eeuw missionarissen naar China gezonden worden. Een van hen is de Giovanni de Monte Corvino. Hij gaat op weg naar China als de Polo’s op de terugweg naar Venetië zijn en ze zijn wellicht gelijktijdig in Voor-Indië. Giovanni de Monte Corvino bereikt China in 1294, waar hij tot 1328 verblijft en waar hij 5.000 mensen tot het christendom bekeerd zou hebben. In 1307 wordt hij door de paus tot aartsbisschop van Beijing benoemd. Daar wordt hij in de periode 1324-1328 bezocht door de bekende franciscaanse missio-naris Odoric de Pordenone, wiens reisverslag in de 14e eeuw zelfs is opgenomen in Mandeville’s Travels (zie deel I, pag. 163).

Nadat Odoric in Udine zijn geloften heeft afgelegd, wordt hij tussen 1316 en 1318 naar Azië gezonden, waar hij tot 1329 zal blijven. Hij reist door Klein-Azië, bezoekt huizen van de franciscanen in Trebizond en Erzurum, in het huidige Turkije, en in Tabriz, in het noorden van het tegenwoordige Iran, Hij zet zijn reis voort naar de Perzische steden Kashan, Yadz, Persepolis en Shiraz, voordat hij het rond Bagdad gelegen deel van Mesopotamië bezoekt. Vervol-gens reist Odoric naar Ormoez, waar hij scheep gaat naar Thana, bij Bombay. Rond 1322 bezoekt hij vele delen van Voor-Indië en mogelijk ook Ceylon. Hij zeilt in een jonk naar de noordkust van Sumatra en doet Java en wellicht ook Borneo aan, voordat hij Zuid-China bereikt. Hij maakt uitgebreide reizen in China en bezoekt ook Hangzhou, bekend als de grootste stad ter wereld, waarvan hij de pracht en detail beschrijft. Na een verblijf van drie jaren in Beijing, reist hij waarschijnlijk via de Tibetaanse hoofdstad Lhasa naar Noord-Perzië. Als hij in Italië terugkeert, heeft Odoric meer dan 20.000 mensen gedoopt. Een medebroeder in Padua maakt in eenvoudig Latijn een verslag van zijn reizen. Een paar maanden later sterft Odoric in Udine, als hij op weg is naar het pauselijk hof in Avignon. Het verhaal van Odorics reizen schijnt op leken in Udine meer indruk gemaakt te hebben dan op zijn medebroeders. Als de laatsten zonder veel omhaal zijn lijk willen verbranden, grijpt de gastaldi, de hoogste bestuurder van de stad persoonlijk in en gelast een openbare begrafenis. Het volk maakt zijn graf tot een object van devotie en de gemeenteraad richt een schrijn op voor zijn stoffelijk overschot. Nog voor het midden van de 14e eeuw verspreidt zich Odorics faam wijd en zijd, maar hij wordt niet eerder dan in 1755 zalig verklaard.

5.0 De kolonisatie van de Madeira-archipel.