Categorieën
Portugees kolonialisme

Zuidoost-Afrika rond het jaar 1600. Portugals positie aan de Swahilikust aan het begin van de 17e eeuw

Deel 22 Index

Hoofdstuk 2

Portugals positie aan de Swahilikust aan het begin van de 17e eeuw

2.0 Zuidoost-Afrika rond het jaar 1600

Geschreven door Arnold van Wickeren

De Estado da India strekt zich uit van Cabo da Boa Esperança tot aan het Verre Oosten; de staat wordt bestuurd door een vice-rei of capitão-geral, met zetel in Goa, die wordt bijgestaan door een Conselho do Estado da India die raadgevende bevoegdheden bezit. De Estado da India bestaat uit twaalf steden en 24 gefortificeerde plaatsen voor de controle op de handel; onder de laatste zijn drie plaatsen aan de kust van Oost-Afrika: Moçambique, Sofala en Mombaça1. De jaarlijkse moesson verhindert het scheepvaart- verkeer tussen Voor-Indië en Oost-Afrika gedurende een groot deel van het jaar, maar faciliteert dat de rest van het jaar. Functionarissen in Zuidoost-Afrika ontvangen hun opdrachten uit Goa, waaraan zij ook rapporteren. Het betreft de capitão van Moçambique en Sofala (plaatsen die al sinds 1507 en 1505 Portugees zijn) en de capitão van Mombaça (waar in 1593 Fort Jesus is gebouwd2). De koning van Portugal gunt het kapiteinschap aan een verdienstelijke fidalgo of aan de hoogste bieder. De capitão betaalt de schatkist jaarlijks 40.000 pardaus, welk bedrag de feitor van Moçambique besteedt aan het betalen van de kosten van het fort en het hospitaal en waarmee hij de schepen bevoorraadt die de moesson in Moçambique moeten afwachten. De capitão ontvangt in ruil voor zijn afdracht aan de koning het monopolie op de handel in bepaalde goederen in het gebied van Sofala en de Rios de Cuama, zoals de benedenloop van de Zambezi wordt genoemd.

De capitão zetelt in het grote van vier bastions voorziene Fortaleza São Sebastião, waarvan de bouw in 1558 is begonnen en dat aan het begin van de 17e eeuw zijn voltooiing nadert, gelegen aan het noordeinde van het lange en smalle koraaleiland Moçambique.

Het fort heeft een garnizoen van honderd soldaten, onder wie een meester-schutter en vijf bombardiers. Aan de tip van het eiland bevindt zich de kapel van Nossa Senhora do Baluarte en in een open ruimte staat een schrijn gewijd aan São Gabriël. Op een musketschot van het nieuwe fort staat een nieuw gebouwd klooster van de dominicanen, de enige religieuze orde in de capitania. Naast het klooster ligt de Portugese stad van 2.000 zielen, met inbegrip van dienaren en slaven. Naast het oude fort, dat dienst doet als gevangenis, liggen de huizen van de feitor en de alcaide-mor. Op het eiland staan drie kerken, waar-onder die van de Confraria da Misericordia, Portugals liefdadigheids- organisatie, die verantwoordelijk is voor het nabijgelegen hospitaal. Aan het einde van het eiland ligt het moslimdorp. Een deel van de daar wonende afstammelingen van Arabieren zijn zeelieden.

Tussen Moçambique en de Zambezi ligt de Makua-stam. Hun bekendste plaats is Angoche, met een Arabische sjeik aan het hoofd. Tweemaal per jaar zendt de capitão een pangaio naar de Makua-stam, om handel te drijven in ivoor en amber, matten en strooien hoeden en in een groot aantal slaven. De slaven zijn ten tijde van hongersnood door hun ouders verkochte kinderen; afkomstig van kidnapping; wegens misdaden gearresteerden en krijgsgevangenen. De noordelijkste arm van de Zambezi, waaraan Quelimane ligt, is alleen in de winter bevaarbaar; de monding van de Luabo is het gehele jaar open. Tussen de Luabo en de Cuama ligt het eiland Luabo, waar de Capitão dos Rios, afkomstig uit Sena, de ontscheping gadeslaat van de drie of vier pangaios die iedere zes maanden handelsgoederen uit Moçambique aanvoeren. De goederen die de Portugezen van de Makua verkrijgen zijn stofgoud en klompjes goud, ivoor, nijlpaardtanden, honing en slaven. De jaarlijkse overstromingen van de Zambezi in de maanden maart en april maken de grond zeer vruchtbaar, maar draagt bij aan de ongezondheid van het klimaat. De stad Sena, het hoofdkwartier van de Capitão dos Rios, die door de capitão van Moçambique is aangewezen, ligt 160 mijl stroomopwaarts aan de Zambezi. De factorij en de kerk in Sena bevinden zich in een stenen fort, Forte São Marçal geheten. Sena telt 50 Portugese inwoners en 750 zwarte en Indische christenen, volgens João dos Santos O.P3, die de stad aan het einde van de 16e eeuw bezoekt. Rond de stad liggen de landerijen van Chef Inhamroy, een vazal van de Monomotapa, de hoogste chef aan de benedenloop van de Zambezi. Tete, de tweede belangrijke plaats aan de Zambezi, ligt 320 mijlen van zee. De capitão van Tete, die ook benoemd is door de capitão van Moçambique, kan in Tete 2.000 inheemsen rekruteren voor oorlogvoering of werkzaamheden. Het stenen fort, Forte Santiago geheten, beschikt over zeven of acht stuks artillerie. Toen Santos de stad bezocht telde zij 600 christenen, van wie 40 Portugezen. Alles wat lokaal geproduceerd wordt, is goedkoop, maar geïmpor-teerde goederen, zoals kledingstoffen uit Cambay, zijn relatief duur.

De Zambezi is de hoofdweg naar het land van de Monomotapa. Zodra in Moçambique een nieuwe capitão arriveert, zendt hij de Monomotapa een geschenk bestaande uit kledingstoffen en kralen, met een waarde van 3.000 cruzados, om te bewerkstelligen dat Portugese handelaren overal in het gebied van de Monomotapa ongehinderd kunnen handeldrijven. Santos laat weten dat als de capitão de Monomotapa geen geschenk of curva bezorgt, deze een empata afkondigt, wat wil zeggen dat handelaren door krijgers van hun koopwaren worden beroofd. Portugese kooplieden bezoeken in het land van de Monomotapa drie jaarmarkten: Luanze, Bocuto en Massapa. De belangrijkste en rijkste van deze markten is die van Massapa. De capitão van deze markt is aangewezen door de Portugezen, maar de Monomotapa heeft de aanwijzing, die voor het leven is, bekrachtigd. De capitão heeft rechtsmacht over alle inheemsen die Massapa en over alle Portugezen die het land van de Monomotapa bezoeken. Geen Portugees kan voorbij Massapa komen zonder toestemming van de Capitão das Portas of van de Monomotapa. De capitão int in naam van de Monomotapa belasting van iedere handelaar die goud komt verwerven, waaraan het gebied van de Monomotapa zeer rijk is. Het goud wordt zowel alluviaal gewonnen als uit mijnen verkregen. Maar de straf die staat op het verkrijgen van goud uit werkelijk rijke mijnen is de dood, want de Monomotapa vreest dat als de hebzucht van de Portugezen te zeer wordt geprikkeld zij zijn land zullen veroveren. Het gebied van de Monomotapa brengt ook veel ijzer en koper voort. Van ijzer worden wapens en schoffels gemaakt en koper dient ter vervaardiging van ringen waarmee vrouwen en mannen hun armen en benen versieren.

De regerende Monomotapa in het jaar 1600 is Gatse Lucere. De taal die hij en zijn omgeving spreken is Karanga, die Santos beschouwt als de best klinkende taal van Zuidoost-Afrika. Het gebied waarover de Monomotapa heerst is 400 mijlen lang en 200 mijlen breed. Het grenst tussen de rivieren Luabo en Tendaculo aan zee. Naar het zuidwesten liggen de onafhankelijke koninkrijken Manica, Quiteve en Sedanda, die de Portugezen bereiken vanuit Sofala, de meest naar het zuiden gelegen plaats aan de kust. In de nabijheid van het fort São Caetano wonen 600 Portugese, halfbloed en inheemse christenen. Het kleine moslimdorp telt 100 arme inwoners. Iedere zes maanden zendt de capitão van Moçambique een of twee pangaios naar Sofala om kledingstof en kralen te ruilen tegen slaven, goud, ivoor, parels, tanden van walrussen, grijze amber, honing, boter en rijst.

De Portugese soevereiniteit strekt zich niet verder uit dan tot enkele léguas buiten het fort. Ieder jaar betaalt de capitão een curva van 200 rollen kledingstof, waard 100 cruzados, om het naburige Quiteve gunstig te stemmen. In ruil hiervoor trekken Portugese kooplieden ongehinderd door Quiteve naar Manica, waar iedere Portugees tegen betaling van dezelfde heffing als in Monomotapa, goud mag ruilen tegen kledingstof en kralen. Zij verwerven hier mijngoud dat geringer van kwaliteit is dan alluviaal goud. De Portugezen drijven ook handel in de koninkrijken Biri en Sabia en de capitão zendt ieder jaar een naveta of pangaio naar Inhambane, bij de Cabo Correntes, om daar voor kledingstof en kralen de volgende zaken te ruilen: ivoor, slaven, amber, honing, boter, horens en hoeven van neushoorns, tanden en hoeven van nijlpaarden en parels.

De meest zuidelijk gelegen buitenpost van Portugese invloed is de Baia da Lagoa, door de Engelsen verbasterd tot Delagoa Baia, of tot de Rio Lourenço Marques. De capitão van Moçambique zendt ieder jaar naar het hier gelegen Inhaca-eiland een naveta dat hier dezelfde zaken verkrijgt als in Inhambane, met uitzondering van parels. Overigens is Inhaca het doel van veel Portugezen die schipbreuk hebben geleden aan de kust van Natal en die via Inhaca Sofala trachten te bereiken. De Portugezen hebben geen belangstelling voor Zuid-Afrika, maar des te meer voor de goed bevolkte en geciviliseerde kust ten noorden van Moçambique. De Querimba eilanden voorzien Moçambique van rijst, maïs, runderen en geiten, schildpadden, ivoor, amber en slaven. Op het hoofdeiland staan twee kerken en een fort waarin enkele Portugezen wonen. Zij innen van de moslimbewoners een twintigste deel van hun inkomen, naast een tiende deel voor de kerk. Bij Cabo Delgado eindigt de jurisdictie van de capitão van Moçambique en begint die van de capitão van Mombaça ook wel capitão van de Malindikust genoemd. In 1585 is de Turkse avonturier Amir Ali Bey op het toneel verschenen en hij heeft de trouw verworven van de sultans en sjeiks tot aan Mombaça in het zuiden, met uitzondering van die van Malindi, waarvan de sultan een bondgenoot is van de Portugezen vanaf de tijd van Vasco da Gama. Het succes van Ali Bey is volgens João dos Santos O.P. te danken aan het schandelijke gedrag van de Portugezen aan de kust en aan de onverzoenlijke antipatie van de moslims tegen de christenen. Zoals in deel XIV van dit werk uitvoerig is beschreven4 straffen de Portugezen prompt de afvallige steden, maar in 1589 keert Ali Bey terug en bouwt een fort in Mombaça. Uit Goa arriveert een grote Portugese armada en de daarmee aangevoerde soldaten vallen de ongelukkige Turken en Arabieren aan terwijl Zimba afkomstig van het vasteland Mombaça bestormen. Om verdere bedreigingen door de Turken te voorkomen, besluiten de autoriteiten in Lissabon een fort te doen bouwen in Mombaça. De bouw van Fort Jesus begint in 1593.5

De meest zuidelijk gelegen stad waarmee de Portugezen in Mombaça incidenteel trachten handel te drijven is het verwoeste en verarmde Kilwa, dat zijn handel in goud uit Sofala is kwijtgeraakt. Voorheen leverde het eiland Mafia kokosvezel en copal aan de Portugezen, maar rond 1600 heeft de capitão van Mombaça geen factor meer op Mafia. Het eiland Zanzibar schijnt niet onder Portugese invloed te staan, ofschoon de sultan van Zanzibar 30 jaar eerder een vazal van Portugal heeft willen worden. Op het vruchtbare eiland Pemba wonen Portugezen, die meer en meer last hebben van koortsen, omdat Pemba hoe langer hoe ongezonder wordt.

Pemba valt onder de jurisdictie van de sultan van Malindi totdat Francisco Barreto een marionet op de troon van Pemba zet, die jaarlijks een tribuut van 200 pardaus moet betalen. Na het overlijden van de marionet, gelast de koning van Portugal dat Pemba dient te worden teruggegeven aan de sultan van Malindi, als de overleden vorst geen erfgenaam heeft nagelaten. Hij heeft evenwel een zoon die de Portugezen zeer behulpzaam is geweest bij de bouw van Fort Jesus en opnieuw in 1595 als er weer een Turkse aanval dreigt. Koning Philips II suggereert dat de erfgenaam dient te worden bekeerd tot het katholicisme, waarna het eiland aan hem kan worden gegeven. De eilandbewoners vergiftigen de erfgenaam die op zijn beurt geen erfgenaam nalaat. Vice-rei Francisco da Gama neemt de broer van de vermoorde troonpretendent mee naar Goa. Deze laat zich dopen, maar als hij aarzelt de troon van Pemba te aanvaarden, besluit de vice-rei Pemba aan de sultan van Malindi te geven. Koning Philips II weigert het besluit van zijn vice-rei te bevestigen en geeft opdracht het eiland aan de broer van de vermoorde koning te geven. Deze onderwerpt zich aan de beslissing van de koning; hij neemt de naam Dom Filipe da Gama aan en treedt prompt in het huwelijk met een weesmeisje uit Portugal. De onderkoning presenteert Pemba als een bruidsschat, op voorwaarde dat er een jaarlijks tribuut zal worden betaald. Dom Filipe neemt bezit van Pemba, maar zijn onderdanen komen tegen hem en de Portugezen in opstand en verdrijven hen. De vice-rei wijt de opstand daaraan dat Dom Filipe een christen is, maar Frei dos Santos O.P. is een andere mening toegedaan. Volgens hem zijn de bewoners van Pemba in opstand gekomen tegen de Portugese bewoners van Pemba, omdat de Portugezen en dan vooral de ex-soldaten die zwarte bewoners terroriseren. Zij keren zich tegen hun onderdrukkers en tegen de door hen gesteunde koning. De verdreven koning en een aantal verdreven Portugezen vinden een wijkplaats in Mombaça.

De Portugezen vestigen in Mombaça een douanehuis; op geïmpor-teerde handelsgoederen voor gebruik langs de kust dient een heffing van 6% te worden betaald, verhoogd met 1% voor de bouw en het onderhoud van de fortificaties. Deze bepaling wekt veel weerstand onder de Arabieren wier inkomen van de handel afhankelijk is. De sultan van Malindi wordt voor zijn trouw aan Portugal en voor zijn hulp bij de bouw van Fort Jesus beloond met het sultanaat Mombaça. De sultan verlangt een derde deel van de belastingopbrengst van Mombaça en hij vraagt voorts of zijn schepen vrij van belastingheffing naar andere Portugese forten mogen zeilen en hij wil eenmaal per jaar ongehinderd naar Mekka kunnen gaan. De sultan vraagt ook de overdracht van het eiland Pemba aan hem en hij wil erkend worden als de wapenbroeder van de koning van Portugal. De autoriteiten in Lissabon geven de sultan het gevraagde derde deel van de belastingopbrengst, maar de andere verzoeken moeten zij bestuderen. De verkopen van de capitania Mombaça zijn onvoldoende om het garnizoen te betalen en de belastingopbrengsten zijn niet toereikend om de beheerskosten te betalen. Desondanks mag de capitão rekenen op een netto inkomen van 30.000 cruzados per jaar. De augustijnen, aan welke orde de missieactiviteiten aan de Swahilikust zijn toevertrouwd, bouwen in Mombaça een kerk voor de groeiende Portugese bevolking. Malindi verkeert in die tijd in verval; een deel van de stad is weggespoeld bij een natuurramp en het vertrek van de sultan naar Mombaça en de vestiging van de Portugezen aldaar draagt ook bij tot het verval van de stad. De stad Lamu treurt nog steeds over de executie van haar sultan in 1589. De stad Manda is tijdens dezelfde strafexpeditie verwoest en er zijn toen 2.000 kokospalmen gekapt. Tegen het midden van de eeuw krabbelen de inwoners van Manda weer langzaam op. Bijna net zo beklagenswaardig is de toestand van de bewoners van het eiland Pate. Op dit mangrove eiland lagen drie bloeiende steden, Faza, Siyu en Pate-stad. Pate, bekend om zijn weverijen, en Siyu hebben te lijden gehad onder dezelfde expeditie als Lamu en Manda; alleen Faza is toen de dans ontsprongen. De Portugezen hebben met alle drie steden van Pate een vredesverdrag gesloten. De jurisdictie van de capitão van Mombaça eindigt bij Cabo Guardafui, maar de Portugezen oefenen geen macht uit aan de kust van Somalia.

De Portugezen aan de Mombaça- en Malindikust worden bedreigd door de Arabieren, omdat deze door de Portugezen verhinderd worden deel te nemen aan de goudhandel met Mashonaland en Manicaland. Arabische dhows krijgen daarvoor maar zelden een cartaz en schepen zonder cartaz worden in beslag genomen en de bemanning en de passagiers wacht de slavernij. De handel van de Arabieren wordt verder teruggedrongen door wedijver met de Portugese factor, die uit zijn [wie is daar op uit? De Arabieren (meervoud) of de Port. factor (enkelvoud)?] op ivoor en slaven, copal en kokosvezel, grijze en andere amber, was en de schalen van landschildpadden, rijst en maïs. De Portugezen aan de Swahilikust worden niet alleen bedreigd door Turken en Arabieren, maar zij moeten ook voortdurend vrezen voor aanvallen van Nederlanders en Engelsen, terwijl zij ook rekening dienen te houden met oorlogszuchtige Bantu-stammen.

1 De overige 21 forten liggen in: Muscat (aan de Golf van Oman), Ormoez, Diu en Damão (aan de Golf van Cambay), Goa, Cambolin, Onor, Barcelor, Mangalore, Cannanore, Cochin en Quilon (aan de kust van Malabar), Negapattinam en São Tomé de Meliapor (aan de Coromandelkust), Mannar, Colombo en Galle (op Ceylon), Malakka in Maleisië en Ternate, Tidore, Solor en Ambon in de Molukken.

2 Zie deel XIV, § 2.3

3

4 zie pagina 195 en volgende van deel XIV

5 zie pagina 211 en volgende van deel XIV

2.1 Belegeringen van Moçambique