Hoofdstuk 3
De Reconquista voltooid; versterking van de koninklijke macht
3.2 Sancho II (1223-1246); de Reconquista bijna voltooid
Geschreven door Arnold van Wickeren
Het moorse zuiden van Portugal heeft een geheel ander karakter dan het noorden. Het meeste land is ten tijde van het islamitische bestuur onbebouwd, omdat de grond arm en het klimaat ongunstig is. Op het platteland wonen ook vrijwel geen mensen, zij leven in steden en dorpen, hoewel landbouw en veeteelt ook in het zuiden van Portugal de economische basis vormen. De stadsbevolking bestaat uit landbezitters en anderen die op het land werkzaam zijn. Daarnaast wonen er handelaren en ambachtslieden, zoals kleer-makers, timmerlieden, schoenmakers, pottenbakkers, metselaars en zadelmakers. In de plaatsen aan de kust komen daarbij vissers en zeelieden, die varen op Noord-Afrika. Er zijn veel plaatsen, waarvan al-Ushbūna (Lissabon), met tegen de 5.000 inwoners, en Shantarin (Santarém) de grootste zijn. Hun betekenis is echter achteruitgegaan naarmate zij dichter bij de frontlijn zijn komen te liggen. Het gebied tussen al-Ushbūna en Shantarin is de graan-schuur (meest tarwe) van al-Gharb al-Andalus. Overal zijn fruit- en olijfbomen te vinden. De zuidelijke kuststrook (de huidige Algarve) is een centrum van de teelt van vijgen en amandelen. Rond de steden liggen boomgaarden en wordt groente verbouwd. De moren putten water van grote diepte en kennen ook watermolens. De visvangst en de winning van zout zijn van betekenis. De veestapel bestaat voornamelijk uit schapen en geiten. Het fokken van varkens door christelijke boeren is door de islam ontmoedigd en neemt verder af naarmate meer boeren zich tot de islam hebben bekeerd. In Alentejo zijn koper- en zilvermijnen. In de Algarve wordt tin gewon-nen en de Taag brengt enig goud op.
In al-Kasr Abū Dānis worden schepen gebouwd, waarvoor hout van pijnbomen wordt gebruikt, en er is ook een papierindustrie. Een riem voor een bundel papier is afgeleid van het Arabische rizma. Er circuleren in de moslimtijd gouden, zilveren en koperen munten in overvloed. Tijdens de tweede taifa-periode heeft Mārtula een eigen munt die gouden munten slaat. De sociale structuur van al-Gharb verschilt onder de moslims weinig van die in Noord-Portugal. Landbezitters bezoeken soms hun landgoed, maar behoren normaliter tot de entourage van taifa-koningen en emirs. De meeste in cultuur gebrachte grond, alsmede produktiemiddelen als molens, ovens en persen zijn eigendom van de staat, evenals het meeste onbebouwde land. Bestuurders en militairen komen in al-Gharb al-Andalus voort uit een beperkt aantal dynastieën. Deze oligarchieën zijn soms generaties lang bij het bestuur of de verdediging van het land betrokken. Joden en christenen zijn talrijk en leven in al-Gharb in getto’s. Zij kiezen hun eigen leiders en hebben hun eigen bestuurs-instellingen en rechtspraak. De mate van religieuze tolerantie verschilt van tijd tot tijd en van plaats tot plaats. Van de culturele erfenis van de moslims is in Portugal weinig overgebleven, omdat de moskeeën zijn omgebouwd tot kerken.
Kort na zijn troonsbestijging hervat Sancho II de Reconquista. In 1226 begint hij met de verovering van Alentejo met de inname van Yālbash (Elvas), dat echter kort daarna weer verloren gaat. Een groot aandeel in de strijd hebben de militaire orden van Santiago en Calatrava, evenals de hospitaalridders. In 1230 overlijdt Alfonso IX van Léon. De kroon van Léon wordt geërfd door Fernando III (1230-1252), sedert 1217 koning van Castilië. Sancho II en Fernando III kunnen nu hun inspanningen tegen de moslims bundelen. De Léonezen veroveren in 1230 Mérida, terwijl de Portugezen in dat jaar het nabijgelegen Elvas door de moslims verlaten vinden en ook Juromenho innemen. In 1232 veroveren zij Serpa, Moura en Beja. In 1236 trekt de heersende Almohadische aristocratie zich terug naar Noord-Afrika, om haar ook daar bedreigde positie te verdedigen. Nog hetzelfde jaar gaat Tunis verloren aan de Hafsids, terwijl Abd al-Wādids in 1239 Tlemcen verovert. Met de tanende macht van de Almohaden in Noord-Afrika, die in 1269 – als hun fraaie hoofdstad Marrakech in handen valt van de Mariniden – geheel zal zijn uitgespeeld, stort hun verdediging van het Iberisch schiereiland ineen. Fernando III verovert in 1236 de Almohadische hoofdstad Kūrtuba (Córdoba). In 1238 maakt Ibn Ahmar, de moorse heerser van Granada zich los van de Almohaden en sticht de dynastie der Nasriden. Als residentie laat hij het Alhambra bouwen. De successen van Castilië inspireren de Portugezen tot het verdrijven van de moslims van hun territorium. In 1238 valt Mértola in hun handen, gevolgd door Tavira en Cacela in het jaar daarop. Slechts een deel van het westen van Algarve, waaronder de steden Shilb (Silves) en Shanta Mariya Al-Harun (Santa Maria de Faro) zijn nog in handen van de moslims. Deze gebieden behoren tot het taifa-koninkrijk Lābla (Niebla), gelegen ten oosten van de Rio Guadiana.
Het koninkrijk Portugal is door de Reconquista sterk vergroot; aan de 34.000 km² ten tijde van Afonso I is bijna 52.000 km² toe-gevoegd. Ook de macht en de rijkdom van de kroon zijn enorm toegenomen, doordat alle staatseigendommen van al-Gharb zijn toegevallen aan de koning. De vereniging van Noord- en Zuid-Portugal brengt veel migratie met zich. Een derde tot de helft van alle moslims vertrekt naar Granada en Noord-Afrika. De emigranten vormen de gehele bovenlaag van de bevolking, maar ook een deel van de lagere klassen: handelaren, ambachtslieden en boeren, wijkt uit. Er is nauwelijks sprake van moslims die in slavernij geraken. De joden schijnen over het algemeen gebleven te zijn. Omdat het tijdperk waarin christenen en moslims elkaar respecteerden reeds lang voorbij is en de achterblijvende moslims aan zware belastingen worden onderworpen, zullen velen van hen alsnog uitwijken. Zowel de verschillende koningen als de kerk geven zich veel moeite migranten uit het noorden aan te trekken om de verlaten velden te bebouwen en de bevolking van steden en dorpen aan te vullen. Deze politiek leidt ertoe dat voordien afhankelijke boeren land-eigenaren worden en dat horigen uit het noorden naar het zuiden komen, alwaar zij de status van pachtboer of ambachtsman verwerven. De immigranten uit het noorden, die een sociale status verwerven waarop zij niet zijn voorbereid, wekken veel weerzin. Hun optreden is in de ogen van de zuiderlingen onbeschaafd en zij gedragen zich met de arrogantie van overwinnaars. De bevolking in het zuiden, met haar mozarabische cultuur en verfijnde Arabische manier van leven, voelt zich superieur aan de geïmmigreerde noorderlingen. De gebruiken en wetten uit het noorden kunnen niet zonder meer worden toegepast in het veroverde zuiden. Er is dringend behoefte aan nieuwe wetgeving. Hierin wordt voor veel steden en dorpen voorzien door het uitvaardigen van koninklijke voorschriften (forais). De plaatselijke overheid, bestaande uit een raad van homens bons (goede mannen), gewoonlijk gerekruteerd uit kleine grondbezitters en handelaren, heeft weinig bevoegdheden. Zowel in de islamitische traditie, als in die van het jonge koninkrijk Portugal past een sterk centraal gezag, waardoor de koning zich frequent met plaatselijke aangelegenheden kan inlaten.
Bij de troonsbestijging van Sancho II heeft de kerk een over-heersende invloed, die het gevolg is van de afspraken die gemaakt zijn na zijn vaders overlijden. Sancho handhaaft niet alleen zijn vaders wetgeving, die kerkelijke instituties verbiedt land te verwer-ven, maar hij kondigt nieuwe wetten af, waarbij dit verbod ook van toepassing is op individuele geestelijken. Zelfs donaties en legaten aan de kerk worden verboden. Er zijn tegenstrijdige berichten over de regeerperiode van Sancho II, die weinig autoriteit getoond zou hebben en sterk onder invloed van de machtige familie Mendes de Sousa zou hebben gestaan. De koninklijke autoriteit van Sancho en het centrale gezag zijn te zwak om misbruiken doeltreffend en duurzaam tegen te gaan. In de latere jaren van zijn regering schijnt Portugal in een situatie van anarchie te zijn geraakt. Hoe dan ook, zijn jongere broer Afonso, die door zijn huwelijk in 1238 met Matilde, dochter van graaf Raynald I van Dammartin, graaf van Boulogne was geworden, betwist de geldigheid van het huwelijk van zijn koninklijke broer met Mécia López de Haro. Zij is de weduwe van de beroemde Andalusische vechtersbaas Álvaro Pérez de Castro, die in het jaar daarvoor overleden is. Dit huwelijk blijft kinderloos. Afonso wordt in 1245 door een pauselijke commissie toegestaan de macht over te nemen, terwijl Sancho II bij bul van paus Innocentius IV (1243-1254) wordt afgezet. Sancho’s politiek gericht tegen de verwerving van nog meer land door de kerk schijnt aan zijn afzetting te hebben bijgedragen. Als Afonso begin 1246 naar Lissabon gaat, ontvangt hij de steun van de kerk en van de inwoners van Lissabon en andere steden. Na een burgeroorlog, die twee jaren duurt, en waarbij de hoofdstad Coimbra Sancho II tot diens dood trouw blijft, trekt Sancho II zich terug in Toledo, waar hij in 1248 sterft.
3.3. Afonso III (1248-1279); versterking van de koninklijke macht