Hoofdstuk 4.
Het verblijf in Calicut; de terugreis
4.4 Toenemende problemen
Geschreven door Arnold van Wickeren
Na afloop van de audiëntie wordt Vasco da Gama, in zijn draagstoel door de stad vervoerd, op weg naar een logeeradres, terwijl zijn mannen en een grote menigte hem in de stromende regen volgen. De tocht duurt zo lang dat de kapitein-majoor zich daarover beklaagt. Hierop brengt de schatkistbewaarder hem en de andere Portugezen onder in het huis van een aanzienlijke Moor. Deze biedt Vasco da Gama een paard aan, om naar zijn logeeradres te rijden. Vasco da Gama slaat het aanbod af, omdat het paard naar ‘s lands wijs niet gezadeld is. Uiteindelijk bereikt het hele gezelschap het logeeradres, waarvan Correia zegt dat dit de Portugese factorij is. Daar treffen zij een aantal andere zeelieden aan, die het bed van de kapitein-majoor en enige andere persoonlijke zaken gebracht hebben. De volgende morgen worden de geschenken voor de zamorin ingepakt. Velho geeft daarvan de volgende opsomming: twaalf hambels, vier scharlakenrode capuchons, zes hoeden, vier snoeren koraal, zes kommen voor het wassen van de handen, een kistje suiker, twee vaten met olie en twee met honing. Deze opsomming wordt betrouwbaarder geacht dan de eerder gegeven opsomming van Correia.
Als de schatkistbewaarder en de gozil deze geschenken zien, beginnen zij erom te lachen, zeggende: `dat dit geen zaken zijn die men een koning aanbiedt, dat de armste koopman meer geeft. Als de kapitein een cadeau wenst te geven, dan dient het van goud te zijn.’ Vasco da Gama antwoordt: `dat hij geen goud heeft meegebracht en dat hij bovendien geen koopman, maar een ambassadeur is en dat deze geschenken van hem persoonlijk en niet van zijn koning zijn.’
Enige Arabische kooplieden die de giften zien, maken zich daarover ook vrolijk. Als het Vasco da Gama duidelijk is dat zijn geschenken de koning niet zullen bereiken, geeft hij geërgerd te kennen dat hij opnieuw door de vorst ontvangen wenst te worden. De dienaren van de zamorin zeggen de kapitein-majoor toe de koning te gaan vragen of hij Vasco da Gama wenst te ontvangen. Zij keren die dag echter niet meer terug. Da Gama besluit tot de volgende dag te wachten, terwijl `wij anderen ons vermaakten met zingen en dansen op het geluid van de trompetten en wij amuseerden ons zeer’.
Eerst de volgende dag wordt bericht ontvangen dat de capitão-mor door de zamorin ontvangen zal worden. Zijn begeleiders laten hem buiten wachten. Pas na vier uur treedt hij op een teken van de koning binnen, slechts vergezeld van twee eigen tolken, Fernão Martins en de veador. De zamorin vraagt Vasco da Gama wat hij nu eigenlijk is komen ontdekken: `stenen of mensen? Als het hem om mensen te doen is, zoals hij zegt, waarom heeft hij dan geen geschenk meegebracht?’ Na dit openlijke verwijt geuit te hebben, vraagt de vorst aan zijn gast wat voor goederen zijn land te bieden heeft. Het antwoord luidt: graan, kleding, ijzer, brons en vele andere zaken. Aan het einde van de audiëntie geeft de zamorin Vasco da Gama toestemming al zijn handelswaar aan land te brengen en te verkopen.
De Portugezen brengen de nacht door op het adres waar zij eerder gelogeerd hebben. De volgende dag stelt een rijke koopman, genaamd Guzerate, Da Gama een ongezadeld paard ter beschikking, om naar de haven te rijden. Omdat de kapitein-majoor geen ongezadeld paard kan berijden, ontvangt hij vervolgens een palankijn, waarmee hij rap door de nauwe straten van Calicut vervoerd wordt. Opeens duikt Alonso Perez weer op. Hij fluistert João de Nunez in `sufrir y callar’ (onderga dit in lijdzaamheid). De boodschap wordt herhaald tegen Vasco da Gama, die vreest dat hem een valstrik wordt bereid, waarin hij gelijk zal blijken te hebben. Zijn metgezellen die, omstuwd door een grote menigte, te voet de draagstoel volgen, kunnen het tempo niet bijhouden en raken de weg kwijt. Velho noteert dat de bale (catual) iemand achter hen aan zendt om hen de goede weg te wijzen. Zij vinden uiteindelijk Vasco da Gama terug in Pandarane, waar hij in een pleisterplaats schuilt tegen de regen. De kapitein-majoor vraagt de catual om een almadia, waarmee hij en zijn mannen naar hun schepen kunnen terugkeren. De catual weigert dit, omdat het te laat op de dag is. Vasco da Gama antwoordt dat de catual in strijd handelt met de opdracht van de koning, die bevolen heeft hem en zijn mannen naar de schepen te begeleiden. Hierop kunnen de zeelieden wel dertig almadias krijgen, als zij die nodig zouden hebben. Er volgt een nachtelijke tocht langs de kust, waarbij geen boten gevonden worden. Hierop worden de Portugezen ondergebracht in het huis van een Moor. De kapitein-majoor laat kip en rijst in de stad kopen en `ondanks onze vermoeidheid, omdat wij de gehele dag op de been zijn geweest, aten wij’, laat Velho weten. Twee zeelieden, die drie vermiste kameraden zijn gaan zoeken, keren pas de volgende morgen terug. Als ook de catual weer verschijnt, vraagt Vasco da Gama opnieuw om boten, om hem en zijn mannen naar de schepen terug te brengen. Daarop beginnen de catual en de andere nairs te fluisteren en zij verlangen dat Vasco da Gama zijn broer opdracht geeft de schepen dichter bij de kust te ankeren. Deze antwoordt dat zijn broer dan wel moet denken, dat hij wordt gevangengehouden. De catual blijft bij zijn eis en, ondanks dat Da Gama zegt zich bij de zamorin te zullen beklagen, worden de Portugezen omringd door gewapende mannen, die niemand meer laten gaan. De catual verlangt tenslotte dat de Portugezen hun zeilen en roeren aan hem afgeven. Het ziet er slecht uit voor de Portugezen.
De volgende morgen duikt een van de vermiste zeelieden op. Hij vertelt Vasco da Gama dat Nicolau Coelho, sedert de vorige avond, met sloepen aan het strand wacht om hem en de zijnen af te halen. Vasco da Gama laat daarop een van zijn mannen de wachtposten passeren, om Coelho te waarschuwen de schepen verder uit de kust te ankeren. De wachtposten bemerken wat er gebeurt en een groot aantal almadias zetten de achtervolging op de wegzeilende schepen in. Omdat de almadias de Portugese schepen niet kunnen inhalen, wordt Vasco da Gama opnieuw onder druk gezet. Hij dient zijn kapiteins opdracht te geven de haven binnen te varen. Da Gama antwoord dat zulk een opdracht niet gehoorzaamd zal worden, omdat de kapiteins zullen begrijpen dat hij zijn schepen en handelswaar niet in gevaar wil brengen.
Natuurlijk weet iedereen, ook de Arabische kooplieden, dat Vasco da Gama zich met een aantal van zijn mannen in de macht van de catual bevindt. De Arabieren hebben hem ongetwijfeld onder druk gezet zijn gevangenen te doden. De catual durft dit niet aan. Hij houdt de Portugezen de gehele dag en de nacht daarop gevangen, terwijl de menigte om het huis steeds meer aangroeit. Vasco da Gama en de zijnen bewaren hun kalmte; zij geven hun bewakers geen enkele aanleiding met geweld tegen hen op te treden. Dit is hun redding. Na een tweede nacht in gevangenschap te hebben doorgebracht, meldt de catual zich weer. Hij deelt mee dat de koning opdracht heeft gegeven, dat de Portugezen al hun handelswaar aan land brengen en in hun factorij opslaan. Daarna kunnen zij terugkeren naar hun schepen. Vasco da Gama geeft zijn broer opdracht bepaalde goederen te lossen. Deze doet dit direct, waarna de kapitein-majoor en zijn mannen zich ongehinderd aan boord kunnen begeven. Zodra Vasco da Gama in veiligheid is, beveelt hij dat er geen goederen meer gelost worden.
Op 7 juni, vijf dagen nadat Vasco da Gama veilig is teruggekeerd, beklaagt hij zich in een brief aan de zamorin erover door ‘s konings dienaren belet te zijn naar zijn schip terug te keren. Bovendien laat hij weten dat de geloste en in de factorij opgeslagen handelswaar geen kopers vindt. De Moorse handelaren kammen de goederen af en kopen niets. De koning antwoordt dat de dienaren over wie de kapitein-majoor zich beklaagd heeft, slechte christenen zijn, die gestraft zullen worden. De zamorin zendt ook een hoog geplaatste ambtenaar naar de factorij, die bevoegd is tegen de Moorse kooplieden, die de factorij met slechte bedoelingen bezoeken, op te treden. Voorts zendt de vorst zelf handelaren naar de factorij, zij mogen kopen wat zij willen. Zij kopen evenmin iets en verstouten zich de Portugese handelswaar ook af te kammen. Als Vasco da Gama moet ervaren dat er geen zaken gedaan worden, vraagt hij de zamorin de handelswaar van Pandarane te mogen overbrengen naar Calicut. De koning laat de goederen daarop op 24 juni op zijn kosten weghalen en opslaan in een huis in Calicut. De Portugezen vertrouwen dit optreden van de koning niet. Ondertussen trachten zij de Hindoe-bevolking van Calicut voor zich te winnen. De zeelieden mogen om beurten en in groepjes van twee of drie man de stad in om aankopen te doen. Daartoe krijgen zij ruilwaren zoals armbanden en kleding mee. Zij worden door `de christenen’ gastvrij ontvangen. Soms krijgen zij een maaltijd en logies aangeboden. Er ontstaat aan boord van de schepen, die veel bezoekers trekken, ook een levendige ruilhandel. De Portugezen ontvangen in de stad en aan boord kruidnagelen, kaneel en edelstenen, in ruil voor kleding. Zij ervaren echter dat kleding in Indi zeer veel goedkoper is dan in Portugal. Ook zien zij dat veel bezoekers van hun schepen hongerig zijn. Zij pakken soms de scheepsbeschuit onder de handen van de bemanning weg.