Categorieën
Portugees kolonialisme

Tabin Shwêtî’s vergeefse poging Ayuthia te veroveren. Birma en Siam

Deel 12 Index

Hoofdstuk 4.

Birma en Siam

4.2. Tabin Shwêtî’s vergeefse poging Ayuthia te veroveren

Geschreven door Arnold van Wickeren

In het jaar 1548 breekt er een oorlog uit tussen Birma en Siam. De inzet van de strijd is een witte olifant, die de koning van Siam bezit, welk bezit hem door alle vorsten in Oost-Azie wordt benijd. Tabin Shwêtî van Birma eist de olifant op arrogante wijze op wegens zijn hogere rang, maar de koning van Siam weigert de olifant te geven, minder om de waarde van het beest, danwel om de aanmatigende wijze waarop om de overdracht is gevraagd. Tabin Shwêtî valt daarop Siam binnen en dwingt zijn tegenstander tot onvoorwaardelijke overgave. Er wordt een verdrag tussen Birma en Siam gesloten, waarbij Tabin Shwêtî ermee akkoord gaat in het huwelijk te treden met de dochter van de koning van Siam. Bovendien zal hem ieder jaar een Siamese edelvrouw worden gezonden, waarmee de koning van Siam de superioriteit van de koning van Birma erkent.

Tabin Shwêtî, die vernomen heeft dat een monnik, zonder krijgservaring tot koning gekroond zal worden, acht dit een goede gelegenheid Siam binnen te vallen. De eerste vestingstad die de Birmanen trachten in te nemen is Tapurau. De stad wordt verdedigd door Khoja Tarão, een zeer moedige en in het krijgsbedrijf ervaren Mongool. Na drie vergeefse stormaanvallen op de stad, beschiet de koning van Birma, op advies van zijn veldmaarschalk Diogo Soares, Tapurau met 40 zware kanonnen, die gietijzerenkogels afvuren. Nadat een stuk muur is weggeschoten, dringen de aanvallers, onder wie vele Turken, Abessijnen, Moren Malabaren, Atjeëers, Javanen en Maleiers de stad binnen. Zij doden de gehele bezetting, omdat niemand bereid is zich over te even. De verovering heeft Tabin Shwêtî zoveel manschappen gekost, dat hij uit wraak alle vrouwen uit de stad met het zwaard laat doden. De Birmaan laat de overige versterkte steden liggen, om te voorkomen dat hij een te groot deel van zijn strijdmacht verliest voordat hij na een nieuwe inval zijn eigenlijke doel, de Siamese hoofdstad Ayuthia, zal bereiken. Omdat de laatste voorwaarde van het tussen Birma en Siam gesloten verdrag – het jaarlijks zenden van een Siamese adelijke vrouw naar Tabin Shwêtî – niet wordt vervuld, verzamelt Tabin Shwêtî in Martaban een reusachtig leger, met paarden en olifanten. Er maken ook veel Portugezen deel uit van dit leger. De bekendste van hen is veldmaarschalk Diogo Soares de Albergaria1, bijgenaamd ‘de Galiciër’. Deze is in 1538 uit Portugal naar Indië vertrokken met de vloot van vice rei Dom García de Noronha, aan boord van de nau Junco van kapitein João de Sepúlveda, die benoemd is tot capitão van het fort in Sofala. Tabin Shwêtî verlaat zich in hoge mate op Diogo Soares, die hij heeft benoemd tot gouverneur van Pegu. Hij heeft hem zelfs de titel ‘Broeder van de Koning’ verleend en betaalt hem vorstelijk. In 1549 valt Tabin Shwêtî opnieuw Siam binnen, met een leger dat volgens Danvers bestaat uit 1.500.000 man en 4.000 olifanten. Tot zijn enorme gevolg behoort ook Diogo Soares de Mello, met 1802 Portugezen. Zijn opmars wordt door de Siamezen opgehouden, bij een zeer nauwe pas dichtbij de rivier de Menam. De doorgang wordt, na een zeer hevig gevecht waarbij beide partijen aanzienlijke verliezen lijden, geforceerd door 30.000 man onder bevel van Diogo Soares. De koning van Pegu verschijnt met zijn grote leger voor de poorten van Odia (Ayuthia), waarin zijn rivaal hof houdt en welke stad beschermd wordt door een legermacht van 60.000 man, die beschikken over 4.000 kanonnen. In de stad bevinden zich ook 50 (Danvers) of 60 (Pinto) Portugezen, onder bevel van Diogo Pereira. Na een voorbereiding van negendagen volgt de eerste, maar vergeefse bestorming van de muren door huurlingen. Daarop vegen elite soldaten, bestaande uit Mon en Chaleu, gezeten in houten kastelen op de rug van 5.000 olifanten de stadmuur schoon. Turkse vrijwilligers klimmen ongehinderd op de muur en dalen af om een stadspoort te openen en de uitgeloofde beloning hiervoor op te strijken, maar worden aan de andere kant van de muur door in staat van amok verkerende Javanen gedood. Deze vegen vervolgens de Birmaanse soldaten van de stadsmuur. Tabin Shwêtî, die na elke mislukte poging vastbeslotener is, Ayuthia te veroveren, wil opnieuw een aanval lanceren met krijgsolifanten. Kapitein-generaal oyá P’itsanulok, die de verdediging leidt, snelt met 15.000 Luzons, Borneoërs, Champa’s en Menangkabauwers naar de bedreigde plaats en tart de Birmaan. In de daarop volgende zeerhevige aanval raken veel olifanten gewond en is weinig meer met de dieren te beginnen. Tabin Shwêtî raakt ook gewond. Na 17 dagen worden de aanvallen hervat, maar de aanvallers moeten zich steeds na zware verliezen terugtrekken. Na een belegering van 4½ maand, heeft Tabin Shwêtî 140.000 man verloren, de meeste door ziekte. Bij de verdediging van Ayuthia spelen de Portugezen onder leiding van Diogo Pereira, die zich met hun geschut in de hoger gelegen forten rond de stad bevinden, ook een belangrijke rol. Als Tabin Shwêtî een vergeefse poging heeft gedaan Diogo Pereira om te kopen, om de stad door verraad aan hem over te leveren, bereidt hij een laatste beslissende aanval voor. Hij laat 25 houten kastelen bouwen, die na een bombardement met 160 zware kanonnen, tegen de muur in brand worden gestoken. Na een gruwelijk inferno volgen urenlange zware, maar voor de aanvallers vergeefse gevechten. Na gehouden krijgsraad wordt, op aanraden van Diogo Soares, besloten een heuvel op te werpen, om de stad van bovenaf te kunnen beschieten.

1 Danvers noemt hem Diogo Soares de Mello (pag. 486), bijgenaamd ‘Gallego’ (pag. 481)

2 Pinto spreekt over 1.000 Portugezen in het Birmaanse leger.

4.3 Opstand tegen en moord op Tabin Shwêtî.