Hoofdstuk 4.
Het verblijf in Calicut; de terugreis
4.5 Vertrek uit Calicut
Geschreven door Arnold van Wickeren
Op 13 augustus 1498 laat Vasco da Gama de zamorin weten, dat hij uit Calicut wenst terug te keren naar Portugal. In de brief aan de vorst schrijft hij, dat hij een klerk en enige anderen bij zijn koopwaar in de factorij wil achterlaten. Hij verzoekt de koning enige inwoners van Calicut met hem mee te laten gaan om hen te kunnen voorstellen aan koning Manuel. In ruil voor een cadeau, bestaande uit amber, koraal en enige andere zaken, vraagt Vasco da Gama, ten behoeve van koning Manuel, om een bahar (ruim 200 kilogram) kaneel en een bahar kruidnagelen, alsmede om monsters van andere specerijen. `De factor zal daarvoor betalen, als dat verlangd wordt.’ De boodschap wordt bezorgd door factor Diogo Dias zelf. Zodra de koning de brief gelezen heeft, verduistert zijn gezicht en hij zegt dat de kapitein-majoor zijn geschenk aan de Portugese factor had moeten zenden en hij weigert er zelfs maar naar te kijken. Diogo Dias krijgt de boodschap mee dat de Portugezen 600 xerafins dienen te betalen, alvorens zij mogen vertrekken. De reactie van de zamorin is begrijpelijk. De Portugezen zijn nog te zuinig geweest hem, met wie zij vriendschap zeggen te willen sluiten, een gepast geschenk aan te bieden. Nu komen zij op de valreep weer met een geschenk een vorst onwaardig en vragen daar meteen een aanzienlijke hoeveelheid producten voor terug. De zamorin geeft met zijn reactie aan, dat zij hun ongetwijfeld inferieure geschenk maar bij hun andere waardeloze handelswaar moeten voegen. Het aanbod, desgewenst te betalen voor de kaneel en de kruidnagelen, is vanzelfsprekend ook een grofheid.
De zamorin heeft de vreemdelingen in staat gesteld hun handelswaar te verkopen, ondanks tegenkanting van zijn Arabische handelspartners. Deze vreemdelingen hebben zijn inspanningen slechts beloond met grofheden. Dat de vorst door alle flaters en blunders die de Portugezen tegenover hem begaan hebben, schoon genoeg van hen heeft en Vasco da Gama confronteert met een rekening voor lig- en havengeld, is niet onredelijk. Hij heeft geen enkele reden de Portugezen bijzondere voorrechten te verlenen, door hen vrij te stellen van de gebruikelijke heffingen. Magalhães-Godinho, die zich afvraagt waarom de zaken in Calicut zo uit de hand hebben kunnen lopen, laat zich in soortgelijke bewoordingen uit en vraagt zich af, waarom Vasco da Gama de zamorin `geen gouden cruzados en vinténs of baren koper aanbiedt’. Hij voegt daaraan toe: `En als hij deze niet bij zich heeft, waarom men in Lissabon niet heeft kunnen bedenken deze zaken mee te geven, want men wist van te voren dat Vasco da Gama in contact zou raken met rijke economieën en verfijnde beschavingen.’
Als Diogo Dias het paleis verlaat, wordt hij gevolgd door dienaren van de koning. Bij aankomst in de factorij betrekken deze daar de wacht en zij laten niemand meer vertrekken. In de stad wordt bekendgemaakt dat niemand meer een bezoek aan de Portugese schepen mag brengen. Niet alleen Diogo Dias en twee van zijn helpers zijn in feite gevangenen, ook een jonge neger die zich, tegen betaling, door een visser naar zijn schip wil laten terugroeien, verdwijnt spoorloos. De Portugezen snappen niet hoe een `christelijke koning’ zo tegen hen kan optreden. Zij houden het erop dat de schuld daarvoor bij de Moren ligt. Velho schrijft: `Zij hadden de koning verteld dat wij dieven zijn en dat wij met meer schepen naar dit land zouden komen en dat er dan geen schepen meer uit Mekka of Cambay, noch uit Ormoez, noch uit enig ander deel van de wereld hem meer zouden bezoeken.’ Velho laat de Arabische kooplieden het Portugese handelsmonopolie op specerijen feilloos voorspellen en toont daarmee over een vooruitziende blik te beschikken. De zeelieden vernemen wat er gaande is van Alonso Perez. Hij en `twee christenen’ laten Vasco da Gama weten dat als hij aan land komt, hij zal worden onthoofd, omdat de koning zo optreedt tegen degenen die zijn land bezoeken, zonder hem daarvoor goud te geven. Nadat de gehele volgende dag geen inwoner van Calicut het nog gewaagd heeft een bezoek aan de Portugese schepen te brengen, arriveert op 15 augustus een almadia met vier jonge mannen, die edelstenen te koop aanbieden. Vasco da Gama en andere Portugezen hebben de indruk dat het viertal door de Moren gezonden is, om uit te vinden wat zij van plan zijn. De vier worden goed ontvangen en met een brief van Vasco da Gama aan de bevolking van Calicut keren zij naar de wal terug. Hierop komen er weer inwoners aan boord, om iets aan te bieden of louter uit nieuwsgierigheid. Zij ontvangen allen iets te eten. Op zondag 19 augustus arriveert een groep van 25 bezoekers, onder wie zes mannen van stand. Zij en nog 18 anderen worden gegijzeld. De rest van de bezoekers mag de schepen ongehinderd verlaten. Een van hen krijgt van Vasco da Gama een brief mee voor de `Moorse factor’ van de koning. Da Gama laat hierin weten, dat de gijzelaars vrijkomen, in ruil voor de gevangengehouden Portugezen. Hierop begeleidt een menigte Diogo Dias en zijn kameraden, zonder hen een haar te krenken, naar het huis van de schatkistbewaarder.
Op 24 augustus doet Vasco da Gama of hij vertrekt. De schepen varen een eindje weg en ankeren ongeveer vier léguas uit de kust. Een dag later keren zij terug, maar kunnen, wegens zandbanken, de haven niet invaren. Zij gaan dan op de rede, goed zichtbaar vanaf de kust, voor anker. Een dag later worden de zeilen opnieuw gehesen, de schepen zeilen weer weg en gooien het anker uit, als zij nog nauwelijks vanaf de wal zichtbaar zijn. Op zondag 26 augustus nadert een almadia. De opvarenden delen mee dat Diogo Dias zich in het paleis van de koning bevindt en aan boord zal worden gebracht, nadat de Portugezen hun gijzelaars hebben laten gaan. Vasco da Gama wijst dit voorstel af; er zullen geen gijzelaars worden vrijgelaten dan nadat Diogo Dias en de andere Portugezen veilig aan boord zijn teruggekeerd. Nadat de zamorin verslag is uitgebracht, ontvangt deze Diogo Dias met opmerkelijke vriendelijkheid. Hij vraagt de factor waarom de Portugezen gijzelaars genomen hebben. Het antwoord luidt dat Vasco da Gama gijzelaars gemaakt heeft, omdat hij met zijn mannen in Calicut gevangengenomen is. De koning stelt Diogo Dias verantwoordelijk voor de moeilijkheden en vraagt of hij vernomen heeft dat nog onlangs een andere factor gedood is, omdat hij van enige kooplieden uit dit land een schatting had geheven. Uiteindelijk zegt de zamorin Diogo Dias toe dat hij en de andere zeelieden zullen worden geruild tegen de gijzelaars van de Portugezen en dat Vasco da Gama de stenen zuil (padrão), die hij heeft willen oprichten, kan afgeven. De koning dicteert Diogo Dias een brief aan koning Manuel. De teneur van deze, met een ijzeren pen op een palmblad geschreven brief is deze: De zamorin laat weten dat hij verheugd is dat Vasco da Gama zijn land heeft bezocht. Hij laat weten dat Calicut kaneel, kruidnagelen, gember, peper en edelstenen wil ruilen tegen goud, zilver, koraal en scharlakenrode kleding. De volgende morgen worden Diogo Dias en de andere Portugezen naar hun schepen gebracht. Vasco da Gama laat de zes vooraanstaande gijzelaars vrij en belooft dat hij de overige gijzelaars zal vrijlaten, als hem de volgende dag het restant van zijn handelswaar wordt gebracht. Ook geeft Vasco da Gama de padrão, gewijd aan São Gabriel, mee. Het is overigens niet bekend of de zamorin deze daadwerkelijk heeft laten plaatsen, zoals hij heeft beloofd.
De volgende morgen komt Alonso Perez (Monçaide) aan boord. Hij zegt dat zijn leven in gevaar is en vraagt meegenomen te worden naar Portugal. Correia geeft een andere lezing. Vasco da Gama zou Alonso Perez een schriftelijke dankbetuiging hebben gegeven, opdat hij deze kan tonen aan de Portugezen die later naar Calicut komen. Tegen tien uur verschijnen zeven boten. In drie daarvan bevindt zich een deel van de achtergebleven Portugese handelswaar, bestaande uit kleding. Vasco da Gama weigert daarvoor de rest van zijn gijzelaars te laten gaan. Álvaro Velho laat in het midden of Vasco da Gama de volgende dag nog enige gijzelaars vrijlaat en de kleding aan boord neemt. Vasco da Gama waarschuwt dat hij zal terugkomen en verwacht dat de achtergebleven handelswaar voor hem bewaard wordt. Cabral zal later de opdracht ontvangen de zamorin de rekening te presenteren voor de niet teruggegeven goederen. Vasco da Gama heeft tenslotte slechts vijf gijzelaars meegenomen naar Portugal. Zij zijn door Cabral naar Calicut teruggebracht. Vasco da Gama zeilt uiteindelijk woensdag 29 augustus definitief weg uit Calicut. Hij volgt een noordelijke koers. De volgende dag komen er 70 boten (barcas volgens Castenheda) achter de schepen aan. Zij zijn gevuld met gewapende mannen die een soort harnas dragen. Zodra de boten binnen bereik van de bombarden komen, wordt het vuur geopend. Na anderhalf uur wordt de achtervolging opgegeven, omdat er een storm opsteekt, waardoor de Portugese schepen snel uit het zicht verdwijnen.